ECLI:NL:GHSHE:2016:4392

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
200.194.732/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling na positieve ontwikkeling van de appellant

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van de appellant tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De appellant, die onder beschermingsbewind staat, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg, dat op 28 juni 2016 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellant zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou nakomen. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat hij nu in staat is om aan zijn verplichtingen te voldoen. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 september 2016 heeft de beschermingsbewindvoerder van de appellant zijn steun voor het verzoek uitgesproken. Het hof heeft de relevante verklaringen en stukken beoordeeld en vastgesteld dat de appellant voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn verplichtingen kan nakomen. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met de sociale omstandigheden van de appellant, waaronder zijn gezinssituatie en de ondersteuning die hij ontvangt. Het hof heeft uiteindelijk het vonnis van de rechtbank vernietigd en de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard voor de appellant, waarmee hij de kans krijgt om zijn schulden te saneren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 29 september 2016
Zaaknummer : 200.194.732/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/216213/FT RK 16/101
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R. Jacobs te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 28 juni 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 juli 2016, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 september 2016. Bij die gelegenheid is gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. Jacobs;
  • de heer [beschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder van [appellant] .
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 25 mei 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 16 augustus 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 13 september 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 16 september 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 19 september 2016;
- de brief van de beschermingsbewindvoerder van [appellant] d.d. 20 september 2016;
- de ter zitting door de advocaat van [appellant] overgelegde sollicitatiebrief d.d. 6 september 2016, gericht aan VDL Nedcar.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is de meerderjarigenbeschermingsbewindvoerder in de gelegenheid gesteld, van welke gelegenheid hij ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over het gedane verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] te geven (vgl. HR 25 mei 2012, LJN: BV4021).
3.2.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 24.607,34. Daaronder bevinden zich een schuld aan de Belastingdienst van in totaal € 3256,-- en een schuld aan het CJIB, cluster MSNP, van € 3.208,--.
Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat niet alle schuldeisers akkoord zijn gegaan.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Volgens [appellant] is er sprake van voldoende hulp en van een uitgebreid sociaal vangnet. Naast zijn eigen gezin kan [appellant] altijd bouwen op zijn ouders, jongere zus en vrienden.
Daarnaast staat [appellant] onder beschermingsbewind. [appellant] beschouwt zijn beschermingsbewindvoerder als een extra ondersteuning, zowel financieel als maatschappelijk. [appellant] merkt in dat verband op dat het in deze procedure van groot belang is dat de beschermingsbewindvoerder aangeeft dat hij in de samenwerking met de beschermingsbewindvoerder telkenmale al zijn verplichtingen nakomt.
3.4.1.
Voorts stelt [appellant] dat hij na zijn burn-out in 2013 controle heeft gehad van een ARBO-arts en dat hij al geruime tijd onder behandeling staat bij de praktijkondersteuner GGZ van zijn huisarts, alhoewel hij momenteel niet meer kampt met depressieve klachten. Op het moment is, in overleg met de praktijkondersteuner, slechts nog contact met de praktijkondersteuner als hier zijdens [appellant] behoefte aan is.
3.5.
De heer [beschermingsbewindvoerder] , waarnemend meerderjarigenbeschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep zich achter het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling geschaard.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.6.2.
Blijkens het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank niet heeft kunnen nagaan of [appellant] zijn medische en psychische klachten onder controle heeft. Het hof acht dit oordeel begrijpelijk, omdat de rechtbank dienaangaande niet over (relevante) verklaringen kon beschikken.
3.6.3.
Thans, in hoger beroep, zijn door [appellant] dienaangaande echter wél (relevante)
verklaringen overgelegd. Gelet op zowel de inhoud en strekking van deze verklaringen als
hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens
[appellant] naar voren is gebracht is het hof van oordeel dat [appellant] thans voldoende
aannemelijk heeft gemaakt, dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende
verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de
boedel te verwerven. Dienaangaande overweegt het hof onder meer dat gebleken is dat [appellant]
al geruime tijd geen contact meer heeft gehad met de praktijkondersteuner GGZ. Verder
is voldoende aannemelijk dat de eerdere psychische klachten van [appellant] in het bijzonder
samenhingen met tijd- en plaatsgebonden gebeurtenissen als een echtscheiding, het gezag over
zijn minderjarige zoontje en huisvesting. Gebleken is thans evenwel onder meer – en dit
verklaart tevens waarom [appellant] al geruime tijd geen contact meer met de
praktijkondersteuner GGZ heeft gehad - dat [appellant] met zijn huidige vriendin en zijn
minderjarige zoontje, - over wie hij inmiddels het eenhoofdig ouderlijk gezag heeft verkregen
- samenwoont in een huurwoning in plaats van een voor de sloop bestemd pand en welk pand
vervelende herinneringen opriep aan zijn eerdere, inmiddels lang verbroken relatie. Verder
beschikt, zo volgt eveneens uit de overgelegde stukken zoals toegelicht ter zitting in hoger
beroep, [appellant] over een voldoende sociaal vangnet.
3.6.4.
Daarbij komt, ook meer in het algemeen, dan nog dat [appellant] op eigen initiatief hulp
heeft gezocht bij het beheren van zijn inkomen en het saneren van zijn schulden, dat hij sinds
1 mei 2013 onder beschermingsbewind staat en dat er sindsdien geen nieuwe schulden zijn
bijgekomen. Het hof verwijst in dat verband naar de brief van de
beschermingsbewindvoerder d.d. 20 september 2016. Tot slot is [appellant] met Gemeentelijke
Sociale Dienst in het kader van de Participatiewet pogingen aan het ondernemen om aan
betaalde arbeid te komen en heeft hij daarnaast ook zelfstandig sollicitatie-activiteiten
ontplooid, zoals blijkt uit het overzicht verrichtte sollicitaties, overgelegd bij brief van de
advocaat van [appellant] d.d. 19 september 2016, en de ter zitting in hoger beroep door de
advocaat van [appellant] overgelegde sollicitatiebrief d.d. 6 september 2016, gericht aan VDL
Nedcar.
3.6.5.
Op grond van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden rond [appellant] is het hof van oordeel dat [appellant] een zodanige positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt dat hij thans saneringsrijp is en derhalve in staat moet worden geacht te kunnen voldoen aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen. Daarbij stelt het hof nog vast dat [appellant] evenzeer voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat, voor zover zij binnen de zogeheten vijfjaarstermijn vallen, [appellant] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden, te goeder trouw is geweest.
3.6.6.
Het vonnis waarvan beroep zal derhalve worden vernietigd en het verzoek van [appellant] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal alsnog worden toegewezen. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van:
[appellant] ,
geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] 1983
wonende te ( [postcode] ) [woonplaats] aan het adres [adres] ;
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, S.M.A.M. Venhuizen en F.J.M. Walstock
en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2016.