ECLI:NL:GHSHE:2016:4446

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 september 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
WR 243-09-216
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking in een strafzaak met verzoek tot nader psychiatrisch onderzoek

In deze zaak heeft de verdachte op 26 september 2016 ter zitting van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch verzocht om een nader psychiatrisch onderzoek, omdat het eerder uitgevoerde onderzoek uit 2012 verouderd was en er nieuwe richtlijnen bestaan voor de rapportagemethode. Dit verzoek werd afgewezen door de strafkamer, wat leidde tot een wrakingsverzoek. De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van het verzoek niet gepaard ging met omstandigheden die vooringenomenheid zouden kunnen aantonen. De wrakingskamer stelde vast dat de beslissing van de strafkamer niet onbegrijpelijk was en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en het proces in de hoofdzaak voortgezet. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH

meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek
Registratienummer: Wraking 243-09-216
Datum uitspraak: 26 september 2016
BESLISSING
op het mondelinge verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak met parketnummer 20-004731-10 van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] aan de [adres] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot wraking van mrs. C.M. Hilverda, J.C.A.M. Claassens en R.D. van Heffen, raadsheren in de strafsector van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

1.Het procesverloop

Op 26 september 2016 heeft de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, bestaande uit
mrs. Hilverda, Claassens en Van Heffen, in hoger beroep de strafzaak tegen verzoeker behandeld.
Tijdens die zitting heeft verzoeker mondeling verzocht voornoemde raadsheren te wraken.
Mrs. Hilverda, Claasens en Van Heffen hebben verklaard dat zij niet in de wraking berusten.
Het hof heeft kennis genomen in het bijzonder van de rapportage van dr. [deskundige] van
26 oktober 2012, het proces-verbaal van verhoor van dr. [deskundige] als deskundige en van het verkorte proces-verbaal van de zitting van 26 september 2016 (tot de wraking).
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter openbare terechtzitting van diezelfde datum behandeld. Bij die gelegenheid heeft de advocaat van verzoeker, mr. A.S. van der Biezen, het wrakingsverzoek nader toegelicht en producties overgelegd. De voorzitter van de wrakingskamer heeft aan verzoeker, eveneens ter terechtzitting aanwezig, medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De wrakingskamer heeft de gewraakte raadsheren, ter terechtzitting aanwezig, in de gelegenheid gesteld het woord te voeren.
Advocaat-generaal mr. H.C.J.M. de Goede, eveneens ter terechtzitting aanwezig, heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Na een schorsing heeft de wrakingskamer nog op dezelfde datum mondeling uitspraak gedaan. De onderhavige uitspraak vormt de schriftelijke uitwerking daarvan.

2.De beoordeling

2.1.
Kort weergegeven heeft verzoeker aan zijn wrakingsverzoek in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat de vooringenomenheid van de leden van de behandelende strafkamer blijkt uit de omstandigheid dat zij zijn verzoek, strekkende tot het laten verrichten van een nader psychiatrisch onderzoek door dr. [deskundige] , heeft afgewezen. Verzoeker wijst er op dat de reeds door dr. [deskundige] uitgebrachte rapportage al enkele jaren oud is (2012), dat er inmiddels een nieuwe richtlijn bestaat omtrent de rapportagemethode en dat dr. [deskundige] tijdens het verhoor als deskundige inmiddels een nuancering heeft aangebracht op zijn rapportage van 2012. Dr. [deskundige] heeft tijdens het verhoor door de raadsheer-commissaris op 3 augustus 2016 gezegd, aldus verzoeker, dat hij het thans anders zou hebben opgeschreven en dat hij zijn nuancering sterker kan maken indien hij door nader onderzoek te verrichten zou kunnen vaststellen wat de persoonlijkheid van de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde periode was.
Voorts wordt verwezen naar een e-mail van dr. [deskundige] waarin hij aangeeft dat het hem zeer zinvol voorkomt om het aspect van het beloop mee te kunnen beoordelen alvorens goed gefundeerd te adviseren over de vraag of psychopathologie een rol heeft gespeeld op het moment dat de aan betrokkene tenlastegelegde feiten plaats hadden en zo ja in welke mate.
Door te oordelen dat een nader onderzoek daaraan niets kan bijdragen, heeft de strafkamer te kennen gegeven geen boodschap te hebben aan de mening van dr. [deskundige] en verzoeker het gevoel gegeven dat reeds een standpunt is ingenomen omtrent verzoekers psychische gesteldheid ten tijde van de ten laste gelegde periode, aldus verzoeker.
Verzoeker voert als tweede wrakingsgrond aan dat zijn raadsman voorafgaand aan de zitting van 26 september 2016 van de zijde van het hof diverse malen is medegedeeld dat hij op die zitting zou moeten pleiten (waaruit hij afleidt dat de strafkamer niet voornemens was gebruik te maken van de geplande reserve zittingsdatum in oktober 2016, voor welke datum dr. [deskundige] zijn nadere rapportage afgerond zou kunnen hebben). Daaruit blijkt dat de beslissing op zijn verzoek reeds vóór de zitting vaststond en dat de leden van de strafkamer vooringenomen waren, aldus verzoeker.
2.2.
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM, uitgangspunt dient te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.3.
De beslissing om al dan niet een nader onderzoek te gelasten is in beginsel een rechterlijke beslissing. Die beslissing staat niet ter beoordeling aan de wrakingskamer. Daarover kan dan niet worden geklaagd bij de wrakingskamer, die niet de functie van appel- of cassatierechter heeft, maar (hier) uitsluitend bij de Hoge Raad. Een uitzondering zou kunnen worden aanvaard als rechtstreeks of indirect, bijvoorbeeld uit de onbegrijpelijkheid daarvan, uit de beslissing van een vooringenomenheid blijkt.
De beslissing die de strafkamer heeft genomen (om het verzoek van de raadsman af te wijzen en geen nader onderzoek te gelasten) is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gepaard gegaan met omstandigheden waaruit blijkt van vooringenomenheid van de strafkamer, en die beslissing is ook naar objectieve maatstaven niet onbegrijpelijk, noch kan daaruit een schijn van of vrees voor partijdigheid worden afgeleid. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.4.
Gesteld noch gebleken is dat dr. [deskundige] thans in twijfel trekt dat het door hem destijds verrichte onderzoek behoorlijk en deugdelijk is geweest. Wel brengt dr. [deskundige] naar voren dat thans, naar het hof begrijpt: meer dan voorheen, wordt gekeken naar verstoring van de functies en de betekenis daarvan voor het gedrag ten tijde van de tenlastegelegde feiten, zodat nu een meer genuanceerd oordeel kan worden gegeven (en dat deze nuancering sterker wordt bij nader onderzoek). Uit deze nuancering volgt niet aanstonds dat de door hem reeds uitgebrachte rapportage voor de strafkamer niet zou kunnen volstaan. Of, en in hoeverre dat rapport, in het licht van deze verklaringen van dr. [deskundige] , thans nog volstaat, is voorbehouden aan de zittingsrechter. Het oordeel van de strafkamer om het verzoek om een nadere rapportage af te wijzen, is niet zonder meer onbegrijpelijk.
Het tijdsverloop sinds die rapportage noopt niet zonder meer tot een nader onderzoek. Dr. [deskundige] meldt weliswaar dat de onderzoeksmethoden inmiddels zijn gewijzigd en dat er nieuwe richtlijnen gelden, maar hij stelt niet dat reeds daaruit een andere psychiatrische conclusie zal volgen. Dr. [deskundige] houdt kennelijk slechts die mogelijkheid open. Dat de strafkamer die nieuwe richtlijnen en de eventuele mogelijkheid dat daaruit een andere conclusie zal volgen, ontoereikend acht om een nader onderzoek te gelasten, is naar het oordeel van de wrakingskamer niet een onbegrijpelijke beslissing en wijst niet op (schijn van) vooringenomenheid van de strafkamer.
Ten slotte is van belang dat wat in 2012 met verzoeker is gebeurd (de ten laste gelegde feiten dateren uit de periode 2006-2010). Verzoeker is toen manisch psychotisch geworden en vrijwillig opgenomen geweest in april 2012 en toen totaal ontremd geraakt. Het hof begrijpt dat dr. [deskundige] in de al eerder genoemde e-mail in dit verband spreekt van ‘het bipolaire beeld’. De raadsman heeft betoogd dat dr. [deskundige] bij een nader onderzoek (aan de hand van de nieuwe onderzoeksrichtlijnen) tot de conclusie zou kunnen komen dat zijn cliënt reeds ten tijde van de tenlastegelegde feiten leed aan hetzelfde beeld, waartoe niet eerder was geconcludeerd. Ook hier geldt dat het aan de strafkamer is om te beoordelen of de genoemde gebeurtenissen uit 2012 een nader deskundigenonderzoek rechtvaardigen en dat een afwijzing van dat verzoek niet aanstonds, als een onbegrijpelijke beslissing waaruit (de schijn van) vooringenomenheid blijkt, kan worden gekwalificeerd.
2.5.
De wrakingskamer is niet gebleken dat de strafkamer vooringenomen was, of de schijn daartoe heeft opgewekt, door de raadsman van verzoeker er vóór de zitting op te wijzen dat - áls het verzoek om een nader onderzoek ter zitting zou worden geweigerd - hij diezelfde zitting nog zou moeten pleiten. Het is de wrakingskamer bekend dat dergelijke aanwijzingen vaker worden gegeven teneinde misverstanden te voorkomen, de zitting voortgang te kunnen laten vinden en aanhoudingen vanwege communicatiemisverstanden zoveel mogelijk te voorkomen. Dat het oordeel omtrent het verzoek een nader onderzoek te gelasten voorafgaand aan de zitting reeds vaststond, heeft de wrakingskamer niet kunnen vaststellen. Ook is de wrakingskamer niet gebleken dat de strafkamer de zitting per se, ongeacht het verloop, op 26 september 2016 heeft willen afronden. Van vooringenomenheid van de strafkamer is de wrakingskamer ook ten aanzien van deze wrakingsgrond niet gebleken, noch is de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd.
2.6.
De slotsom van het hiervoor overwogene is dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
B E S L I S S I N G
Het hof:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van (de motivering van) deze beslissing aan verzoeker en zijn raadsman, de advocaat-generaal en de raadsheren mrs. Hilverda, Claasens en Van Heffen.
Aldus gedaan door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, J. Swinkels en K. van der Meijde, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Anker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2016.