3.1.In overweging 3.1. van het vonnis van 11 februari 2015 heeft de kantonrechter de feiten vastgesteld. Die vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet betwist, zodat zij ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen, zonodig aangevuld met enige andere passages uit de overgelegde e-mailwisseling tussen partijen. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
a. [geïntimeerde] heeft met [appellant] in februari 2014 een overeenkomst gesloten tot het leveren en installeren van een terrasoverkapping op het perceel van [appellant] .
b. Op 28 april 2014 hebben partijen overleg gevoerd en afspraken gemaakt over herstelwerkzaamheden aan de terrasoverkapping. Bij e-mail van 4 mei 2014 heeft [geïntimeerde] deze afspraken aan [appellant] bevestigd. In deze e-mail zijn de volgende werkzaamheden vermeld:
“zoals overeen gekomen op 28-4-2014 met [appellant] .
*trafo plaatsen
*korte dak plaatjes opnieuw leggen en afdichten (vocht in)
*goot waterpas leggen
*middenpaal vervangen
*gootlijstrechterzijde vervangen
*rechterzijde tegen garage lekt (afkitten)
*± 3e deur goot lekt (popnagel vervangen)
*schutting recht maken en alu deklijst aanbrengen”
c. [geïntimeerde] heeft [appellant] een tweetal facturen gestuurd van € 2.500,- elk. [appellant] heeft één factuur betaald en de factuur van 3 mei 2014 onbetaald gelaten.
d. Bij e-mails van 6 juli en 15 juli 2014 heeft [geïntimeerde] [appellant] herinnerd aan de openstaande factuur.
e. [appellant] heeft hierop bij e-mail van 17 juli 2014 aan [geïntimeerde] medegedeeld dat [geïntimeerde] 50 keer de kans heeft gehad om het in orde te maken, maar dat hij het iedere keer laat afweten, dat hij niet snapt dat hij een factuur van hout moet betalen, dat [geïntimeerde] vreselijk onbetrouwbaar is en [geïntimeerde] zijn afspraken niet na komt en dat [geïntimeerde] twee maanden geleden al beloofd had om te komen.
f. [geïntimeerde] heeft bij e-mail van diezelfde dag gereageerd met de mededeling:
“Sorry, dat het op die bewuste zaterdag stond te regenen en dus geen doorgang kon vinden zouden wij een andere dag prikken er is door u toen mede gedeeld doe maar na de bouwvak ik wil er bij zijn. Ook heeft u mij verzocht om een factuur te sturen voor hout. dus ik snap het probleem niet ik ben u ter willen. geef u maar een datum op wanneer het schikt.”
g. Door [appellant] is hierop gereageerd per e-mail van 18 juli 2014 met de mededeling:
“ik wil niet dat u hier nogkomt ik ga een ander bedrijf de boel in orde laate maken zoals het behoort en zal de facturen naar u zenden”
h. Bij brief van 28 juli 2014 heeft [geïntimeerde] [appellant] het volgende bericht:
“(…) Laatste betalingsherinnering. Ik verzoek u om binnen 7 werkdagen een bedrag groot € 3500.00 over te maken ( € 2500.00 + € 1000.00 contant) zoals overeengekomen. Voor het leveren van diverse materialen onder anderen tuinhout en Schuttingdelen en Palen”
i. Bij brief van 28 juli 2014 bericht [geïntimeerde] [appellant] : “
(…) U stelt mij in gebreken voor diverse lekkages, krassen, deuken, enzovoorts.
Gezien ik de terrasoverkapping geplaats heb in februari 2014.
U hebt mij toen ook verzocht om een factuur (27-2-2014) te maken voor diverse materialen onder anderen tuinhout a € 2500.00 om die te verwerken in u bedrijf, is reeds betaald.
Zoals met u overeen gekomen op 28-4-2014 om u ter willen te zijn om u problemen op te lossen en u dan het resterend bedrag groot € 2500.00 (fact, 3-5-2014) en € 1000.00 contant zou betalen moest er 6 mei een belletje gepleegd worden voor een afspraak te maken u verzocht mij om na de bouwvak een afspraak te maken u wilt er graag bij zijn.
Voor u gevraagde terrasoverkapping zijn wij een totaalprijs overeen gekomen van € 6000.00 groot.
Gezien er door u diverse werkzaamheden zijn verricht, onder anderen airco op gehangen kastjes dan wel afzuigkap aan de zij spie op gehangen diverse naden af ge purd is het zeer aannemelijk dat de schade is ontstaan door u werkzaamheden.
Ik mag er dan ook van uit gaan dat u garantie is vervalen door u toedoen.
Ik verzoek u om binnen 5 werkdagen na dagtekening een bedrag groot € 3500.00 over te maken ,om verdere stappen te voorkomen.”
j. [appellant] heeft hierop niet gereageerd waarop de gemachtigde van [geïntimeerde] [appellant] bij brieven van 9 en 23 september 2014 nog tot betaling heeft gesommeerd. [appellant] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] - voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - [appellant] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.500,- aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 574,75, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat hij de overeengekomen werkzaamheden heeft uitgevoerd, maar dat [appellant] de overeengekomen aanneemsom van € 6.000,- slechts tot een bedrag van € 2.500,- heeft betaald. Daarnaast is [geïntimeerde] door de betalingsonwil van [appellant] genoodzaakt buitengerechtelijke incassowerkzaamheden te laten verrichten.
3.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het tussenvonnis van 11 februari 2015 heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat [appellant] niet, althans niet voorafgaand aan de procedure, heeft gereageerd op de uitdrukkelijke (schriftelijke) mededeling van [geïntimeerde] en diens gemachtigde over de hoogte van de aanneemsom, te weten € 6.000,- waarvan € 1.000,- contant. De kantonrechter heeft daarin aanleiding gezien [geïntimeerde] vooralsnog in dit bewijs geslaagd te achten.
Vervolgens heeft de kantonrechter [appellant] toegelaten tegenbewijs te leveren van de voorshands bewezen geoordeelde stelling van [geïntimeerde] dat partijen zijn overeengekomen dat [appellant] naast de ter zake de werkzaamheden gefactureerde bedragen € 1.000,- contant aan [geïntimeerde] zou betalen.
Daarnaast heeft de kantonrechter overwogen dat de bevoegdheid tot opschorting van de betaling van de resterende som vanwege geconstateerde gebreken voor [appellant] niet meer bestaat nu [appellant] [geïntimeerde] geen gelegenheid heeft gegeven om herstelwerkzaamheden uit te voeren. De kantonrechter heeft voorts overwogen uit het betoog van [appellant] alleen af te kunnen leiden dat [appellant] slechts (voorlopig) niet wil betalen en niet dat hij (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst wil of vergoeding van de schade. Nu [appellant] die bevoegdheid niet (meer) heeft, zal [appellant] tot betaling van de factuur van 3 mei 2014 en eventueel - afhankelijk van de uitkomst van de bewijsvoering - het overeengekomen bedrag van € 1.000,- veroordeeld worden, aldus de kantonrechter in het tussenvonnis.
3.3.2.In het eindvonnis van 22 april 2015 heeft de kantonrechter [appellant] niet in het tegenbewijs geslaagd geacht.
Op grond daarvan heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.