ECLI:NL:GHSHE:2016:430

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
20-000997-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs bij opzettelijke aanrijding op autosnelweg

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en had hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een aanrijding op de autosnelweg A50 op 24 september 2011, waarbij de verdachte met zijn auto tegen de auto van de aangever, genaamd [A], botste. De politierechter had geoordeeld dat de verdachte opzettelijk had gehandeld, maar het hof kwam tot een andere conclusie.

Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen, die de aanrijding als opzettelijk interpreteerden, niet als overtuigend bewijs konden worden aangemerkt. De verdachte had verklaard dat hij in een slip was geraakt en in een reflex naar rechts had gestuurd, wat het hof als een mogelijk scenario beschouwde. Deskundigen hadden dit scenario ondersteund door middel van een computersimulatie en hun verklaringen. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.

De beslissing van het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging. De uitspraak benadrukt het belang van overtuigend bewijs in strafzaken en de rol van deskundigen in het onderzoek naar de feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-000997-13
Uitspraak : 15 februari 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 22 maart 2013 in de strafzaak met parketnummer 01-820286-12 tegen de verdachte:

[naam van de verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [een datum in het jaar] 1964,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte wegens “poging tot zware mishandeling” veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-- (subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis), waarvan € 500,-- (subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van zowel het primair ten laste gelegde feit als het subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, nu dat niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 september 2011 in de gemeente Son en Breugel,
ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [A] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet heeft gehandeld als volgt:
rijdende met een auto op de A50 en/of met een snelheid van ongeveer 100 km/uur is hij, verdachte, (tweemaal) tegen een andere auto (met [A] als bestuurder van die andere auto) gebotst/gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 24 september 2011 te Son, gemeente Son en Breugel, een persoon (te weten [A] ) heeft mishandeld, door te handelen als volgt:
rijdende met een auto op de A50 en/of met een snelheid van ongeveer 100 km/uur is hij, verdachte, (tweemaal) tegen een andere auto (met [A] als bestuurder van die andere auto) gebotst/gereden, waardoor die [A] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Integrale vrijspraak
Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal is het hof, met de raadsman (en overigens ook met de officier van justitie), van oordeel dat de verdachte bij gebrek aan overtuigend bewijs zowel van het primair ten laste gelegde feit als van het subsidiair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
De tenlastelegging heeft betrekking op de aanrijding die op 24 september 2011 op de autosnelweg A50 heeft plaatsgevonden tussen de personenauto van aangever [A] (Opel) en de personenauto van de verdachte (Renault). De lezingen omtrent de toedracht van die aanrijding lopen uiteen.
Volgens de aangever en twee getuigen zou de verdachte de aanrijding opzettelijk hebben veroorzaakt.
Volgens de verdachte reed hij achter de Opel, wilde hij deze inhalen en reed hij kort achter de Opel toen deze plotseling afremde; verdachte heeft toen om een aanrijding te voorkomen een plotselinge uitwijkmanoeuvre naar links gemaakt, is langszij de Opel gekomen en is in een slip geraakt; vervolgens heeft verdachte in een reflex tegengestuurd en is daarna en daardoor de aanrijding tot stand gekomen. De verdachte betwist aldus dat hij opzettelijk met zijn auto tegen de auto van de aangever is gereden.
Naar het oordeel van het hof kan het scenario van verdachte niet als onaannemelijk terzijde geschoven worden.
Evenmin wordt dit scenario weerlegd door de aangifte en de verklaringen van de getuigen [B] en [C] , welke getuigen in een auto reden ongeveer 100 meter respectievelijk 50 - 100 meter achter de Opel en de Renault. In dit verband overweegt het hof het volgende.
De aangever verklaart (p. 10 van het dossier van voorbereidend onderzoek) dat hij de Renault links achter aan de zijkant van zijn, aangevers auto langs zag komen rijden, waarna de Renault een zwieper naar rechts maakte, waarna de Renault zijn, aangevers auto aan de linker voorkant raakte. Daarna, aldus aangever, werd zijn auto klem gereden tussen de Renault en de vangrail.
De getuigen [B] (p. 14-15) en [C] (p. 15A) verklaren dat ze de twee auto’s naast elkaar zagen rijden, dat de linker auto naar rechts ging en twee maal tegen de rechterauto aanreed, waarna de Opel tegen de vangrail eindigde met de Renault tegen de Opel aan.
In hun verklaringen interpreteren de aangever en de getuigen dit als opzettelijk handelen door de bestuurder van de Renault, maar het hof ziet deze interpretatie niet als een waarneming, maar als een conclusie. Voor zover hun verklaringen berusten op eigen waarneming (namelijk dat de auto’s naast elkaar reden en de Renault naar rechts bewoog en met de Opel in aanraking kwam), zijn deze volledig verenigbaar met de lezing van de verdachte.
Reeds hierom is het hof van oordeel dat de politierechter ten onrechte tot een bewezenverklaring is gekomen.
In hoger beroep is, op verzoek van de verdediging, nader onderzoek gedaan naar de beide scenario’s. Zo heeft de deskundige Nieuwenhuis (inspecteur van politie en operationeel expert forensische opsporing) met behulp van een computersimulatieprogramma een onderzoek uitgevoerd en naar aanleiding daarvan een deskundigenrapport uitgebracht. Voorts is zowel hij als een andere deskundige, H.P. Kuo (docent gespecialiseerd ter zake van rijinstructie bij de Politie Landelijke Eenheid), door de raadsheer-commissaris gehoord. In zijn deskundigenrapport sluit Nieuwenhuis noch het opzet-scenario noch het scenario van de verdachte (overmatig tegensturen in een reflex) uit. Bij de raadsheer-commissaris heeft hij verklaard het scenario van de verdachte iets aannemelijker te vinden dan het opzet-scenario.
De deskundige Kuo heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij het scenario van de verdachte het meest waarschijnlijk acht. Weliswaar is het opzet-scenario niet uitgesloten, maar in zijn ervaring is het voor een niet-specifiek hierin getrainde chauffeur heel moeilijk en contra-intuïtief om opzettelijk tegen een andere rijdende auto aan te rijden.
Het hof ziet in de verklaringen van de deskundigen een reden te meer om het scenario van de verdachte goed voor mogelijk te houden.
Dat in hoger beroep de eerder genoemde getuigen hebben verklaard dat zij niet hebben gezien dat de Opel heeft geremd toen de Renault daar kort achter reed, doet hieraan niet af. Dat deze getuigen zulks niet hebben waargenomen (of er geen herinnering aan hebben), bewijst immers niet dat dit remmen niet heeft plaatsgevonden.
Op vorenstaande gronden is het hof van oordeel dat niet is bewezen dat de verdachte opzettelijk de aanrijding heeft veroorzaakt, zodat hij van de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair dan wel subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A.M.G. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 15 februari 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.M. Hilverda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.