Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] ,
Rockstars IT B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4897873/CV EXPL 16-2456)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte na memorie van antwoord van Axians;
- de akte van [geïntimeerde] en Rockstars.
3.De beoordeling
b. De arbeidsovereenkomst is tot stand gekomen door bemiddeling van LSG IT B.V., een zustervennootschap van Rockstars. Aandeelhouder van beide vennootschappen is [Beheer] B.V., waarvan de heer [bestuurder Beheer] bestuurder en enig aandeelhouder is.
Artikel 11 Concurrentiebeding
[geïntimeerde]:
tot naleving van het concurrentiebeding tot (en met) 1 februari 2017, door:
a) het dienstverband met Rockstars te staken;
b) zich te onthouden van het verrichten van werkzaamheden voor [Beheer] B.V., dan wel alle vennootschappen waarvan [Beheer] B.V. aandeelhouder is;
Rockstars:
f) tot een verbod om [geïntimeerde] tot 1 februari 2017 werkzaamheden te laten verrichten;
[geïntimeerde] en Rockstars:
a) primair, voor zover voorlopig komt vast te staan dat het concurrentiebeding gelding heeft, de werking daarvan te schorsen voor een periode van 12 maanden na 1 februari 2016;
zowel in conventie als in reconventie met veroordeling van Axians in de proceskosten.
Het hof overweegt als volgt. Voor beantwoording van de vraag of plaats is voor toewijzing van een geldvordering in kort geding zal onder meer onderzocht moeten worden of de vordering van Axians voldoende aannemelijk is, waarbij een verzwaarde motiveringsplicht geldt (HR 14 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5519), maar ook of een spoedeisend belang bestaat, terwijl bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico betrokken moet worden. Dat Axians in zoverre een spoedeisend belang heeft, is onvoldoende aannemelijk geworden. De vordering van Axians zal in zoverre eveneens worden afgewezen.
In het verlengde hiervan zal het hof, gelet op de duur van het concurrentiebeding, het gevorderde verbod om [geïntimeerde] tot 1 februari 2017 werkzaamheden te laten verrichten eveneens toewijzen, met dien verstande dat dit verbod voor zover dat “direct of indirect” is gevorderd zal worden afgewezen (vgl. r.o. 3.27). De onweersproken gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd zoals hierna te melden.
4.De uitspraak
€ 84,14 aan dagvaardingskosten,
€ 941,00 aan griffierecht en
€ 400,00 aan salaris advocaat,
en in hoger beroep op:
€ 84,14 aan dagvaardingskosten,
€ 5.213,00 aan griffierecht en
€ 1.341,00 aan salaris advocaat,
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;