ECLI:NL:GHSHE:2016:4395

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
200.194.743/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 29 juni 2016 geoordeeld dat de appellant toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellant had verzocht om vernietiging van dit vonnis en stelde dat hij niet toerekenbaar tekort was geschoten, of dat zijn tekortkomingen gezien hun bijzondere aard buiten beschouwing moesten blijven. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 september 2016 werd de appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. van der Maal, en was ook de bewindvoerder aanwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant vanaf oktober 2015 arbeidsgeschikt was, maar gedurende de schuldsaneringsregeling geen betaalde arbeid heeft verricht en niet aantoonbaar heeft gesolliciteerd. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de appellant niet voldeed aan zijn informatieverplichting, wat de bewindvoerder belemmerde in zijn toezicht. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van de appellant toerekenbaar waren en dat er geen aanleiding was om deze buiten beschouwing te laten. De appellant had ook geen uitkering aangevraagd, wat betekende dat er geen inkomsten waren om aan de schuldeisers af te dragen. Het hof concludeerde dat de tekortkomingen van de appellant te ernstig en structureel waren om een verlenging van de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank, waardoor de schuldsaneringsregeling van de appellant werd beëindigd zonder toekenning van de schone lei.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 29 september 2016
Zaaknummer : 200.194.743/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/13/241 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. E. van der Maal te Eindhoven.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 29 juni 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 juli 2016, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en primair te bepalen dat hij niet toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen tekort is geschoten, subsidiair in geval van een toerekenbare tekortkoming te bepalen dat deze tekortkoming, gezien naar bijzondere aard of geringe betekenis, buiten beschouwing blijft en zowel primair als subsidiair alsnog de beëindiging van de schuldsaneringsregeling uit te spreken met verlening van de schone lei.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 september 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Van der Maal,
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 24 mei 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 26 juli 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 20 juli 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 27 mei 2013 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden of de uitspraak tot beëindiging in kracht van gewijsde is gegaan, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van de schuldenaar eindigen aan het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Ten aanzien van de arbeids- en sollicitatieverplichting (de inspanningsverplichting) staat vast dat de schuldenaar vanaf oktober 2015 arbeidsgeschikt was en in staat was om fulltime te werken. Het is niet gebleken dat er sindsdien sprake was van medische of sociale beperkingen waardoor de schuldenaar niet in staat was arbeid te verrichten. Vanaf oktober 2015 heeft schuldenaar nimmer betaalde arbeid verricht. (…)
Nu de schuldenaar voor een periode van 8 maanden geheel niet aantoonbaar gesolliciteerd heeft is de rechtbank van oordeel dat hij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de inspanningsverplichting. (…)
Gedurende de schuldsaneringsregeling is de invulling van de informatieverplichting door de schuldenaar zeer problematisch verlopen. (…)
Thans ontbreken nog steeds belangrijke (inkomens)gegevens.
Nu de schuldenaar niet aan deze kernverplichting heeft voldaan is de bewindvoerder niet in staat geweest een juist toezicht op het verloop van de schuldsaneringsregeling te houden.
Verder is gebleken dat de schuldenaar sinds december 2015 – naast de ontvangen toeslagen – geen inkomen meer heeft. (…)
Nu de schuldenaar geen inkomen heeft en geen betaalde arbeid verricht biedt een verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling geen enkel perspectief voor de schuldeisers. Tevens heeft de rechtbank niet het vertrouwen dat de schuldenaar tijdens een verlenging wel al zijn verplichtingen nakomt. (…)
De schuldenaar is ruimschoots gewaarschuwd en geïnformeerd over hetgeen van hem verwacht werd in de schuldsaneringsregeling, alsmede de consequenties van het niet nakomen van de verplichtingen.
Desondanks is geen (wezenlijke) verbetering opgetreden in het gedrag van de schuldenaar. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet althans in onvoldoende mate nakomen van de verplichtingen de schuldenaar is toe te rekenen.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt uit gesprekken met mevrouw [medewerker van het UWV] van het UWV te hebben begrepen dat hij niet hoefde te solliciteren. Hij verkeerde derhalve in de veronderstelling dat hij ook in het kader van zijn schuldsaneringsregeling was vrijgesteld van zijn sollicitatieverplichting. Vanaf december 2015 heeft hij evenwel frequent gesolliciteerd. [appellant] stelt voorts dat hij enige tijd niet frequent heeft gesolliciteerd als gevolg van zijn chronische stressstoornis. Hij is dan ook van mening dat er voldoende aanleiding bestaat tot toepassing van artikel 354 lid 2 Fw nu hij weliswaar tekortgeschoten is in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, maar deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard buiten beschouwing dient te blijven.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] stelt dat hij, nadat hij door de bewindvoerder op zijn tekortkoming ten aanzien van de sollicitatieplicht was gewezen, direct en zelfs frequenter dan in het kader van de schuldsaneringsregeling van hem werd verwacht is gaan solliciteren, maar erkent daarbij dat hij dit niet aantoonbaar heeft gedaan, althans dat hij de bewindvoerder nimmer enig sollicitatiebewijs heeft doen toekomen. Wel heeft hij de bewindvoerder een door hemzelf opgesteld sollicitatieoverzicht toegezonden. Voorts kan [appellant] desgevraagd niet exact motiveren waarom hij tot op de dag van vandaag geen uitkering heeft aangevraagd. Hij heeft op dit moment geen inkomen en leeft naar eigen zeggen financieel bezien dan ook “met de hakken over de sloot”, maar een uitkering heeft hij, naar eigen zeggen vanwege allerlei psychische spanningen, nog niet aangevraagd. [appellant] ontkent daarbij stellig dat het zijn opzet is om na afloop van zijn schuldsaneringsregeling alsnog een uitkering aan te vragen en deze uitkering dan met terugwerkende kracht te incasseren (om zo deze inkomsten uit uitkering gedurende zijn schuldsaneringstraject buiten de boedel te houden). Daar voegt hij aan toe dat naar zijn idee het gedeelte van zijn uitkering dat bij een tijdige aanvraag naar de boedel zou zijn gegaan ook maar zeer beperkt zou zijn geweest. Zelf schat [appellant] dat in op € 150,00 en acht dat bedrag te klein om hem om die reden een schone lei te onthouden. Bovendien vraagt [appellant] zich af of hij, indien hem een schone lei zal worden onthouden en zijn schuldsaneringsregeling ook niet zal worden verlengd, weer moet vervallen in zijn criminele gedrag van weleer. Voorts erkent [appellant] dat hij zelf de behandeling voor zijn psychosociale problemen heeft afgebroken omdat het hem allemaal teveel aan het worden was. Wel verricht [appellant] naar eigen zeggen thans vrijwilligerswerk en geeft hij lezingen en presentaties. Bescheiden waaruit een en ander zou kunnen blijken heeft [appellant] evenwel niet voorhanden.
3.6.
De bewindvoerder heeft in zijn brief van 20 juli 2016 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] heeft gedurende een groot gedeelte van zijn schuldsaneringsregeling een ZW-uitkering genoten. Over de periode juni 2014 tot en met 16 mei 2015 diende gesolliciteerd te worden naar een baan. Vanaf 17 mei 2015 werd wederom een ZW-uitkering genoten. Deze uitkering is vervolgens beëindigd per oktober 2015. Na het verhoor door de rechter-commissaris – naar aanleiding van de op 11 oktober 2015 doorgegeven stand van zaken - dienden de sollicitatiebewijzen alsmede een bewijs dat er behandeling bij de GGZ plaatsvond te worden aangeleverd, maar dat is nimmer gebeurd. [appellant] heeft wel een sollicitatieoverzicht zonder data of onderliggende stukken overgelegd alsmede een schrijven van het GGZ waaruit blijkt dat er nog een intakegesprek gepland diende te worden; van een behandeling was op dat moment derhalve nog geen sprake. Er zijn ook geen verdere stukken overgelegd waaruit blijkt dat [appellant] vanwege medische redenen niet in staat is om te kunnen solliciteren. Ook heeft [appellant] nooit contact met de bewindvoerder opgenomen inzake zijn in het kader van zijn UWV-uitkering verkregen vrijstelling van de sollicitatieplicht en is er daarbij dus klaarblijkelijk zelf vanuit gegaan dat deze vrijstelling ook binnen het kader van zijn schuldsaneringsregeling zou gelden. Overleg hierover heeft echter nimmer plaatsgevonden en het ligt op de weg van de schuldenaar om hierover contact met de bewindvoerder te zoeken om dit te bespreken. Voorts stelt de bewindvoerder dat [appellant] uiteindelijk wel een aantal gegevens heeft aangeleverd. [appellant] zou voorts in aanmerking moeten komen voor een uitkering in het kader van de Participatiewet, maar deze uitkering is nooit aangevraagd. [appellant] stelt dat hij niet samenwoont met zijn vriendin maar dat zijn vriendin wel zijn kosten betaalt zodat er geen nieuwe schulden ontstaan. Indien er geen sprake van samenwoning is zou [appellant] in het kader van de Participatiewet echter een uitkering aan kunnen vragen, hetgeen hij ook aan zijn schuldeisers verplicht is.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat er, omdat [appellant] geen uitkering aanvraagt en klaarblijkelijk rondkomt van giften van zijn vriendin, in deze regeling niets voor de schuldeisers binnenkomt. Dat alleen maakt volgens de bewindvoerder een verlenging van de regeling bij voorbaat al zinloos. Daarbij komt dat [appellant] nimmer enig sollicitatiebewijs heeft overgelegd, ondanks het feit dat de bewindvoerder hem hierom bij herhaling heeft verzocht. De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei dan ook gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Het hof stelt allereerst vast dat, zoals ter zitting in hoger beroep ook is erkend, [appellant] in zijn beroepschrift geen grief heeft gericht tegen de overwegingen van de rechtbank dat hij de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht niet naar behoren is nagekomen, een verlenging van de schuldsaneringsregeling geen enkel perspectief biedt voor de schuldeisers en er, ondanks herhaalde waarschuwingen van de bewindvoerder, geen wezenlijke verbeteringen is opgetreden in zijn gedrag. Doordat tegen deze overwegingen geen grieven zijn gericht, is dit oordeel thans in hoger beroep rechtens onaantastbaar geworden.
3.8.3.
Met betrekking tot de nakoming van de voor [appellant] uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsverplichting is het hof van oordeel dat vast staat dat [appellant] niet aantoonbaar heeft gesolliciteerd. Hij heeft immers noch aan de bewindvoerder, de rechtbank dan wel het hof ook maar enig sollicitatiebewijs overgelegd. Het wel door [appellant] overgelegde handgeschreven sollicitatieoverzicht acht het hof, nu voornoemd overzicht geen data vermeld en de daarop vermelde sollicitaties bovendien niet door middel van verificatoire bescheiden dan wel anderszins voldoende aannemelijk worden gemaakt, ontoereikend. Een en ander klemt des temeer nu [appellant] bij het verhoor door de rechter commissaris op 18 februari 2016 en bij herhaling door de bewindvoerder, en naar dus blijkt tevergeefs, is geïnstrueerd om de door hem gestelde sollicitaties middels onderliggende bescheiden zoals bijvoorbeeld sollicitatiebrieven, ontvangstbevestigingen, uitnodigingen of afwijzingen aan te tonen. Afgezien hiervan, is [appellant] bekend althans wordt hij geacht bekend te zijn met de inhoud en strekking van op hem rustende kernverplichtingen uit de wettelijke schuldsanering waaronder de wijze waarop aan de sollicitatieverplichting uitvoering moet worden gegeven. Een correcte en stipte uitvoering van de sollicitatieverplichting stelt de bewindvoerder ook in staat om daadwerkelijk toezicht te houden als bedoeld in artikel 316 Fw. Dat was in het geval van [appellant] voor de bewindvoerder echter niet althans onvoldoende mogelijk.
3.8.4.
Daar komt bij dat [appellant] , door geen uitkering aan te vragen terwijl hij hier wel recht op heeft, er welbewust voor kiest om geen inkomen te hebben, hetgeen tot gevolg heeft dat hij ook niet ten bate van schuldeisers aan de boedel af kan dragen. Het hof rekent het [appellant] hierbij zwaar aan dat hij, nu het niet aanvragen van een uitkering hem reeds door de rechtbank bij vonnis van beroep van 29 juni 2016 nadrukkelijk is aangerekend, tot op de dag van vandaag nog steeds geen aanvraag voor een uitkering heeft ingediend. Een en ander geeft naar het oordeel van het hof maar weinig, feitelijk geen enkele, blijk van een saneringsgezinde grondhouding.
3.8.5.
Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw. [appellant] is bekend althans hij wordt redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst; uit deze processtukken blijkt onder meer dat [appellant] herhaaldelijk op zijn verplichtingen c.q. tekortkomingen is gewezen en dat er een verhoor bij de de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden, naar echter is gebleken zonder althans met onvoldoende resultaat.
3.8.6.
Voor zover [appellant] enkel in het kader van de sollicitatieverplichting – tegen schending van bijvoorbeeld de informatieplicht is namelijk niet gegriefd (zie verder hierboven, rechtsoverweging 3.8.2) – zich erop heeft beroepen niet of niet frequent te hebben gesolliciteerd als gevolg van zijn chronische stressstoornis gaat het hof daaraan voorbij. De door hem overgelegde vervolgrapportage van 10 januari 2013 is gedateerd (zie verder ook bij 6. van voornoemde rapportage), hij beschikte bijvoorbeeld met ingang van oktober 2015 niet over een ontheffing van de sollicitatieplicht en blijkens de brief van mevrouw [naam] van 12 januari 2016 heeft er geen intake plaatsgevonden, laat staan een behandeling van de beweerdelijke klachten zijdens [appellant] . Dit is overigens door [appellant] in eerste aanleg noch in hoger beroep (gemotiveerd) betwist.
Als [appellant] overigens chronische stress stelt te ervaren, mag van hem in het kader van de wettelijke schuldsanering worden verwacht dat hij met behulp van derden hier wat aan doet. Dat dit voor hem onmogelijk zou zijn is, zo al relevant, ook niet althans onvoldoende onderbouwd.
3.8.7.
Het voorgaande maakt dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden toegerekend, althans hem vallen te verwijten en zonder dat er (voldoende) grond bestaat om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 354 lid 2 Fw.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] dient te worden beëindigd zonder toekenning van de schone lei en dat, temeer nu [appellant] door eigen toedoen geen enkele bron van inkomsten heeft, een verlenging van de schuldsaneringsregeling voor de schuldeisers geen enkel perspectief biedt, zodat een dergelijke verlenging ook geenszins in de rede ligt. Daarvoor zijn de tekortkomingen bovendien te ernstig en te structureel.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, S.M.A.M. Venhuizen en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2016.