ECLI:NL:GHSHE:2016:431

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
20-000274-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van koperen kabels en bedreiging met een motorvoertuig

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en diefstal van koperen kabels. De verdediging voerde aan dat de kabels, die tussen bouwafval lagen, aan niemand meer toebehoorden en dat de verdachte niet de intentie had om de beveiliger te bedreigen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte opzettelijk met zijn motorvoertuig op de beveiliger is ingereden, waardoor deze zich gedwongen zag om opzij te springen uit vrees voor aanrijding. Het hof achtte de bedreiging wettig en overtuigend bewezen. Wat betreft de diefstal oordeelde het hof dat de kabels toebehoorden aan een stichting en dat de verdachte deze had weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de straffen passend achtte gezien de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-000274-15
Uitspraak : 15 februari 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 16 januari 2015 in de strafzaak met parketnummer 03-161584-14 tegen de verdachte:

[naam van de verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [datum in het jaar] 1980,
wonende te [woonplaats] (Bondsrepubliek Duitsland), [adres] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte wegens “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” (feit 1) en “diefstal” (feit 2) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens de opgelegde straf en - in zoverre opnieuw rechtdoende - de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof het vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 4 maart 2014 te Ottersum, in de gemeente Gennep, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd[A] (op dat moment werkzaam als beveiliger), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, als bestuurder van een motorvoertuig, (met onverminderde snelheid) op voornoemde [A] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 maart 2014 te Ottersum, in de gemeente Gennep, [A] (op dat moment werkzaam als beveiliger) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is hij, verdachte, opzettelijk dreigend, als bestuurder van een motorvoertuig, (met onverminderde snelheid) op voornoemde [A] ingereden, althans gedragingen van gelijke dreigende aard of strekking;
2.hij op of omstreeks 4 maart 2014 te Ottersum, in de gemeente Gennep, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van het (middels hekwerk afgesloten) terrein van [een stichting] heeft weggenomen ongeveer 100 kilo kabel, althans een hoeveelheid kabel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [een stichting] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit
Met de politierechter, de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. In het bijzonder kan de snelheid waarmee de verdachte op de beveiliger is ingereden, niet voldoende (objectief) worden vastgesteld; dat maakt dat niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat de verdachte al dan niet in voorwaardelijke zin het opzet had om de beveiliger zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het hof zal de verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 4 maart 2014 te Ottersum, in de gemeente Gennep, [A] (op dat moment werkzaam als beveiliger) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is hij, verdachte, opzettelijk dreigend, als bestuurder van een motorvoertuig, op voornoemde [A] ingereden;
2.hij op 4 maart 2014 te Ottersum, in de gemeente Gennep, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van het terrein van [een stichting] heeft weggenomen ongeveer 100 kilo kabel, toebehorende aan [een stichting] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van
het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feitzal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte harder heeft gereden dan 20 km/uur, terwijl niet kan worden uitgesloten dat de verdachte nog de gelegenheid had om te remmen op het moment dat de beveiliger aan de kant sprong. Het door de verdachte geschetste scenario is daarom geenszins ondenkbaar: de verdachte zag een onbekende derde met een zaklamp schijnen en aan de kant gaan, en had vervolgens de ruimte om verder te rijden. Het opzet van de verdachte was niet gericht op het teweegbrengen van vrees en het ontstaan van die redelijke vrees, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de verdachte met een bus en daarachter een aanhangwagen is ingereden op een beveiliger van het terrein van [een stichting] .
De desbetreffende beveiliger, [A] , verklaarde daarover als volgt:
“Ik zag dat de auto met (het hof begrijpt: naar mijn inschatting) ongeveer 40 à 50 kilometer per uur in mijn richting kwam rijden. Ik scheen met mijn zaklamp zo’n 3 keer op de grond en daarna door de voorruit met de bedoeling dat deze auto daar bij mij zou stoppen. Ik zag dat de auto echter niet stopte. Ik ben aan de rechterzijde van deze auto in de berm gesprongen, anders kwam ik tegen de auto aan. De auto was op het moment dat ik aan de kant sprong ongeveer 10 meter van mij vandaag. Als ik niet was gesprongen had ik tegen de auto aan gezeten.”
Zijn collega-beveiliger, die niet opzij hoefde te springen, heeft over het voorval het volgende verklaard:
“Ineens zag ik, komende vanaf het terrein, een auto aankomen rijden in onze richting. (…) Ik schat dat de auto ongeveer 30 tot 40 kilometer per uur reed. Ik zag dat de auto in onze richting bleef rijden (…) Ik zag dat [A] op het midden van de weg bleef staan en de auto zo wilde dwingen om te stoppen. (…) Meteen hierna zag ik dat de bus door bleef rijden en geen snelheid minderde. Ik zag dat de bus in de richting van [A] bleef rijden. [A] was inmiddels met zijn gezicht in mijn richting gaan staan en ik zag dat [A] naar achteren moest springen om de bus te ontwijken.”
Het hof is zich ervan bewust dat een waarnemer de snelheid van een op hem afkomende auto moeilijk kan inschatten. Wel volgt uit deze verklaringen dat de auto reed met niet geringe snelheid, zodanig dat [A] zich gedwongen zag opzij te springen uit vrees anders te worden aangereden. Nergens blijkt uit dat de bestuurder van de auto van plan was te stoppen. Uit de eigen verklaringen van de verdachte blijkt integendeel dat hij niet wilde worden tegengehouden omdat hij zich realiseerde dat hij iets illegaals had gedaan en dat hij bang was dat hij bij aanhouding, in zijn eigen woorden “de Sjaak” zou zijn.
Naar het oordeel van het hof moet, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte, worden geconcludeerd dat het opzet van de verdachte minst genomen in voorwaardelijke zin gericht was op het bij [A] teweegbrengen van de redelijke vrees dat hij zijn leven zou verliezen als hij door die auto zou worden aangereden. Gezien de aard van de bedreiging en de omstandigheden waaronder die bedreiging is begaan, is het hof van oordeel dat die redelijke vrees ook geobjectiveerd is.
Het hof verwerpt het verweer.
De raadsman heeft voorts bepleit dat de verdachte van
het onder 2 ten laste gelegde feitzal worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er sprake is van afval, dat niet kan worden vastgesteld dat dit afval aan een ander toebehoort en dat afval dat niet aan een ander toebehoort, niet voor diefstal vatbaar is.
Het hof verwerpt ook dit verweer. Reeds uit de aangifte die namens [een stichting] is gedaan, blijkt dat de weggenomen koperen kabels toebehoorden aan deze Stichting. Uit niets blijkt dat de Stichting deze goederen heeft prijsgegeven. Het gaat om goederen die een aanmerkelijke waarde vertegenwoordigen - dat was ook de reden voor de verdachte om midden in de nacht met een aanhangwagen met afgeplakte kentekenplaat terug te keren naar de plek waar hij deze kabels had zien liggen - en die op een omheind gedeelte van het terrein van de Stichting lagen. De vergelijking van de raadsman met een zak huisvuil die door de eigenaar aan de straat is gezet, gaat niet op.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde feit wordt als volgt gekwalificeerd:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 2 bewezen verklaarde feit wordt als volgt gekwalificeerd:

Diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van deze bewezen verklaarde feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een partij koperen kabels (ongeveer 100 kilo) en heeft vervolgens, omdat hij niet betrap wilde worden een beveiliger, die hem wilde doen stoppen, met de dood bedreigd door op hem in te rijden.
Het hof is van oordeel dat gelet op die combinatie van feiten in beginsel niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof zal daartoe echter niet overgaan vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld en is werkzaam als zzp-er.
Het hof is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de door de politierechter opgelegde straffen in dit geval passend en geboden zijn. Het hof zal de verdachte dan ook veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat deze combinatie van straffen voldoende recht doet aan enerzijds de ernst van de bewezen verklaarde feiten en anderzijds de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat die ernst van het bewezen verklaarde zich verzet tegen het verminderen van de omvang van de taakstraf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. A.M.G. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 15 februari 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.M. Hilverda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.