ECLI:NL:GHSHE:2016:4492

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
200.195.189/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en gebreken in schuldenlijst

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van [appellante] voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Oost-Brabant had eerder, op 23 juni 2016, het verzoek van [appellante] afgewezen. Het hof oordeelde dat de bij de aanvraag gevoegde schuldenlijst ernstige gebreken vertoonde, waaronder onjuiste ontstaansdata en een gebrek aan verificatoire bescheiden. Hierdoor kon het hof niet vaststellen of de schulden daadwerkelijk bestonden of of [appellante] te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van deze schulden. Het hof benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de kredietbank was om de ontbrekende gegevens te verzamelen of [appellante] en haar echtgenoot de kans te geven deze aan te vullen voordat de aanvraag werd ingediend. Het hof concludeerde dat de schuldenlijst niet voldeed aan de eisen van artikel 285 van de Faillissementswet, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag. Daarnaast werd opgemerkt dat [appellante] in de afgelopen jaren geen betaalde arbeid had verricht, ondanks dat zij daartoe in staat werd geacht. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij het de gronden wijzigde, en concludeerde dat [appellante] niet te goeder trouw was in het onbetaald laten van haar schulden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 6 oktober 2016
Zaaknummer : 200.195.189/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/303848/FT-RK 16.85
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. G.J.B.C. Maton te 's-Hertogenbosch.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 23 juni 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 juli 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de wettelijke schuldsaneringsregeling alsnog op haar van toepassing te verklaren.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang van deze zaak met die van [echtgenoot van appellante] , echtgenoot van [appellante] , onder nummer 200.195.205/01, heeft het hof de beide zaken gevoegd behandeld.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 september 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] en [echtgenoot van appellante] , bijgestaan door mr. Maton.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlage 3 van de advocaat van [appellante] d.d. 14 september 2016.

3.De beoordeling

3.1.
[echtgenoot van appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [echtgenoot van appellante] blijkt een totale schuldenlast van € 75.233,87, te weten een bedrag van € 4.319,- aan preferente schulden en een bedrag van € 70.914,87 aan concurrente schulden. Daaronder bevinden zich schulden aan de Belastingdienst van € 2.108,-, € 2.211,-, € 2.902,-, € 77,-, € 563,-, € 2.209,- € 315,- en € 2.994,-, een schuld aan het CJIB van € 46,-, schulden van € 2.523,43 en € 2.341,35 aan/via Vesting Finance, een schuld van € 1.041,08 aan Rabobank, en een schuld van € 52.223,74 aan Interbank N.V.
Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat 11 crediteuren hiermee niet instemden.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in aanloop naar de schuldsaneringsregeling zich maximaal heeft ingespannen voor haar schuldeisers. De rechtbank overweegt hiertoe dat [appellante] bij een medische keuring in 2012 arbeidsgeschikt is verklaard, maar sindsdien geen betaalde arbeid heeft verricht. Ook heeft [appellante] geen recente verklaring overgelegd waaruit blijkt dat zij de afgelopen jaren arbeidsongeschikt is geweest. [appellante] heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat ze niet in staat is om betaalde arbeid te verrichten. Voorts overweegt de rechtbank dat [appellante] , ondanks het feit dat zij al in 1985 in Nederland is komen wonen, nog steeds het inburgeringsexamen niet heeft afgelegd en zeer beperkt Nederlands spreekt, hetgeen haar kansen op de arbeidsmarkt sterk beperkt. De rechtbank is van oordeel dat van [appellante] op dat gebied aanmerkelijk meer inspanning verwacht had kunnen worden. Nu [appellante] , ondanks dat zij arbeidsgeschikt is verklaard, niet heeft getracht werk te krijgen en daarmee inkomen te verwerven, is de rechtbank van oordeel dat [appellante] er niet alles aan heeft gedaan om haar schuldenproblematiek op te lossen. De rechtbank heeft op grond van het genoemde tekortschieten in inspanning niet het vertrouwen dat [appellante] gedurende de schuldsaneringsregeling zich wel zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven, aldus de rechtbank.
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] heeft de zorg over minderjarige kinderen die zij naar school brengt en waardoor zij slechts gedurende beperkte tijdsperiodes beschikbaar is. Daarbij heeft haar echtgenoot [echtgenoot van appellante] naast zijn fulltime baan nog een extra baan.
[appellante] heeft nog immer schouderklachten waardoor zij slechts aangepast werk kan doen. [appellante] gebruikt medicatie en volgt therapieën.
[appellante] had eerder haar inburgeringsexamen nog niet gedaan omdat zij zwanger was van een kind.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
De schulden aan de Belastingdienst zijn ontstaan doordat de echtgenoot van [appellante] , [echtgenoot van appellante] , twee banen heeft en er in totaal te weinig loonbelasting is ingehouden; er is bij beide banen een arbeidskorting toegepast in plaats van ten aanzien van slechts één baan. Omdat te weinig belasting is geheven, is teveel zorgpremie toegekend. Deze zorgpremie moet worden terugbetaald.
Er is geen verklaring voor de omstandigheid dat de op de bij de artikel 285 Fw-verklaring behorende schuldenlijst als ontstaansdatum van diverse schulden telkens 1 januari 1900 is vermeld. Desgevraagd heeft de advocaat van [echtgenoot van appellante] en [appellante] erkend dat de schuldenlijst niet voldoet aan de wettelijke vereisten.
De schuld aan Interbank zou zijn ontstaan doordat er in 2000 geld geleend is voor het inrichten van het nieuwe huis van [appellante] en [echtgenoot van appellante] . Met het geld is geïnvesteerd in een badkamer en in een keuken. Bovendien werd met het geld van deze lening andere leningen afgelost.
De schulden aan Vesting Finance zijn geldleningen die oorspronkelijk zijn afgesloten met [kredietverlening] Kredietverlening.
[appellante] heeft inmiddels op 15 september 2016 examen inburgering gedaan. Over ongeveer twee maanden wordt het resultaat daarvan verwacht. [appellante] wil graag de Nederlandse nationaliteit verkrijgen. De inburgeringscursus is niet gedaan met het oog op het zoeken van een baan.
[echtgenoot van appellante] heeft de zorg over haar vier nog thuiswonende kinderen.
[appellante] acht zich in staat om licht, passend werk te verrichten. Via de gemeente wil [appellante] in aanmerking komen om geholpen te worden naar het zoeken van licht, aangepast werk. [appellante] is begonnen met solliciteren doordat zij een curriculum vitae aan het opstellen is. [echtgenoot van appellante] helpt [appellante] hierbij.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.6.2.
De bij de artikel 285 Fw-verklaring gevoegde ‘schuldenlijst’ vertoont de volgende gebreken:
- bijna alle schulden hebben als ontstaansdatum 1 januari 1900, een datum die niet juist kan zijn;
- de hoogte van de originele vordering staat vaak niet vermeld;
- de hoogte van de huidige vordering staat vaak niet vermeld;
- in plaats van de daadwerkelijke schuldeiser staat vaak een deurwaarderskantoor vermeld;
- een toelichting op iedere individuele schuld ontbreekt.
Daarnaast ontbreken ten aanzien van bijna alle schulden de bijbehorende verificatoire bescheiden.
De aan de rechtbank en het hof gepresenteerde ‘schuldenlijst’ is zo onvolledig en onjuist, dat het hof aan de hand van deze lijst niet kan toetsen of de schulden daadwerkelijk bestaan, wanneer deze zijn ontstaan, waarom ze zijn ontstaan, of er op is afgelost en wie de feitelijke schuldeisers zijn. De lijst voldoet derhalve niet aan de vereisten die artikel 285 Fw. Het had op de weg van de kredietbank gelegen om hetzij zelf de ontbrekende gegevens op te vragen, hetzij [echtgenoot van appellante] en [appellante] in de gelegenheid te stellen de ontbrekende gegevens en daaraan ten grondslag liggende stukken aan te vullen alvorens de aanvraag naar de rechtbank te sturen. Bij de huidige lijst kan het hof niet anders dan constateren dat bij gebrek aan gegevens en onderbouwende stukken niet valt te toetsen of [echtgenoot van appellante] en [appellante] te goeder trouw zijn ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden. Nu dit niet kan, dient de onderhavige aanvraag reeds hierop te stranden.
3.6.3.
Naast bovenstaande grond, die op zichzelf reeds meer dan genoeg is om de toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te ontzeggen, wijst het hof erop dat ingevolge artikel 5.4.4 van Bijlage IV van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken schulden aan de Belastingdienst die betrekking hebben op (onder meer) het niet nakomen van aangifteverplichtingen of het niet nakomen van verplichtingen tot belastingafdracht, in beginsel niet te goeder trouw ontstaan zijn.
In de onderhavige zaak hebben [echtgenoot van appellante] en [appellante] gesteld dat de schulden aan de Belastingdienst zijn ontstaan doordat zij niet in de gaten hadden dat er te weinig loonbelasting werd afgedragen door respectievelijk de twee werkgevers van [echtgenoot van appellante] , doordat beide werkgevers heffingskortingen toepasten. Hierdoor zou ook de toegekende huurtoeslag te hoog zijn geweest, zodat ook huurtoeslag moet worden terugbetaald. Deze stelling kan het hof bij gebrek aan verificatoire bescheiden echter niet controleren. Bovendien is het de plicht van [echtgenoot van appellante] en in het verlengde ook [appellante] om erop toe te zien dat voldoende belasting wordt betaald, hetzij door middel van inhoudingen door de werkgever, hetzij naar aanleiding van aangifte inkomstenbelasting waaruit een en ander had moeten blijken. Bovendien merkt het hof op dat deze gestelde oorzaak kennelijk in het jaar daarop niet door [echtgenoot van appellante] en [appellante] alsnog is hersteld. Het hof is derhalve van oorzaak dat niet voldoende is aangetoond dat de schulden aan de belastingdienst te goeder trouw zijn ontstaan en onbetaald gelaten.
3.6.4.
Ten aanzien van [appellante] geldt daarnaast, zoals de rechtbank reeds heeft geoordeeld, dat zij de afgelopen jaren geen betaald werk heeft verricht, terwijl [appellante] hiertoe wel in staat moet worden geacht. Gelet op de hoogte van de schulden, had het immers op de weg van [appellante] gelegen om bij te dragen aan de vermindering van die schulden door betaalde arbeid te verrichten. Dat [appellante] de zorg draagt voor minderjarige kinderen, behoeft hiertoe geen (volledig) beletsel te zijn. Binnen de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt [appellante] immers ook geacht 36 uur per week betaalde arbeid te verrichten. Het hof merkt op dat [appellante] bovendien tot 2010 als schoonmaakster heeft gewerkt terwijl zij ook toen de zorg had voor kinderen.
Dat [appellante] mogelijk bezig is met solliciteren dan wel via de gemeente licht, aangepast werk te vinden – ten aanzien waarvan overigens geen stukken in het geding zijn gebracht – neemt niet weg dat [appellante] de afgelopen vijf jaar niet aantoonbaar heeft getracht de schulden te betalen. Het hof houdt het er dus voor dat [appellante] niet te goeder trouw is ten aanzien van het onbetaald laten van de schulden.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal onder wijziging van gronden worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, L.Th.L.G. Pellis en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2016.