3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) De Gemeente is voornemens om enkele straten in de villawijk bij het natuurgebied Sparrenrijk te [plaats] te reconstrueren. Het betreft de straten [straat 1] , [straat 2] en [straat 3] . De reconstructie betreft het vervangen van de riolering, de verharding en de nutsvoorzieningen. De Gemeente wil hiervoor hoofdzakelijk gebruik maken van de (niet verharde) grond tussen de geasfalteerde wegen door de wijk en de percelen van de bewoners.
b) Bewoners uit de wijk hebben hierop de Commissie Reconstructie Buurtvereniging Sparrenrijk (hierna: de Commissie) ingesteld. De Commissie heeft zich bij brief van 9 november 2009 jegens de Gemeente op het standpunt gesteld dat zij niet tegen de reconstructie is, maar dat het aanleggen van de diverse voorzieningen dient te geschieden onder het wegdek. De Commissie heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat de meeste bewoners door verjaring eigenaar zijn geworden van de aan hun percelen grenzende stroken grond, omdat zij - al dan niet tezamen met hun rechtsvoorgangers - gedurende meer dan 20 jaar onafgebroken bezit hebben gehad van die stroken.
c) De Gemeente heeft daarop bij brief van 22 juni 2010 aan de Commissie bericht dat zij geen bezwaar heeft tegen het gebruik van de stroken grond, zowel in het verleden als in de toekomst. Zij heeft verder bericht dat zij er wel bezwaar tegen heeft dat bewoners de stroken als eigenaar in bezit nemen, omdat de stroken als wegbermen een belangrijke functie hebben als kabel- en leidingstrook voor nutsvoorzieningen.
d) In overlegvergaderingen tussen de Gemeente en de Commissie in november 2010 en februari 2011 heeft de Gemeente voorgesteld dat de bewoners die het aangaat onder voorwaarden de stroken grond kunnen huren voor het bedrag van € 20,- per jaar.
e) Bij brief van 24 april 2012 heeft de Commissie de Gemeente meegedeeld dat zij negatief adviseert over de huurovereenkomst, maar dat zij de bewoners vrij laat in het accepteren van de voorwaarden. Zij heeft tevens meegedeeld dat de Commissie zal worden opgeheven.
f) Bij brieven van 7 augustus 2012 heeft de advocaat van de Gemeente de individuele bewoners benaderd en meegedeeld dat de Gemeente voornemens is hen in rechte te betrekken, hetgeen zij kunnen voorkomen door te erkennen dat de Gemeente eigenaar is van de stroken grond en waarbij de Gemeente bereid is een huurovereenkomst met betrekking tot die stroken aan te gaan. Voor het geval de eigendom van de Gemeente niet wordt erkend, heeft de advocaat van de Gemeente meegedeeld dat de brief dient te worden opgevat als een stuitingshandeling met betrekking tot de lopende verjaring.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft de Gemeente in eerste aanleg, na wijziging van eis, jegens 23 bewoners van woningen aan het [straat 1] , de [straat 2] en de [straat 3] gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
a) voor recht verklaart dat de Gemeente eigenaar is van de stroken grond, zoals met (licht)blauw weergegeven op de als productie 25 bij de dagvaarding overgelegde kaarten, dan wel voor recht verklaart dat de Gemeente eigenaar is van de door de rechtbank in goede justitie te bepalen stroken grond,
b) de bewoners veroordeelt de onder a) bedoelde grond met al de hunnen te ontruimen, te verlaten, ontruimd te houden en ter vrije beschikking te stellen van de Gemeente, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag, dat de bewoners hiermee in gebreke blijven, en met machtiging aan de Gemeente om, indien de bewoners nalatig blijven aan het voormelde te voldoen, dit zelf te doen uitvoeren op kosten van de bewoners, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie, en desgewenst onder zodanige voorwaarden als de rechtbank zal oordelen;
c) de bewoners hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
3.2.2.Een van de door de Gemeente gedagvaarde eigenaren was mw. [echtgenote van appellant] (hierna: [echtgenote van appellant] ), echtgenote van [appellant] .
[echtgenote van appellant] was op het moment van dagvaarden eigenaar van het perceel aan de [perceel 1] te [plaats] , kadastraal bekend als Gemeente Boxtel, sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 1] (hierna: perceel [perceel sectienummer 2] ). [echtgenote van appellant] had niet erkend dat de Gemeente eigenaar is van de strook grond tussen perceel [perceel sectienummer 2] en de openbare weg, de [straat 2] .
3.2.3.In het tussenvonnis van 29 mei 2013 heeft de rechtbank een descente en een comparitie van partijen gelast, die hebben plaatsgevonden op 9 oktober 2013 respectievelijk 12 februari 2014.
3.2.4.Bij vonnis van 22 oktober 2014 heeft de rechtbank de zaak van (onder meer)
[echtgenote van appellant] afgesplitst van de zaken jegens de overige in eerste aanleg door de Gemeente gedaagde partijen.
Bij eindvonnis van dezelfde datum heeft de rechtbank in de zaak jegens [echtgenote van appellant] , samengevat, voor recht verklaard dat de Gemeente eigenaar is van de strook grond zoals blauw gekleurd op de door de Gemeente overgelegde tekening van de situatie met betrekking tot de [perceel 1] en [echtgenote van appellant] veroordeeld om deze strook te ontruimen, te verlaten, ontruimd te houden en ter vrije beschikking te stellen van de Gemeente, met machtiging aan de Gemeente om, indien [echtgenote van appellant] nalatig blijft aan het voormelde te voldoen, dit zelf te doen uitvoeren op kosten van [echtgenote van appellant] , zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie.
De rechtbank heeft [echtgenote van appellant] veroordeeld in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
3.3.1.[echtgenote van appellant] is overleden op 9 oktober 2014. [appellant] stelt dat hij op dit moment, als enige erfgenaam van [echtgenote van appellant] , eigenaar is van perceel [perceel sectienummer 2] . [appellant] heeft in dit verband een uittreksel uit de overlijdensakte betreffende [echtgenote van appellant] overgelegd (prod. 1 dv ihb).
De Gemeente heeft aangevoerd dat uit het overgelegde uittreksel het overlijden van [echtgenote van appellant] blijkt, maar niet dat [appellant] haar erfgenaam is en dat hij aldus eigenaar is van perceel [perceel sectienummer 2] . De Gemeente concludeert op basis hiervan (primair) tot de niet-ontvankelijk verklaring van [appellant] in het door hem ingestelde hoger beroep.
In reactie hierop heeft [appellant] een afschrift van het testament van [echtgenote van appellant] van 20 mei 2010 overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat hij de enige erfgenaam is van [echtgenote van appellant] .
3.3.2.Het hof overweegt dat ruim een maand voor het overlijden van [echtgenote van appellant] , namelijk 8 september 2014, in deze zaak een pleidooi ten overstaan van de rechtbank heeft plaatsgevonden, aan het einde waarvan de rechtbank een dag voor het vonnis heeft bepaald. De rechtbank heeft vervolgens op 22 oktober 2014 vonnis gewezen en heeft daarin de vorderingen van de Gemeente jegens [echtgenote van appellant] toegewezen. Mede gelet op het bepaalde in artikel 225 lid 4 Rv is de tenaamstelling van het vonnis niet onjuist.
Het hoger beroep in de onderhavige zaak is ingesteld door [appellant] , ten aanzien van wie vaststaat dat hij, bij haar leven, de echtgenoot was van [echtgenote van appellant] . Dat hij thans haar erfgenaam is, staat daarentegen niet vast. De Gemeente wijst er terecht op dat het uit 2010 daterende testament op dit punt niet de vereiste zekerheid biedt.
3.3.3.Het hof zal [appellant] daarom in staat stellen om, zoals door hem aangeboden, aan te tonen dat hij erfgenaam is van [echtgenote van appellant] en dat hij als zodanig op dit moment eigenaar is van perceel [perceel sectienummer 2] .
[appellant] dient zijn uitlatingen te onderbouwen met behulp van relevante schriftelijke stukken, waaronder in elk geval een verklaring van erfrecht in de zin van artikel 4:188 BW. De Gemeente mag vervolgens bij antwoordakte reageren.