Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 22 april 2016;
- het verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 juni 2016;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 januari 2016;
3.De beoordeling
- primair tot veroordeling van MSD om de arbeidsovereenkomst tussen partijen met
- subsidiair, indien de arbeidsovereenkomst niet wordt hersteld, tot veroordeling van MSD tot betaling van een billijke vergoeding van € 70.000,- op grond van artikel 7:683 lid 3 BW en tot betaling van een transitievergoeding van € 32.339,-, vermeerderd met de wettelijke rente;
- meer subsidiair, indien de arbeidsovereenkomst niet wordt hersteld vanwege ernstig verwijtbaar handelen, tot veroordeling van MSD tot betaling van een transitievergoeding op grond van artikel 7:673 lid 8 BW, vermeerderd met de wettelijke rente;
was bij MSD werkzaam als Analytisch Laboratorium Assistent en belast met de controle van de kwaliteit van de geneesmiddelen van MSD. Uit hoofde van die functie wist hij van de veiligheidsrisico’s van illegale geneesmiddelen. Voorts wist, dan wel behoorde hij te weten, op welke wijze hij kan controleren of een geneesmiddel geregistreerd is en of een recept verplicht is. Ook kon en behoorde hij te weten wat de risico’s zijn van het gebruik van illegale medicatie zonder diagnose en/of recept.
Het verstrekken van verdovende middelen en illegale geneesmiddelen is in strijd met de doelstelling en de daarmee samenhangende normen en waarden van MSD die gericht zijn op het beschermen en verbeteren van de volksgezondheid en staat haaks op de werkzaamheden die [appellant] bij MSD verrichtte.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellant] het vertrouwen van MSD zodanig onwaardig is geworden dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen in de zin van artikel 7:673 lid 7 sub c BW. Dit betekent dat MSD in beginsel geen transitievergoeding verschuldigd is aan [appellant] .
Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p. 113).