ECLI:NL:GHSHE:2016:436

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
20-002319-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verkrachting met DNA-bewijs en getuigenverklaringen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor poging tot verkrachting, gepleegd in de nacht van 29 op 30 augustus 2014 in 's-Hertogenbosch. De aangeefster deed aangifte van een poging tot verkrachting, waarbij zij werd gevolgd en fysiek benaderd door de verdachte. Het hof oordeelde dat de aangifte in belangrijke mate werd ondersteund door getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen van de verdachte op de bh van de aangeefster. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat hij de aangeefster slechts een lift had gegeven. Het hof verwierp deze verklaring en oordeelde dat de handelingen van de verdachte, zoals het blokkeren van het fietspad met zijn auto en het fysiek vastpakken van de aangeefster, wezenlijk gericht waren op de uitvoering van de verkrachting. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van voorarrest. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, aangezien de verdachte zich tijdens zijn proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een vergelijkbaar feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002319-15
Uitspraak : 17 februari 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 13 juli 2015 met parketnummer 01-865160-14, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI nummer 99-000112-51) in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in PI [plaats] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, inclusief de toewijzing van de vordering herroeping V.I., behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 29 augustus 2014 tot en met 30 augustus 2014 te
's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf, om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
opzettelijk het volgende heeft gedaan: verdachte is/heeft
- voornoemde [slachtoffer] met een auto gevolgd en/of (vervolgens)
- voornoemde [slachtoffer] aangesproken (vanuit de auto) en/of (vervolgens)
- met zijn, verdachtes, auto het fietspad waarop voornoemde [slachtoffer] zich bevond, geblokkeerd, in elk geval zijn, verdachtes, auto op het fietspad gezet en/of (vervolgens) uitgestapt en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer] opgewacht en/of (vervolgens)
- (met kracht) tegen de fiets van voornoemde [slachtoffer] geduwd en/of (vervolgens)
- voornoemde [slachtoffer] (met kracht) (bij het gezicht) vastgepakt en/of (vervolgens)
- voornoemde [slachtoffer] gezoend en/of (vervolgens)
- de bovenkleding van voornoemde [slachtoffer] omhoog gebracht en/of (vervolgens)
- de borst(en) van voornoemde [slachtoffer] betast en/of (vervolgens)
- voornoemde [slachtoffer] (met kracht) in een auto geduwd en/of (vervolgens)
- de onderkleding van voornoemde [slachtoffer] naar beneden geduwd en/of (vervolgens)
- voornoemde [slachtoffer] (met kracht) naar beneden geduwd en/of (vervolgens)
- op voornoemde [slachtoffer] gaan liggen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. Vanuit taalkundig oogpunt heeft het hof de tenlastelegging verbeterd gelezen en heeft in de achtste regel de tekst “immers is/heeft hij, verdachte, opzettelijk” vervangen door “opzettelijk het volgende heeft gedaan: verdachte is/heeft”. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 29 augustus 2014 tot en met 30 augustus 2014 te 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf, om door geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
opzettelijk het volgende heeft gedaan: verdachte is/heeft
- voornoemde [slachtoffer] aangesproken vanuit de auto en vervolgens
- met zijn, verdachtes, auto het fietspad waarop voornoemde [slachtoffer] zich bevond, geblokkeerd en vervolgens uitgestapt en vervolgens voornoemde [slachtoffer] opgewacht en vervolgens
- met kracht tegen de fiets van voornoemde [slachtoffer] geduwd en vervolgens
- voornoemde [slachtoffer] met kracht bij het gezicht vastgepakt en vervolgens
- voornoemde [slachtoffer] gezoend en vervolgens
- de bovenkleding van voornoemde [slachtoffer] omhoog gebracht en vervolgens
- de borst(en) van voornoemde [slachtoffer] betast en vervolgens
- voornoemde [slachtoffer] met kracht in een auto geduwd en vervolgens
- de onderkleding van voornoemde [slachtoffer] naar beneden geduwd en vervolgens
- op voornoemde [slachtoffer] gaan liggen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De hierna opgesomde bewijsmiddelen zijn opgenomen - tenzij anders vermeld - in het in
de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van regiopolitie Oost Brabant, Afdeling zedencriminaliteit, zaaknummer 2014082861, sluitingsdatum 24 februari 2014, bestaande uit in de wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften, doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 167.
1.
Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 3 september 2014, doorgenummerde dossierpagina’s 22 tot en met 30, voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
Op 29 augustus 2014 kwam ik om 23.38 uur aan op het station in Den Bosch. Ik moest mijn fiets in de fietsenstalling ophalen. Ik ben ongeveer 10 minuten later weggefietst op weg naar huis. Ik woon in [woonplaats] . Toen ik ter hoogte van de Meanderflats (het hof begrijpt: gelegen aan de Kruiskampsingel te Den Bosch) fietste, kreeg ik in de gaten dat ik werd gevolgd door een busje. Dit busje kwam schuin achter mij rijden en er begon iemand tegen mij te praten Ik hoorde wel dat deze persoon met een Marokkaans of Turks accent sprak. Ik wendde mijn hoofd af en sprak ook niet terug. Ik ging het fietspad op welke evenwijdig loopt aan het Engelermeer. Het eerste stuk van dit fietspad heet Kruiskamppad. Je komt dan eerst langs de kinderboerderij. Ongeveer 50 meter verder ben je dan op het fietspad. Dit fietspad is afgebakend met een paaltje zodat er geen auto’s door kunnen. Toen de man mij had aangesproken en ik niet reageerde haalde hij mij in en reed het pad in waar het fietspad op uit komt. Ik moest daar ook rechts om op het fietspad te komen. Toen ik het pad op fietste zag ik dat het donker was op dat pad. Normaal is daar een lantaarn die aan is maar dat was nu niet het geval. Ik zag dat de man zijn auto aan het begin van dit pad stil had gezet. Ik zag dat hij midden op de weg stond met zijn auto. Het is niet zo’n breed pad ter hoogte van de kinderboerderij waar hij met zijn auto stil stond. De kinderboerderij is aan de rechterkant en aan de linkerkant van het pad zijn er bosschages. Ik zag dat de bestuurder uitstapte. Ik ben afgestapt omdat ik zag dat hij mij min of meer stond op te wachten. Ik was bang dat hij mij anders op de grond zou gooien. De man stond achter zijn busje midden op het pad. Hij stond voor mijn fiets, ik had de fiets aan het stuur vast. De man gaf een duw tegen mijn fiets. Hij duwde die op de grond. Toen mijn fiets op de grond lag pakte hij mij beet. Hij pakte met twee handen mijn hoofd vast, aan beide zijden een hand. Hij ging me zoenen. Toen ging hij aan mijn kleren sjorren en deed mijn shirt omhoog. Hij ging met zijn handen in mijn bh. Ik voelde dat hij met twee handen mijn borsten vastpakte. Hij betastte mijn borsten. Hij had zijn handen om mijn borsten en ging er mee op en neer. De cups waren een stuk naar beneden gegaan. Toen hij verder ging, ging het shirt omhoog en mijn bh verder omlaag. Hij pakte mijn borsten een beetje omhoog en ging er toen aan zuigen met zijn mond. Hij pakte mijn borsten een voor een vast en zoog er aan. Ik heb verschillende keren gezegd dat ik dit niet wilde maar de man reageerde er niet op.
Ik zag dat hij de achterportier van het busje open maakte en hij duwde mij in het busje. Ik kwam in het busje te liggen en lag op mijn rug op de achterbank. Op een gegeven moment heeft de man de knoop van mijn broek en rits losgemaakt. Hij deed mijn broek omlaag. Hij pakte me aan de zijkant van mijn broek en die deed hij omlaag. Mijn slipje ging tegelijk met mijn broek omlaag. Mijn benen waren buitenboord. Hij duwde mij plat en ging op mij liggen. Het duurde maar even want toen zag ik licht aankomen. Ik heb om hulp geroepen. Ik zag dat hij meteen op stond en toen kon ik ook opstaan. Zo snel hij kon heeft hij het hazenpad gekozen. Het duurde een hele tijd voordat ik mijn kleren goed had. Ik was aan het stuntelen omdat ik toch wel een beetje in de war was. Toen ik thuis kwam bleek dat ik mijn broek verkeerd om aan had. Ik heb ook mijn slip niet aangedaan. Die heb ik zo achterop mijn fiets gedaan onder de snelbinders.
2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 2 september 2014, doorgenummerde dossierpagina’s 57 tot en met 59, voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1] :
Ik reed van vrijdag op zaterdagnacht (het hof begrijpt: van 29 op 30 augustus 2014) bij de Meanderflat, naast het dierenpark waar de fietsbrug is, op de Kruiskamp in Den Bosch. Ik zag dat daar een auto stil stond met de lampen nog brandend. Deze auto stond voor het fietspad, daar waar de blokken het fietspad afsluiten zodat je niet met de auto het fietspad op kunt. Ik zag dat het linker achterportier van deze auto open stond. Vervolgens zag ik dat links achter de auto een damesfiets op de grond lag. Ik zag dat er benen uit de auto kwamen vanaf de achterbank. Toen ik aan kwam rijden zag ik dat een manspersoon bij de achterdeur van deze auto staan. Ik zag dat deze man kennelijk van mij schrok. Ik zag dat hij in mijn richting keek. Ik hoorde een vrouwenstem roepen “help, help, help”. Ik was op de scooter. Toen ik aan kwam rijden, zag ik dat die man schrok. Ik zag dat hij een stukje van de auto wegliep. Het is geen fijne weg daar omdat het donker is en omdat het afgesloten is.
De auto betrof een [merk] . Het is echt zo’n hoog koektrommeltje met een hoge achterkant. De man had een breed postuur en een dikke buik, donkere korte haren en ik zag dat hij een shirt aan had met korte mouwen en verticale rood/gele strepen. Ik dacht direct aan het shirt van de voetbalclub Galatasaray of Fenerbahce. Later heb ik op internet de shirts van deze voetbalclubs opgezocht en zag ik dat de club van Galatasaray shirts heeft met rode en gele strepen zoals deze man droeg.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 9 september 2014, doorgenummerde dossierpagina’s 61 tot en met 64, voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2] :
In de nacht van 29 op 30 augustus 2014 omstreeks 24.00/00.30 uur fietste ik over het Kruiskamppad in Den Bosch toen ik in de verte een auto met hoge snelheid achteruit zag rijden. Ik hoorde dat hij met hoge snelheid reed. Op de plaats waar de vrouw stond was het pikkedonker. Daar waren minimaal 2 lantaarnpalen uit. Op het moment dat ik vanaf het viaduct de hoek om kwam zag ik een vrouw aan de rechterzijde van het fietspad staan. Toen ik voorbij was hoorde ik deze vrouw naar mij roepen. Ik hoorde dat ze zei dat ze bijna verkracht was. Ik ben omgedraaid en naar haar toe gefietst. Ik zag dat deze vrouw met haar broek op haar enkels stond en ze stond bij haar fiets. Deze fiets stond vlak bij de vrouw. Ik weet dat ze nog iets onder haar bagagedrager heeft gedaan. Ze zei tegen mij dat ze hoopte dat de fiets het nog deed omdat deze op de grond was gegooid door de man. De vrouw leek in paniek. Ik zag dat deze vrouw een beetje aan het trillen was en dat ze mogelijk daardoor haar broek ook niet omhoog kreeg. Ik zag dat ze haar broek dus uit deed en deze ook weer aan deed. Ik zag haar trillen tijdens het aantrekken van haar broek. Ze vertelde dat het een poging verkrachting was en dat het mogelijk was gestopt omdat ik aan kwam fietsen. Hierna is de vrouw op haar fiets gestapt en is ze richting [plaats] gefietst.
4.
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in ’s-Hertogenbosch op 30 augustus 2014, opgemaakt op 15 december 2014 door dr. A.G.M. van Gorp, pagina 84-86, voor zover inhoudende:
De binnenzijde van de cups van de bh is onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Aan de binnenzijde van beide cups is een spoor bemonsterd. De bemonsteringen zijn als AAGG7972NL#03 en AAGG7972NL#04 veiliggesteld. In de bemonstering AAGG7972NL#04 is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van speeksel. Naar aanleiding van een match in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken is het DNA-profiel van [verdachte] ook betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Tabel 1: Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN beschrijving DNA-profiel matchkans DNA-profiel
Celmateriaal kan afkomstig zijn van
AAGG7972NL#04 DNA-profiel van een man [verdachte] kleiner dan 1 op 1 miljard
Binnenzijde cup bh
5.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, d.d. 29 juni 2015, voor zover inhoudende:
Op 29 augustus 2014 reed ik in de [merk] personenauto van mijn vriendin op de Christiaan Huygensweg in ’s-Hertogenbosch. Ik ging in de richting van de Kruiskamp. Op de Christiaan Huygensweg zag ik die mevrouw met haar fiets. Ik heb deze mevrouw bij de kinderboerderij afgezet [het hof begrijpt dit aldus dat volgens de verdachte deze mevrouw in ieder geval bij de kinderboerderij in zijn auto is geweest en daar de auto heeft verlaten]. Bij de kinderboerderij ben ik vertrokken. Getuigen kunnen wel verklaren dat ze mij hebben gezien. Ik heb een dikke buik. Ik ben fan van voetbalclub Galatasaray en ik draag ook kleding van die voetbalclub. De kleuren zijn geel en rood.
6.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, d.d. 3 februari 2016, voor zover inhoudende:
Ik heb mevrouw [slachtoffer] een paar minuten gezien. Ze is bij mij in de auto geweest. Bij de kinderboerderij is ze uit de auto gegaan.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij het slachtoffer in de nacht van 29 op 30 augustus 2014 een lift heeft gegeven vanaf de Christiaan Huygensweg in Den Bosch. Het slachtoffer heeft haar fiets op slot gezet en is bij hem in de auto gestapt. Vervolgens heeft hij haar afgezet bij de dierenboerderij op de Kruiskamp. De verdachte ontkent dat er fysiek contact is geweest tussen hem en het slachtoffer en ontkent voorts dat het slachtoffer achterin zijn auto heeft gelegen. In hoger beroep is hij bij die verklaring gebleven.
De raadsvrouwe van de verdachte heeft voorts nog ter verdediging aangevoerd dat de verdachte niet kan worden veroordeeld voor een poging verkrachting enkel op basis van de verklaring van de aangeefster. Er is geen steunbewijs voor de gestelde handelwijze van de verdachte en evenmin kan worden vastgesteld dat op grond van het gedrag van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, het (voorwaardelijk) opzet van verdachte was gericht op het seksueel binnendringen van genoemde [slachtoffer] . Er zou hooguit sprake kunnen zijn van het plegen van ontuchtige handelingen, maar dit is niet ten laste gelegd.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde feit wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
De aangifte van [slachtoffer] wordt in belangrijke mate ondersteund door de overige bewijsmiddelen, te weten de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en
het forensisch bewijs. Voorts wordt de aangifte ondersteund door de verklaring van de verdachte voor zover deze heeft verklaard dat de aangeefster bij de kinderboerderij in zijn auto is geweest en dat de aangeefster een fiets bij zich had.
De getuige [getuige 1] heeft gezien dat voor het fietspad bij de kinderboerderij in de Kruiskamp een auto stil stond, dat deze voor het fietspad stond en dat het linker achterportier van de auto openstond. Hij zag links achter de auto een damesfiets op de grond liggen en zag dat vanaf de achterbank benen uit de auto staken. Bij de achterdeur van de auto stond een manspersoon. Tevens hoorde hij een vrouwenstem om hulp roepen. De getuige [getuige 2] heeft gezien dat een vrouw aan de rechterzijde van het fietspad stond vlakbij een fiets, dat zij aan het trillen was en dat zij haar broek probeerde aan te trekken.
Aan de verklaring van de verdachte dat hij de vrouw een lift heeft gegeven en haar van A naar B zou hebben gebracht, wordt door het hof geen geloof gehecht. Immers, volgens de verdachte zou het slachtoffer haar fiets op slot hebben gezet en bij hem in de auto zijn gestapt, maar dit wordt genoegzaam weersproken door de bewijsmiddelen. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben de fiets van het slachtoffer op de plaats delict gezien en [getuige 2] heeft het slachtoffer met de fiets van daaraf zien wegfietsen. Dit weerlegt de bewering van de verdachte dat hij de aangeefster op een andere plek bij zich in de auto heeft genomen, waarbij aangeefster op die andere plek haar fiets op slot heeft gezet en heeft achtergelaten.
Daarnaast heeft forensisch onderzoek aangetoond dat aan de binnenzijde van één van de cups van de bh van aangeefster DNA-materiaal (speeksel) van verdachte is aangetroffen, hetgeen steun geeft aan de verklaring van aangeefster dat er fysiek contact is geweest.
De verklaring van de verdachte voor het aantreffen van zijn DNA-materiaal (speeksel) aan de binnenzijde van één van de cups van de bh van het slachtoffer, te weten dat de verdachte door het aan de bestuurderszijde geopende autoraam naar buiten heeft gespuugd, dat een deel van dat speeksel door toedoen van de wind terug de auto in moet zijn gewaaid en alzo in het lage decolleté van het slachtoffer terecht moet zijn gekomen, wordt door het hof als volstrekt onaannemelijk terzijde geschoven.
Alles overziende is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte heeft gepoogd om het slachtoffer [slachtoffer] te verkrachten. De verdachte heeft met zijn auto het fietspad geblokkeerd zodat [slachtoffer] niet door kon fietsen en moest stoppen. Hij heeft haar hoofd met beide handen vastgepakt en heeft haar tegen haar wil gezoend. Vervolgens heeft hij de borsten van [slachtoffer] vrijgemaakt en heeft aan de borsten gezogen. Daarbij is DNA-materiaal van hem achtergebleven. Hij heeft [slachtoffer] vervolgens op de achterbank van de auto geduwd en heeft toen haar broek en slipje naar beneden getrokken. Daarna is de verdachte boven op het slachtoffer gaan liggen. Op het moment dat de getuige [getuige 1] aan komt rijden wordt de verdachte in zijn handelingen gestoord en is hij van het slachtoffer afgegaan.
Het hof acht voornoemde handelingen van de verdachte, gelet op het dwingende karakter en de opbouw in ernst daarvan en de omstandigheden waaronder verricht, naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de uitvoering van de verkrachting van aangeefster dat het handelen van verdachte kan worden gezien als een begin van uitvoering daartoe. Het hof acht het aannemelijk dat de verdachte ook de intentie had om het lichaam van het slachtoffer binnen te dringen. Het openmaken van de broek van het slachtoffer, het naar beneden trekken van de broek tezamen met het slipje en het boven op het slachtoffer gaan liggen, wijst daarop. De verdachte heeft zijn poging pas gestopt toen er een (brom)fietser aankwam, derhalve toen hij betrapt dreigde te worden.
De verdachte heeft niet aangevoerd dat hij enkel ontucht wilde plegen (zonder intentie om seksueel binnen te dringen), maar heeft volstaan met zijn – volgens het hof leugenachtige - verklaring dat hij in het geheel geen fysiek contact met de aangeefster heeft gehad.
Dat de getuige [getuige 1] geen blote benen uit de auto heeft zien steken, zoals door de raadsvrouwe is aangevoerd, maakt de verklaring van aangeefster dat toen zij op de achterbank van de auto lag de verdachte haar broek heeft opengemaakt en omlaag heeft getrokken, nog niet onbetrouwbaar. De getuige [getuige 1] heeft in ieder geval een persoon op de achterbank van de auto zien liggen en voorts stelt het hof vast dat de broek ook niet uit is geweest, doch naar beneden is getrokken toen [slachtoffer] op de achterbank van de auto lag. Bij het naar beneden trekken van de broek hoeven de (onder)benen van het slachtoffer niet noodzakelijkerwijs geheel ontbloot te zijn. Pas toen [slachtoffer] zich weer buiten de auto bevond en nadat de verdachte was vertrokken, heeft aangeefster zelf haar spijkerbroek helemaal uitgedaan en weer opnieuw aangedaan. Ze kreeg de broek namelijk niet meer zo makkelijk omhoog. Daarbij heeft ze de broek per ongeluk binnenstebuiten aangetrokken en het slipje heeft ze onder de snelbinders van de bagagedrager gestopt.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot verkrachting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft de verdachte wegens een poging tot verkrachting veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, gevorderd. De advocaat-generaal heeft, gelet op de ernst van het feit, de recidive en de weigerachtige houding van de verdachte om mee te werken aan een onderzoek naar zijn geestelijke vermogens, met name de nadruk gelegd op de beveiliging van de maatschappij.
De verdediging heeft matiging van de door de rechtbank opgelegde straf bepleit en heeft in dat verband aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de strafverlagende factoren die onlosmakelijk verbonden zijn aan de persoon van verdachte. De verdachte heeft blijkens het psychiatrisch onderzoek d.d. 27 januari 2015 in 2013 in de P.I. een intelligentie-onderzoek ondergaan, met als resultaat een IQ van 74 (zwakbegaafdheid). Van de verdachte komt het beeld naar voren van een verstandelijk beperkte man. Voorts dient aansluiting te worden gezocht bij strafopleggingen in vergelijkbare gevallen. De LOVS-richtlijnen noemen met name strafverhogende factoren die in casu niet van toepassing zijn. De door de rechtbank opgelegde straf doet onvoldoende recht aan de persoon van de verdachte, aldus de raadsvrouwe van de verdachte.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft acht geslagen op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De maximumstraf voor een voltooide verkrachting is een gevangenisstraf van twaalf jaren. Voor een poging wordt deze maximumstraf, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 45, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, met een derde verlaagd tot acht jaren gevangenisstraf.
Het hof stelt voorop dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit.
Het hof heeft tevens gelet op de volgende omstandigheden:
- de verdachte heeft een voor hem volstrekt onbekende vrouw van 68 jaar in de nachtelijke uren op een niet verlichte en afgelegen plek onverhoeds seksueel benaderd. Hiermee heeft hij voor de vrouw een zeer bedreigende situatie doen ontstaan en heeft hij haar lichamelijke integriteit geschonden;
- slachtoffers kunnen als gevolg van feiten als de onderhavige nog langdurig last hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid;
- de verdachte heeft zich kennelijk geen enkele rekenschap heeft gegeven van de belangen van het slachtoffer en heeft zich slechts bekommerd om de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens;
- door dergelijke feiten is de rechtsorde ernstig geschokt en dergelijke feiten brengen in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg.
Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 december 2015 onherroepelijk voor een soortgelijk feit is veroordeeld (arrest van dit hof van 28 februari 2012 ter zake van verkrachting en medeplegen van verkrachting, tot een gevangenisstraf van zes jaren) en dat hij - nadat hij op 10 juni 2014 voorwaardelijk in vrijheid was gesteld - binnen twee en een halve maand opnieuw een zedendelict, het onderhavige, pleegt.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de bescherming van de maatschappij noopt tot het opleggen van een forse gevangenisstraf. Het hof acht in dat verband de door de rechtbank opgelegde straf passend en geboden. De door de advocaat-generaal gevorderde straf acht het hof te hoog in het licht van straffen die door dit hof doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Voor matiging van deze gevangenisstraf, als door de verdediging verzocht, ziet het hof geen aanleiding. Nu de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek van zijn geestvermogens, is er onvoldoende objectieve basis om bij de strafoplegging rekening houden met de door de raadsvrouw van verdachte gestelde zwakbegaafdheid. De enkele verwijzing naar een IQ-test uit 2013 in de P.I. waar verdachte toen verbleef, acht het hof, zonder nadere onderbouwing, onvoldoende grondslag om die zwakbegaafdheid aan te nemen. Bovendien, voor zover het hof al mocht aannemen dat de verdachte als zwakbegaafd moet worden beschouwd, is deze omstandigheid niet van zodanig strafverminderende aard dat dat het hof zou brengen tot een lagere of andere strafoplegging.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (V.I. zaaknummer
99-000112-51)
Bij onherroepelijk arrest van dit hof van 28 februari 2012 (parketnummer 20-002129-11) is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. Tevens is de verdachte bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden (parketnummer 01-842115-08).
Op 10 juni 2014 is de verdachte feitelijk voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een proeftijd van 760 dagen (v.i.-periode). Op 23 december 2014 heeft het openbaar ministerie te Oost-Brabant een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend, te weten voor de duur van 760 dagen, op grond dat verdachte de algemene voorwaarde gesteld bij deze voorwaardelijke invrijheidstelling heeft geschonden. De vordering is door de officier van justitie gekoppeld aan de beslissing om de verdachte te vervolgen voor het plegen van het onderhavige strafbare feit. De vordering is door de rechtbank geheel toegewezen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van deze vordering.
Nu is gebleken dat de verdachte zich gedurende zijn voorwaardelijke invrijheidstelling heeft schuldig gemaakt aan een (vergelijkbaar) strafbaar feit, zoals hiervoor bewezen verklaard, zal het hof de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en bepalen dat het gedeelte van de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog moeten worden ondergaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 15j, 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, onder V.I. zaaknummer 99-000112-51, toe en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog moet worden ondergaan.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 17 februari 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.