ECLI:NL:GHSHE:2016:434

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
20-001471-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep wegens verzuim tijdig indienen appelschriftuur

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen een vrijspraak van de verdachte, maar het hof heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit gebeurde omdat de appelschriftuur door de officier van justitie te laat was ingediend, meer dan vijf maanden na de wettelijke termijn van 14 dagen. Het hof overwoog dat de reden voor de vertraging, namelijk de hoge werkdruk, onvoldoende rechtvaardiging bood voor het verzuim. Het hof weegt de ernst van het ten laste gelegde en de impact op het slachtoffer tegen de gevolgen van de termijnoverschrijding voor de verdachte. De verdachte had belang bij een snelle voortgang van de procedure, vooral na zijn vrijspraak in eerste aanleg. Het hof concludeert dat het belang van het slachtoffer en de sanctie voor het verzuim zwaarder wegen dan het belang van het hoger beroep. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001471-14
Uitspraak : 3 februari 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 25 april 2014 in de strafzaak met parketnummer 03-659313-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Huis van Bewaring [plaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Namens verdachte is bij wijze van preliminair verweer de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit, omdat de appelschriftuur door de officier van justitie te laat is ingediend.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de officier van justitie ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering door de officier van justitie binnen 14 dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur houdende grieven moet worden ingediend.
Artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering schept voorts de mogelijkheid een door het openbaar ministerie ingesteld hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk te verklaren op de enkele grond dat geen schriftuur, houdende grieven tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis, is ingediend. Het is aan de rechter overgelaten of hij na weging en waardering van de omstandigheden van het geval, al dan niet aan het door de officier van justitie niet indienen van de schriftuur de sanctie van niet-ontvankelijkheid zal verbinden. In beginsel kunnen aan het niet tijdig indienen van een appelschriftuur dezelfde gevolgen worden verbonden als aan het in het geheel niet indienen ervan.
Door de officier van justitie is op 9 mei 2014 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg voornoemd. De appelschriftuur van de officier van justitie, bevattende de redenen voor het instellen van hoger beroep, is eerst op 12 november 2014 ingediend, derhalve meer dan vijf maanden na het verstrijken van de wettelijke termijn. Naar het oordeel van het hof is dit een aanzienlijke overschrijding.
De vraag waar het hof zich voor ziet gesteld is of dit verzuim dient te leiden tot een niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. In dat verband heeft het hof rekening gehouden met enerzijds de concrete ernst van het ten laste gelegde en de impact die het feit heeft gehad op het slachtoffer – dat geen vordering tot schadevergoeding heeft ingediend en evenmin als slachtoffer is verschenen op de terechtzitting in hoger beroep – en anderzijds de gevolgen van de vastgestelde termijnoverschrijding in concreto voor verdachte. De verdachte heeft in de onderhavige zaak meer dan 6 maanden in voorarrest doorgebracht en heeft, nadat hij door de rechtbank was vrijgesproken, vervolgens lang in onzekerheid verkeerd doordat het lang heeft geduurd voordat de appelschriftuur waarin de redenen van het hoger beroep zijn neergelegd werd ingediend. Het kan niet anders zijn dan dat de procedure in hoger beroep daardoor vertraging heeft opgelopen, terwijl de verdachte juist belang had bij een voorspoedige voortgang van de behandeling van de zaak in hoger beroep.
De door de officier van justitie opgegeven reden voor de te late indiening van de appelschriftuur, de aanhoudende hoge werkdruk, biedt naar het oordeel van het hof een onvoldoende rechtvaardiging daarvoor. Ook kan in de omvang (3 pagina’s) en inhoud van de appelschriftuur geen rechtvaardiging worden gevonden voor de aanzienlijke termijnoverschrijding. Juist als de officier van justitie zich zo boos maakte over het beroepen vonnis – in de schriftuur bezigt hij termen als “het gaat absoluut niet aan …” – had kunnen worden verwacht dat hij tijdig een appelschriftuur zou indienen.
De omstandigheid dat het ten laste gelegde een ernstig strafbaar feit behelst en dat het publieke belang vergt dat de zaak opnieuw wordt beoordeeld, zoals door de advocaat-generaal naar voren is gebracht, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de ernst van het verzuim van de officier van justitie.
In het onderhavige geval is het hof van oordeel dat het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het belang van het ingestelde beroep, mede gelet op de positie van het slachtoffer, in casu niet prevaleert boven het belang van sanctionering van het verzuim.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk.
Aldus gewezen door
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 3 februari 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.