ECLI:NL:GHSHE:2016:4298

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
200.169.890_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake pensioenrecht en compensatieregeling bij overgang van pensioenfonds

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Inalfa Development & Support Services B.V. inzake een geschil over pensioenrechten en een compensatieregeling. [appellant] was in dienst bij Inalfa en heeft een vordering ingesteld voor betaling van voorwaardelijk pensioen en compensatie voor indexatie, na de overgang van zijn pensioenregeling van PME naar Delta Lloyd. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van [appellant] afgewezen, waarna hij in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat de overgang naar Delta Lloyd een verslechtering van de pensioenopbouw voor [appellant] met zich meebracht. Het hof heeft echter geoordeeld dat de toezegging van Inalfa om pensioenschade te compenseren niet betekent dat [appellant] recht heeft op de contante waarde van het voorwaardelijke pensioen, zoals vermeld in de brief van 3 december 2010. Het hof concludeert dat de schade van [appellant] niet gelijk is aan het in die brief genoemde bedrag, omdat dit bedrag betrekking heeft op toekomstige schade. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [appellant] af, waarbij hij wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.169.890/01
arrest van 27 september 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. M.C. Hoogendam te Leusden,
tegen
Inalfa Development & Support Services B.V.,
gevestigd te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Inalfa,
advocaat: mr. S.L. Emons te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 30 juni 2015 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 2231540/CV EXPL 13-7275 gewezen vonnis van 28 januari 2015.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 30 juni 2015 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 21 september 2015;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.1.1.
[appellant] , geboren [geboortedatum] 1964, is op 26 januari 1987 bij Inalfa Roof Systems B.V. (hierna: IRS) in dienst getreden. Op de arbeidsovereenkomst was de cao Metalelektro van toepassing.
6.1.2.
IRS viel onder de werkingssfeer van het verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds voor de metaal (hierna: PME).
Deze pensioenregeling voorzag in de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden (waaronder een leeftijdseis en een dienstjareneis) extra pensioen op te bouwen in aanvulling op het ouderdomspensioen. Dit voorwaardelijk extra pensioen werd VEP genoemd.
Deze pensioenregeling voorzag ook in een mogelijkheid om te indexeren.
6.1.3.
Vanaf 1 juli 2008 is [appellant] in dienst gekomen van Inalfa, zijnde een nieuwe, tot dezelfde groep van vennootschappen behorende onderneming als IRS. Ook op deze arbeidsovereenkomst was de cao Metalelektro van toepassing.
6.1.4.
Inalfa valt niet onder de werkingssfeer van PME. Zij heeft een eigen pensioenregeling die wordt uitgevoerd door Delta Lloyd. Vanaf 1 oktober 2008 is [appellant] gaan deelnemen aan deze pensioenregeling.
6.1.5.
In een document met de titel “Uitgangspunten / aanvullende afspraken 11 juli 2008” hebben Inalfa Roof Systems Group B.V., IRS en Inalfa met hun ondernemingsraad (hierna: OR) afspraken gemaakt over (onder andere) de wijziging van de pensioenregeling, te weten een compensatieregeling.
6.1.6.
In een document met de titel “Memo Pensioenen” gedateerd 22 april 2009 gericht aan alle medewerkers van Inalfa, heeft Inalfa nadere informatie gegeven over de pensioenregeling.
6.1.7.
Bij twee brieven van 3 december 2010 heeft IRS aan [appellant] informatie verstrekt over de pensioenregeling.
De brief die aanvangt met
Betreft: Voorwaardelijk pensioen(productie 2 inleidende dagvaarding) luidt als volgt:
“(…) Werknemers geboren voor 1 januari 1973 en voor 1 januari 1998 in dienst bij een Metalelektro organisatie, hebben voorwaardelijk recht op extra pensioen.
Per 01 oktober 2008 is uw pensioen ondergebracht bij Delta Lloyd.
Voor wat betreft uw voorwaardelijke pensioen, heeft Inalfa aangegeven, PME te blijven volgen.
Echter mogen wij uw voorwaardelijke pensioen niet opsparen en uitbetaling wanneer u 61-65 jaar bent.
De contante waarden van uw voorwaardelijke pensioen bedraagt: € 10530
Met de OR is afgesproken dat er reeds een gedeelte van het voorwaardelijke pensioen wordt uitbetaald. Dit zal over 10 jaar verspreid worden.
In december 2009 heeft u reeds het eerste deel ontvangen. In april 2010 heeft u hier nog een nabetaling op ontvangen.
Het betreft een bedrag van: € 1053
U heeft begin dit jaar te kennen gegeven het bedrag als volgt gecompenseerd te willen krijgen: Uitbetalen
Mocht u hebben gekozen voor uitbetalen dan zal dit 2e deel uitbetaald worden met het salaris van december 2010.
Wilt u echter uw keuze wijzigen, dan dient u dit vóór 17 december 2010 via bijgevoegd strookje aan ons door te geven.
(…)”
De brief die aanvangt met
Betreft: compensatie indexatie na 65 jaar + verschil PME(productie 3 inleidende dagvaarding) luidt als volgt:
“Per 01 oktober 2008 is uw pensioen ondergebracht bij Delta Lloyd.
We willen u hierbij nogmaals de belangrijkste verschillen tussen PME en Delta Lloyd uitleggen.
PME heeft een middenloonregeling. (…)
Delta Lloyd heeft een beschikbaar premiestelsel. (…)
Afgesproken is dat we met de overgang naar Delta Lloyd een vergelijkbaar pensioenproduct aanbieden.
Hiervoor hebben we enkele aannames vastgesteld:
  • 4% gemiddeld rendement
  • 2% salarisgroei per jaar
  • 1% franchisestijging
Voor alle medewerkers die zijn overgegaan naar Delta Lloyd zijn deze aannames doorberekend om inzicht te krijgen in de individuele consequenties.
In uw geval betekent dit dat er een negatief verschil zit tussen het pensioen van Delta Lloyd ten opzichte van PME.
Met de OR is afgesproken dat wij dit compenseren en dit jaarlijks met u verrekenen.
In december 2009/januari 2010 heeft u de compensatie van 1 oktober 2008 tot en met december 2009 reeds ontvangen.
Over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 willen wij dit graag in december 2010 verrekenen.
Het betreft een bedrag van € 671,71
Uw fiscale ruimte voor 2010 is € 556,78
U heeft begin dit jaar te kennen gegeven het bedrag als volgt gecompenseerd te willen krijgen:
storten in pensioen
Mocht u hebben gekozen voor (gedeeltelijk) uitbetalen, dan zal dit plaatsvinden met de salarisverwerking van december.
Wilt u uw keuze voor 2011 wijzigen, dan dient u dit vóór 17 december 2010 via bijgevoegd strookje aan ons door te geven.
(…)”
In deze beide brieven wordt verwezen naar een bijgevoegd strookje. Bij productie 2 (de brief met betrekking tot het voorwaardelijke pensioen) zijn twee bijlagen gevoegd. Het hof gaat ervan uit dat het een vergissing betreft en dat de eerste bijlage het in de als productie 3 bedoelde bijgevoegde strookje betreft (over de indexering).
In de eerste bijlage bij productie 2 is het volgende vermeld:
“Persoonlijke opgave voor De heer [appellant]
Geboortedatum [geboortedatum] -1964
Bij te sparen bedragper jaarten behoeve van de afspraken met de OR:1) verschil PME – beschikbare premiestelsel op 65 jaar
2) benodigde inleg ten behoeve van 1,5% indexatie na 65 jaar (obv 4% rendement)
a.
a) € 671,71
Uw fiscale pensioenruimte voor 2010 samen bedraagt:
b) € 556,78
NB Indien u gekozen heeft voor 11% eigen bijdrage zal dat bedrag in uw Delta Lloyd pensioen worden gestort.
(…)
Datum:
Handtekening:
a.
a) voor het jaar 2010 heeft u t.b.v. het extra te sparen bedrag gekozen voor:
storten in pensioen
Indien u heeft gekozen voor “Uitbetalen” dan zal dat plaatsvinden met de salarisverwerking van december 2010
In 2011 gaan wij uit van dezelfde keuze als in 2010.
Ik wil voor 2011 echter een andere keuze maken en wel de volgende:
volstorten pensioen
Storten in de levensloopregeling
Verrekenen met spaarloon (tot maximaal € 613,00)
(Resterend) uitbetalen”
In de tweede bijlage bij productie 2 is het volgende vermeld:
“Voorwaardelijk pensioen:
Alleen van toepassing indien u voldoet aan de volgende criteria:
1) U bent geboren tussen 1-1-1953 en 1-1-1973
2) U bent sinds 1-1-1998 onafgebroken in dienst geweest binnen de Metalelektro
3) U heeft uw persoonlijke opgave doorgegeven aan Inalfa ten tijde van de overgang naar IDSS BV
Uw voorwaardelijk pensioen bedraagt: € 1.168,00 (conform opgave PME 2008)
De contante waarde van uw voorwaardelijk pensioen bedraagt in 2010: € 10.530,00
Inalfa zal eind 2010 het 2e 1/10e deel van het te sparen bedrag ter beschikking stellen aan de medewerker. Voor het verdere vervolg wordt gewacht op het definitieve besluit over dit onderwerp binnen het PME.
Het 1/10e deel van het te sparen bedrag is € 1.053,00
Voor 2010 heeft u gekozen voor: Uitbetalen
In 2011 gaan wij uit van dezelfde keuze als in 2010.
Ik wil voor 2011 echter een andere keuze maken en wel de volgende:
Storten in de levensloopregeling
Verrekenen met spaarloon (tot maximaal € 613,00)
(Resterend) uitbetalen”
In een brief van 8 december 2011 heeft IRS het volgende aan [appellant] geschreven:
“Per 01 oktober 2008 is uw pensioen overgegaan van PME naar Delta Lloyd.
Hierbij zijn afspraken gemaakt met betrekking tot compensatie indexatie en het voorwaardelijk pensioen.
In bijgevoegd overzicht kunt u zien waar u recht op heeft en hoe het verrekend zal worden. Hierbij is uiteraard rekening gehouden met uw persoonlijke keuze.
(…)”
In de bijlage bij deze brief is het volgende vermeld:
“Persoonlijke opgave voor De heer [appellant]
(…)
Uw fiscale pensioenruimte voor 2011 samen bedraagt: € 546,19
(…)
Bedrag compensatie indexatieper jaarten behoeve van de afspraken met de OR:
1) verschil PME – beschikbare premiestelsel op 65 jaar
2) benodigde inleg ten behoeve van 1,5% indexatie na 65 jaar (obv 4% rendement)
€ 671,71
Voor het jaar 2011 heeft u t.b.v. het extra te sparen bedrag gekozen voor: storten in pensioen
(…)
Ik wil voor 2012 echter een andere keuze maken en wel de volgende:
volstorten pensioen
Storten in de levensloopregeling
Verrekenen met spaarloon (alleen mogelijk indien u aan de voorwaarden voldoet)
(Resterend) uitbetalen
Voorwaardelijk pensioen
Alleen van toepassing indien u voldoet aan de volgende criteria:
1) U bent geboren tussen 1-1-1953 en 1-1-1973
2) U bent sinds 1-1-1998 onafgebroken in dienst geweest binnen de Metalelektro
3) U heeft uw persoonlijke opgave doorgegeven aan Inalfa ten tijde van de overgang naar IDSS BV
Uw voorwaardelijk pensioen bedraagt: € 1.168,00 (conform opgave PME 2008)
De contante waarde van uw voorwaardelijk pensioen bedraagt in 2011: € 8.772,68
Inalfa zal eind 2011 het 3e 1/10e deel van het te sparen bedrag ter beschikking stellen aan de medewerker. Voor het verdere vervolg wordt gewacht op het definitieve besluit over dit onderwerp binnen het PME.
Het 1/10e deel van het te sparen bedrag is € 1.052,75
Voor 2011 heeft u gekozen voor: Uitbetalen
(…)
Ik wil voor 2012 echter een andere keuze maken en wel de volgende:
volstorten pensioen
Storten in de levensloopregeling (…)
(Resterend) uitbetalen
Datum:
Handtekening: ”
6.1.8.
Bij beschikking van 2 februari 2012 heeft de kantonrechter te Venlo de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 maart 2012. Tijdens de daaraan voorafgaande mondelinge behandeling hebben partijen een minnelijke regeling getroffen. In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling wordt vermeld:
“Nadat partijen over en weer aan vermelde verplichtingen hebben voldaan, zullen zij volledig jegens elkander gekweten zijn ter zake van alle verplichtingen voortvloeiend uit deze arbeidsovereenkomst, behoudens voorzover het betreft de pensioenkwestie.”.
6.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter Inalfa veroordeelt tot betaling van:
a. a) € 7.371,00, zijnde het totaal van 7 termijnbedragen voorwaardelijk pensioen ad € 1.053,00;
b) € 4.701,97, zijnde het totaal van 7 termijnbedragen compensatie indexatie ad € 671,71;
c) de buitengerechtelijke kosten van € 895,72;
d) de wettelijke rente over het sub a en b gevorderde vanaf datum opeisbaarheid, tot aan de dag van volledige betaling;
e) de kosten van deze procedure, waaronder begrepen kosten gemachtigde.
Aan deze vorderingen heeft [appellant] (samengevat) ten grondslag gelegd dat Inalfa bij brief van 3 december 2010 duidelijk aan hem te kennen heeft gegeven dat hij recht heeft op een contante waarde van zijn voorwaardelijke pensioen van € 10.530,- en dat met de OR de afspraak is gemaakt dat dit bedrag in 10 jaarlijkse termijnen betaald zou worden. Inalfa heeft drie termijnen betaald, zodat zij nog zeven termijnen aan hem verschuldigd is. Aan die verschuldigdheid staat niet in de weg dat de arbeidsovereenkomst is ontbonden, aldus [appellant] . Voorts heeft Inalfa zich verplicht tot compensatie van de indexering die gold volgens de pensioenregeling van PME. Dat blijkt volgens [appellant] uit een brief van Inalfa van 8 december 2011 (zie hiervoor in 6.1.7., hof).
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen.
6.3.
[appellant] is tijdig van het bestreden vonnis in hoger beroep gekomen. Hij heeft onder aanvoering van twee grieven geconcludeerd dat het hof overeenkomstig de eis in de appeldagvaarding zal beslissen, te weten het bestreden vonnis vernietigen en het alsnog toewijzen van zijn in eerste aanleg geformuleerde vorderingen, met veroordeling van Inalfa in de proceskosten van beide instanties.
6.4.
De grieven behoeven geen bespreking. Ook als deze grieven zouden slagen leidt dit niet tot een andere beslissing. Op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep dient het hof immers (alsnog) alle in eerste aanleg verworpen en/of niet behandelde verweren van Inalfa te behandelen, voor zover deze door het slagen van een grief relevant worden. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
6.5.
Partijen zijn het erover eens dat de overgang van PME naar Delta Lloyd een verslechtering opleverde van de pensioenopbouw voor [appellant] . Ook zijn partijen het erover eens dat Inalfa met de OR is overeengekomen dat zij een compensatie zou bieden voor deze verslechtering. Volgens [appellant] heeft Inalfa een onvoorwaardelijke toezegging gedaan om pensioenschade die het gevolg was van de wijziging van de pensioenregeling te compenseren. Hij heeft aangevoerd dat deze toezegging een arbeidsvoorwaarde is geworden, hetgeen Inalfa heeft erkend. Anders dan Inalfa meent, leidt het eindigen van de arbeidsovereenkomst niet per definitie tot het eindigen van alle arbeidsvoorwaarden. Tussen partijen kunnen immers postcontractuele bedingen gelden (bijvoorbeeld een concurrentiebeding). Ook is mogelijk dat een arbeidsvoorwaarde wel eindigt met het eindigen van de arbeidsovereenkomst, maar dat de daaruit voortvloeiende vordering nog niet eerder opeisbaar was. Het hof zal dus moeten beoordelen hoe de onderhavige arbeidsvoorwaarde moet worden gekwalificeerd. Daarvoor is van belang wat de inhoud is van de compensatieregeling. De compensatieregeling heeft betrekking op twee aspecten waarin PME wel, maar Delta Lloyd niet voorzag, te weten een voorwaardelijk extra pensioen (VEP) en indexatie.
VEP
6.6.
Weliswaar is het hof met [appellant] van oordeel dat Inalfa een onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan, maar die toezegging strekte er slechts toe pensioen
schadete compenseren. [appellant] heeft zelf ook aangevoerd dat de compensatieregeling is bedoeld om pensioen
schadete compenseren. [appellant] heeft echter niet, althans onvoldoende, toegelicht dat zijn schade bestaat uit het bedrag dat door Inalfa is genoemd in de brief van 3 december 2010 (de in 6.1.7 als eerste geciteerde brief, die betrekking heeft op VEP). Inalfa heeft aangevoerd dat het in die brief genoemde bedrag de contante waarde betreft van de schade die [appellant] zou gaan lijden bij een voortzetting van de arbeidsovereenkomst tot de pensioengerechtigde leeftijd. De contante waarde betreft het VEP dat [appellant] bij voortzetting van de deelname aan PME had kunnen opbouwen tot de pensioenleeftijd. [appellant] heeft dat niet betwist. [appellant] heeft ook niet aangevoerd dat hem niet duidelijk was dat de contante waarde het bedrag vertegenwoordigde dat hij in de toekomst zou mislopen doordat Delta Lloyd geen regeling kende als de VEP. Voor zover [appellant] heeft bedoeld te stellen dat hem dit niet duidelijk was, heeft hij dat onvoldoende toegelicht. In ieder geval kon hij uit de brief van 3 december 2010 opmaken dat de geboden compensatie (dus de berekende contante waarde) betrekking had op de toekomst. Immers, in die brief wordt vermeld:
“Voor wat betreft uw voorwaardelijke pensioen, heeft Inalfa aangegeven, PME te blijven volgen. Echter mogen wij uw voorwaardelijke pensioen niet opsparen en uitbetalen wanneer u 61-65 bent”. Ook uit de bijlage bij de brief kan worden opgemaakt dat het om toekomstige schade gaat. Daarin wordt immers geen melding gemaakt van
het gespaarde bedrag, maar van
“het te sparen bedrag”.Uit de eigen stellingen van [appellant] valt af te leiden dat het hem echter wel degelijk duidelijk was dat het ging om toekomstige pensioenschade. Hij heeft immers (in randnummer 14 van de memorie van grieven) gesteld:
“De ondernemingsraad heeft ingestemd met de wijzigingen onder de voorwaarde dat de medewerkers gecompenseerd zouden worden voor (te verwachten) pensioenschade”[onderstreping hof].
Nu [appellant] eerder uit dienst is gegaan, is zijn schade niet gelijk aan het in de brief van 3 december 2010 genoemde bedrag aan contante waarde. Zijn schade is hooguit het bedrag dat hij aan VEP had kunnen opbouwen in de periode 1 oktober 2008 tot 1 maart 2012. Nu het gaat om compensatie voor een toekomstig verlies van pensioenopbouw, valt niet in te zien waarom Inalfa ook een compensatie zou moeten bieden voor de periode na het einde van de arbeidsovereenkomst. Immers, wanneer geen wijziging had plaatsgevonden in de pensioenregeling en [appellant] deelnemer was gebleven bij PME dan had Inalfa ook niet door hoeven gaan met pensioenopbouw voor [appellant] na het einde van de arbeidsovereenkomst, althans [appellant] heeft niet aangevoerd dat Inalfa daartoe gehouden zou zijn geweest. Met andere woorden, er viel na het einde van de arbeidsovereenkomst niets meer te compenseren. [appellant] heeft niet gesteld dat de bedragen die Inalfa wel heeft betaald ontoereikend zijn om de schade over de periode 1 oktober 2008 tot 1 maart 2012 te compenseren.
6.7.
[appellant] heeft erop gewezen dat Inalfa heeft medegedeeld dat vanwege beheersproblematiek een betalingstermijn van tien jaar is afgesproken. Voor het geval [appellant] met deze stelling heeft bedoeld dat de betaling ook dient te geschieden zonder dat sprake is van schade omdat Inalfa deze onvoorwaardelijk heeft toegezegd, faalt die stelling. Immers, in geen enkele brief is met zoveel woorden vermeld dat aan [appellant] een bedrag van € 10.530,- is of wordt toegekend, of dat hij daar recht op heeft. In de brief van 3 december 2010 wordt vermeld dat dit bedrag de contante waarde is van het voorwaardelijke pensioen. Dat betekent echter niet dat [appellant] recht heeft op die contante waarde.
6.8.
Voorts verwerpt het hof het standpunt van [appellant] dat uit de brief van 8 december 2011 de juistheid van zijn standpunt blijkt. Weliswaar wordt, anders dan in de brief van 3 december 2010, wel vermeld
“waar u recht op heeft”, maar gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan dat slechts betrekking hebben op het toen toegekende bedrag van € 1.052,75.
6.9.
Voor zover [appellant] meent dat uit de afspraken tussen Inalfa en de OR volgt dat hij recht heeft op betaling van de contante waarde die is vermeld in de brief van 3 december 2010, heeft hij dat onvoldoende toegelicht. Een dergelijke afspraak is niet zonder meer onderdeel van de arbeidsvoorwaarden (een met artikel 9 wet op de collectieve arbeidsovereenkomst vergelijkbare bepaling ontbreekt in de wet op de ondernemingsraden). Bovendien heeft [appellant] onvoldoende aangevoerd over de inhoud van die afspraken.
Indexering
6.10.
Hiervoor geldt grotendeels hetzelfde als hiervoor is overwogen, dus dat de compensatieregeling is bedoeld om pensioen
schadete compenseren. Zoals in 6.6. al is overwogen, valt uit de eigen stellingen van [appellant] af te leiden dat het hem duidelijk was dat het ging om toekomstige pensioenschade. Dat blijkt ook uit de brief van 3 december 2010 (de in 6.1.7 als tweede geciteerde brief, die betrekking heeft op indexering) waarin wordt vermeld dat bij het aanbieden van een vergelijkbaar pensioenproduct wordt uitgegaan van enkele aannames, waaronder een salarisgroei van 2% per jaar. Ook uit de bijlage kan dat worden opgemaakt. Ook daarin staat niet
het gespaarde bedrag, maar
“bij te sparen bedrag per jaar”. Volgens Inalfa kende de pensioenregeling bij PME een (voorwaardelijke) indexering, die bij Delta Lloyd niet bestond. De compensatieregeling was bedoeld om compensatie te bieden voor toekomstige, door PME toe te kennen indexering vanwege het ontbreken van zo’n regeling bij Delta Lloyd. [appellant] heeft slechts recht op compensatie, wanneer PME indexeert. Inalfa heeft echter onbetwist aangevoerd dat de pensioenaanspraken van de deelnemer vanaf 1 januari 2009 niet meer in aanmerking komen voor indexatie. Uit het door Inalfa overgelegde pensioenreglement volgt dat in de periode tot het einde van de arbeidsovereenkomst geen indexering heeft plaatsgevonden. [appellant] heeft niet gesteld dat of waarom hij schade heeft geleden of zal lijden ter zake misgelopen indexering.
6.11.
Het hof verwijst voorts naar hetgeen in 6.7, 6.8 en 6.9 is overwogen (met dien verstande dat voor € 1.052,75 gelezen moet worden: € 671,71.
Slotsom
6.12.
Uit het voorgaande volgt dat het hof aan de bewijsaanbiedingen van partijen voorbij gaat, omdat deze niet ter zake dienend zijn. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en [appellant] veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Inalfa op € 1.937,- aan griffierecht en op € 1.788,- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M.J.H.A. Venner-Lijten en M. van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 september 2016.
griffier rolraadsheer