ECLI:NL:GHSHE:2016:4293

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
200.162.972_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling en rechtsverhouding tussen klant en projectontwikkelaar in energielevering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Ennatuurlijk B.V., de rechtsopvolgster van Essent Local Energy Solutions B.V., over onverschuldigde betaling voor geleverde warmte en warm tapwater. De appellant, wonende te [woonplaats], heeft geweigerd te betalen voor de door Ennatuurlijk geleverde diensten, omdat er geen leveringsovereenkomst was gesloten. Ennatuurlijk heeft de appellant tevergeefs gesommeerd tot betaling. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen de vorderingen van Ennatuurlijk toegewezen, waarbij een bedrag van € 7.536,23 met wettelijke rente is toegewezen, evenals een maandelijkse vergoeding van € 130,49 zolang de appellant warmte en warm tapwater afneemt. De appellant heeft in hoger beroep 11 grieven ingediend, waarbij hij onder andere betwist dat er sprake is van onverschuldigde betaling en dat hij de verkeerde partij is gedagvaard.

Het hof heeft de grieven van de appellant beoordeeld en vastgesteld dat Ennatuurlijk onverschuldigd heeft gepresteerd, aangezien er geen contractuele relatie bestond tussen partijen. De appellant heeft de geleverde warmte en warm tapwater ontvangen zonder daarvoor te betalen, wat leidt tot een onverschuldigde betaling. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant gehouden is om de waarde van de geleverde prestatie te vergoeden, ondanks zijn argumenten dat de kosten door de projectontwikkelaar gedragen zouden moeten worden. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen, met uitzondering van de grief betreffende de buitengerechtelijke kosten, die is toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd voor zover het de buitengerechtelijke kosten betreft en de vordering tot betaling daarvan afgewezen.

De uitspraak van het hof bevestigt de verplichting van de appellant om te betalen voor de geleverde diensten, ondanks zijn verweer dat er geen rechtsgrond voor de betaling zou zijn. Het hof heeft de appellant ook veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, wat de financiële gevolgen van deze uitspraak benadrukt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.162.972/01
arrest van 27 september 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts te Deurne,
tegen
Ennatuurlijk B.V.,
rechtsopvolgster van Essent Local Energy Solutions B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , kantoorhoudend te [kantoorplaats] ,
geïntimeerde,
verder te noemen: Ennatuurlijk,
advocaat: mr. R.H. van Muijen te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 21 juli 2015 in het hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 477515/CV EXPL 12-2282 gewezen vonnissen van 8 januari 2014 en 8 oktober 2014.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 21 juli 2015;
  • de memorie van antwoord met vier producties;
  • de akte van [appellant] van 10 november 2015 met drie producties;
  • de antwoordmemorie van Ennatuurlijk.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij genoemd tussenarrest is de incidentele vordering ex artikel 843a Rv van [appellant] afgewezen en is hij veroordeeld in de kosten van het incident.
In het navolgende wordt met ‘Ennatuurlijk’ ook haar rechtsvoorgangster Essent Local Energy Solutions B.V. bedoeld.
6.2.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis de volgende feiten vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet betwist en dienen het hof derhalve tot uitgangspunt.
Ennatuurlijk leverde/levert warmte en warm tapwater aan de bewoners (waaronder [appellant] ) van 15 nieuw gebouwde woningen gelegen aan de [adres] te [plaats] . Partijen hebben daartoe geen leveringsovereenkomst gesloten [hof: [appellant] heeft geweigerd met Ennatuurlijk een Externe Energie Exploitatie (EEE)-overeenkomst te sluiten]. [appellant] heeft de door Ennatuurlijk in rekening gebrachte bedragen ter zake van voormelde leveringen niet betaald. Ennatuurlijk heeft [appellant] tevergeefs gesommeerd tot betaling.
6.3.
Voorts staat vast dat de woning van [appellant] is ontwikkeld en gebouwd door [projectontwikkeling] Projectontwikkeling B.V. (verder: [projectontwikkeling] ) als onderdeel van een bouwplan van 28 woningen onder de naam Puerto Verde. Er zijn 15 woningen gerealiseerd.
6.4.
Ennatuurlijk vorderde in eerste aanleg, kort gezegd, op grond van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) dan wel ongerechtvaardigde verrijking betaling voor de geleverde diensten en warmte, met nevenvorderingen, medewerking van [appellant] aan het afsluiten van de installatie en machtiging om de woning daartoe te betreden alsmede buitengerechtelijke- en proceskosten.
6.5.
In het eindvonnis zijn de vorderingen op grond van onverschuldigde betaling toegewezen. Aan hoofdsom is toegewezen € 7.536,23 met wettelijke rente. Verder is toegewezen een bedrag van € 130,49 per maand zolang [appellant] warmte en warm tapwater van Ennatuurlijk blijft afnemen alsmede een bedrag van € 700,-- aan buitengerechtelijke incassokosten. [appellant] is ook veroordeeld medewerking te verlenen aan het afsluiten van de installatie op verbeurte van een dwangsom. De gevorderde machtiging tot binnentreden is evenwel niet verleend. [appellant] is ten slotte veroordeeld in de proceskosten.
6.6.
[appellant] is onder aanvoering van 11 grieven tegen het tussen- en het eindvonnis opgekomen. De eerste 7 grieven hebben betrekking op het geschil tussen partijen. Grief 8 behelst een conclusie zonder zelfstandige betekenis. Grief 9 betreft de wettelijke rente, grief 10 de buitengerechtelijke kosten en grief 11 de medewerking aan het afsluiten.
[appellant] vordert in hoger beroep vernietiging van de vonnissen, afwijzing van de vorderingen, ongedaanmaking van hetgeen is voldaan uit hoofde van het eindvonnis en veroordeling van Ennatuurlijk in de kosten.
6.7.1.
De
grieven 1 en 2hebben betrekking op het oordeel van de kantonrechter in de rov. 4.2 en 4.3 van het tussenvonnis dat sprake is van onverschuldigde betaling. [appellant] betwist dat sprake is van onverschuldigde betaling. De grieven zijn mede toegelicht in de punten 72 tot en met 84 van de memorie van grieven.
6.7.2.
Vast staat dat Ennatuurlijk [appellant] warmte en warm tapwater heeft geleverd - alsook dat [appellant] warmte en warm tapwater heeft ontvangen - zonder dat er tussen hen een contractuele rechtsverhouding bestond (of thans bestaat) en voorts dat [appellant] geen vergoeding voor de leveringen heeft betaald aan Ennatuurlijk.
Naar het oordeel van het hof staat daarmee vast dat sprake is van een onverschuldigde betaling als bedoeld in artikel 6:203 lid 1 (zonder rechtsgrond geven van een goed) althans lid 3 (zonder rechtsgrond verrichten van een prestatie van andere aard).
Tussen partijen is niet in geschil dat - indien sprake is van onverschuldigde betaling - [appellant] is verrijkt door de prestatie en dat de aard van de prestatie ongedaanmaking uitsluit zodat [appellant] in beginsel, op de voet van artikel 6:210 BW, een redelijke vergoeding van de waarde van de prestatie verschuldigd is.
6.7.3.
Naar de kern genomen stelt [appellant] zich op het standpunt dat de geleverde warmte en tapwater door Ennatuurlijk bij [projectontwikkeling] in rekening dienen te worden gebracht (randnummer 76 mvg). Dit zou volgen uit de contractuele verhouding tussen [projectontwikkeling] en Ennatuurlijk, althans die overeenkomst dient als zodanig te worden uitgelegd.
Om die reden betoogt [appellant] in nr 67 mvg primair dat de verkeerde partij is gedagvaard.
Het hof kan [appellant] in dit betoog niet volgen.
6.7.4.
Een eventuele overeenkomst tussen [projectontwikkeling] en Ennatuurlijk regardeert [appellant] niet. Hij kan aan die overeenkomst in beginsel geen rechten ontlenen. Dit zou wellicht anders zijn indien het ontstaan van enig recht voor [appellant] volgt uit een contractuele verhouding tussen [appellant] enerzijds en [projectontwikkeling] dan wel Ennatuurlijk anderzijds. Dit wordt niet gesteld (behoudens hetgeen wordt besproken in grief 3, zie hierna) en is ook niet gebleken. Evenmin wordt gesteld dat de overeenkomst tussen [projectontwikkeling] en Ennatuurlijk een derdenbeding bevat, dat door [appellant] is aanvaard en waaraan hij rechten zou kunnen ontlenen. Integendeel: [appellant] stelt dat de warmte hem ongevraagd wordt geleverd (o.a. randnummer 69 mvg).
6.7.5.
Ook blijkt niet (behoudens grief 3, zie hierna) dat in de (contractuele) relatie tussen [appellant] en [projectontwikkeling] een afspraak besloten ligt op grond waarvan [projectontwikkeling] de kosten verbonden aan het leveren van warmte en tapwater aan [appellant] dient te dragen én dat deze afspraak tegen Ennatuurlijk kan worden ingeroepen. Evenmin blijkt dat [appellant] [projectontwikkeling] heeft betaald voor warmteleveringen. Derhalve faalt het verweer dat de verkeerde partij is gedagvaard.
Ten slotte valt niet in te zien, en dat wordt ook niet door [appellant] toegelicht, dat en waarom hij recht zou hebben op ‘gratis’ warmte en warm tapwater en dat dus [projectontwikkeling] of Ennatuurlijk de kosten daarvan moet dragen.
6.7.6.
[appellant] grondt zijn betoog op een vergelijking met het huurrecht (154 mvg). De energiemaatschappij kan niet zowel de verhuurder als de huurder aanspreken op betaling van de kosten in het geval de verhuurder met de energiemaatschappij een overeenkomst tot levering van warmte heeft gesloten, aldus [appellant] . Nog daargelaten dat wat in het huurrecht geldt, hier niet hoeft te gelden, miskent dit betoog dat Ennatuurlijk warmte en warm tapwater heeft geleverd aan [appellant] en dat gesteld noch gebleken is dat uit de contractuele relatie tussen [appellant] en [projectontwikkeling] volgt dat [projectontwikkeling] de kosten daarvan heeft te dragen, zoals in het huurrecht bij all-in-huur gebruikelijk is.
6.7.7.
In randnummer 161 mvg voert [appellant] nog aan dat er geen sprake is van verarming van Ennatuurlijk. Deze stelling miskent dat artikel 6:203 BW (anders dan bij ongerechtvaardigde verrijking het geval is) de eis van verarming van de leverancier niet stelt. Voldoende is vast te stellen dat Ennatuurlijk warmte en warm tapwater heeft geleverd dat is ontvangen, waardoor [appellant] is verrijkt, en dat zonder enige rechtsgrond. Daarvan is hier sprake.
6.7.8.
Ten slotte voert [appellant] aan dat de verplichting om de waarde te vergoeden beperkt is tot voor zover dit redelijk is. [appellant] stelt dat de verplichting in casu onredelijk is omdat hij onder dwang (randnummer 162 mvg) gebruik heeft gemaakt van de door Ennatuurlijk geleverde warmte. Het hof kan [appellant] daarin niet volgen. Van dwang is geen sprake, dat is niet onderbouwd. Dat hij klachten heeft over de wijze waarop [projectontwikkeling] aan haar verplichtingen jegens hem heeft voldaan, en dat hij daardoor noodgedwongen de warmte op een andere wijze geleverd heeft gekregen dan hij verwachtte, levert geen dwang op aan de zijde van Ennatuurlijk. Dat [appellant] in loop der jaren bij Ennatuurlijk heeft aangedrongen op staking van de warmtelevering wordt niet gesteld en is ook niet gebleken.
6.7.9.
De grieven 1 en 2 falen.
6.8.
In
grief 3, die zich keert tegen rov. 4.4 van het tussenvonnis, stelt [appellant] dat de kosten voor de warmtelevering vóórafgaande aan de oplevering van de warmtepomp ten laste komen van [projectontwikkeling] krachtens artikel 9 van de Algemene voorwaarden behorende bij de aannemingsovereenkomst, luidende:
De kosten van gebruik van gas, water en elektriciteit zijn tot op de dag van oplevering voor rekening van de ondernemer.
6.8.1.
Het hof is van oordeel dat een redelijke uitleg van bovengenoemd artikel van de algemene voorwaarden met zich brengt dat, anders dan [appellant] (veronder)stelt, met ‘oplevering’ niet de oplevering van de warmtepompinstallatie is bedoeld, maar de oplevering van de woning. Bovendien bevrijdt de omstandigheid dat [appellant] een deel van de kosten wellicht (de betreffende bepaling noemt de warmtelevering niet) op een derde, [projectontwikkeling] , kan verhalen (gesteld al dat die derde draagplichtig is), hem niet van zijn verplichtingen jegens Ennatuurlijk uit hoofde van onverschuldigde betaling. Ennatuurlijk is immers geen partij bij de aanneemovereenkomst.
6.8.2.
In randnummer 67 memorie van grieven heeft [appellant] voorts subsidiair gesteld dat de verkeerde partij is gedagvaard, omdat, zo begrijpt het hof, [projectontwikkeling] voor het energieverbruik in de periode tot de oplevering van de warmtepompinstallatie verantwoordelijk is. Uit hetgeen in rov. 6.8.1 is overwogen, volgt dat ook dit verweer faalt.
6.8.3.
Grief 3 faalt.
6.9.
In
grief 4komt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn verweren (in rov. 4.6 van het tussenvonnis) over het functioneren van de warmtepompinstallatie, met name de overcapaciteit van de warmtepompinstallatie en het feit dat een open bronsysteem in plaats van een gesloten bronsysteem is aangelegd.
6.9.1.
Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter deze verweren op goede gronden, die het hof tot de zijne maakt, afgewezen. [appellant] miskent in het bijzonder dat sprake is van een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling en dat de hoogte daarvan (te berekenen op de voet van artikel 6:203 lid 3 BW) niet wordt beïnvloed door feiten of geschillen uit de contractuele relatie tussen [appellant] en [projectontwikkeling] . De redelijkheid brengt geenszins mee dat Ennatuurlijk een deel van de waarde van de door haar geleverde prestatie zelf dient te dragen vanwege geschillen die [appellant] met [projectontwikkeling] heeft.
Wellicht dat Ennatuurlijk een deel van die waarde zelf zou hebben moeten dragen indien zij
zelftekort is geschoten in haar eigen verplichting tot levering van warmte en/of warm tapwater, maar daarvan blijkt niet. [appellant] heeft de in rekening gebrachte warmte/warm tapwater van Ennatuurlijk geleverd gekregen en ook ontvangen. Dat [appellant] wellicht meer warmte en/of warm tapwater heeft moeten afnemen omdat [projectontwikkeling] een ander warmtetoevoersysteem heeft aangebracht dan hij verwachtte, regardeert Ennatuurlijk niet. [appellant] stelt dat door toedoen van Ennatuurlijk ten onrechte een openbronsysteem is geplaatst, maar hij miskent dat de plaatsing van dat systeem wordt beheerst door de contractuele relatie tussen [appellant] en [projectontwikkeling] .
6.9.2.
Grief 4 faalt.
6.10.
In het eindvonnis heeft de kantonrechter een bedrag van € 7.536,23 toegewezen. Dit bedrag heeft betrekking op de periode juni 2007 tot en met november 2012. Voor de maanden december 2012 en verder is in het bestreden vonnis een voorschotbedrag toegewezen van € 130,49 per maand. De hoogte van dit voorschot wordt in hoger beroep niet betwist. In rov. 4.7 van het tussenvonnis staat het toegewezen bedrag nader gespecificeerd.
In
grief 5voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte Ennatuurlijk is gevolgd in de onderliggende berekeningswijze, in het bijzonder het Niet Meer dan Anders (NMDA) principe en de Tariefadviezen van EnergieNed. In
grief 6wordt opgekomen tegen het oordeel dat [appellant] ook vast recht verschuldigd is; in randnummer 147 mvg wordt opgekomen tegen de hoogte van het vastrecht. In
grief 7wordt nogmaals opgekomen tegen het hanteren van de NMDA-methode en subsidiair wordt daaraan toegevoegd dat het gebruik van de marktwaardemethode in plaats van de rendementsmethode onredelijk is. In randnummer 149 mvg noemt [appellant] de onmogelijkheid tot controle van het verbruik.
6.10.1.
Het vast recht.
In randnummer 147 van de memorie van grieven stelt [appellant] dat ingevolge artikel 5 lid 1 van de Warmtewet en het Besluit tot vaststelling van de maximumprijs en de berekening van de eenmalige aansluitbijdrage en het meettarief warmteverbruik per 1 januari 2014 een bedrag van maximaal € 254,- per jaar mag worden berekend. Dit betoog miskent dat deze wet in de periode waarover geoordeeld wordt niet van kracht was. Het gaat immers om de Wet van 17 juni 2013, Stb. 2013, 325, herzien in 2016, dus van ná november 2012. Dat er in de desbetreffende periode juni 2007 tot en met november 2012 een voor Ennatuurlijk bindende bijdrage gold is gesteld noch gebleken.
Voor zover [appellant] betoogt dat Ennatuurlijk geen vast recht in rekening mag brengen omdat dit onredelijk zou zijn, faalt het. Op grond van het door [appellant] genoemde Besluit (en dat per 1 januari 2016) mogen thans vaste kosten in rekening worden gebracht, zodat niet valt in te zien dat zulks in de daaraan voorafgaande periode 2007-2012 onredelijk zou zijn. De vraag wie eigenaar is van de warmtepompinstallatie hoeft daarvoor niet beantwoord. Het gaat immers om een forfaitair in rekening gebrachte bijdrage van tussen de € 284,17 tot € 340,42 incl. btw per jaar. Deze bedragen zijn kennelijk aan alle afnemers in rekening gebracht zodat niet valt in te zien dat sprake is van een onredelijk bedrag.
6.10.2.
De NMDA-methode.
Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter en de daarvoor gegeven motivering, welke het hof tot de zijne maakt.
Het bezwaar van [appellant] tegen de NMDA-methode faalt aldus, temeer daar de wetgever van die methode uitgaat, zie punt 4 van het voormelde Besluit tot vaststelling van de maximumprijs en de berekening van de eenmalige aansluitbijdrage en het meettarief warmteverbruik per 1 januari 2014 (en 2016).
Dat het door EnergieNed opgestelde prijsadvies en de door Ennatuurlijk daaruit afgeleide warmteprijs niet voldoen aan het NMDA-principe (randnummer 144 mvg) wordt door [appellant] onvoldoende onderbouwd, en in ieder geval wordt niet aangegeven, met een onderbouwing, welke prijs per gigajoule (gj), de warmte-eenheid (het aantal geleverde gj’s staat tussen partijen vast, zie hierna rov. 6.10.3) dan wel verschuldigd is, zoals de kantonrechter ook al overwoog. Ook in hoger beroep doet [appellant] geen berekenings- of betalingsvoorstel.
Dat er kritiek op die prijs heeft bestaan (randnummer 143 mvg) is ontoereikend om die prijs ter zijde te stellen, waarbij in gedachten dient te worden gehouden dat in het kader van een vaststelling van een redelijke prijs niet noodzakelijkerwijs hoeft te worden uitgegaan van exacte prijzen. Het gaat om een begroting (schatting) van de schade die Ennatuurlijk heeft geleden door de onbetaalde leveringen.
6.10.3.
Begin- en eindstanden.
In randnummer 149 van de memorie van grieven stelt [appellant] dat Ennatuurlijk geen begin- en eindstanden (naar het hof begrijpt van het verbruik) geeft zodat de gepresenteerde waarden niet zijn te controleren.
[appellant] heeft evenmin de begin- en eindstanden gepresenteerd. Aldus kan het verbruik niet meer worden vastgesteld, anders dan door uit te gaan van de door Ennatuurlijk opgenomen cijfers. Dat deze onjuist zouden zijn, of dat daar niet bij wege van schatting vanuit kan worden gegaan, is niet kunnen blijken. Het hof neemt daarbij mede in overweging dat de beginstand nul zal zijn geweest (althans heel laag), aangezien het ging om een nieuwgebouwde woning. De huidige stand van zijn verbruik had [appellant] aan de hand van zijn eigen meters kunnen opgegeven, zodat een nadere schatting gemaakt had kunnen worden. [appellant] heeft die opgave niet gedaan en derhalve onvoldoende onderbouwd dat niet kan worden uitgegaan van het door Ennatuurlijk gepresenteerd verbruik.
6.10.4.
De marktwaardemethode in plaats van de rendementsmethode.
Wat er ook zij van de theoretische verschillen tussen deze methoden, [appellant] heeft niet geconcretiseerd (onderbouwd) dat de rendementsmethode tot een andere prijs aanleiding geeft terwijl hij die prijs ook niet noemt. Het hof passeert daarom dit verweer.
6.10.5.
De grieven 5, 6 en 7 falen.
6.11.
De wettelijke rente,
grief 9
6.11.1.
[appellant] bestrijdt dat hij wettelijke rente verschuldigd is over de door Ennatuurlijk gevorderde bedragen. Hij stelt daartoe dat het onredelijk is deze rente te moeten betalen omdat Ennatuurlijk in (schuldeisers)verzuim was met duidelijkheid te verschaffen over de capaciteit, het rendement en het totale verbruik van de warmtepomp in het ketelhuis.
6.11.2.
Het beroep op schuldeisersverzuim faalt. Door de verlangde inlichtingen niet te verstrekken – zoal een gehoudenheid daartoe bestaat – wordt de betaling door [appellant] niet verhinderd, artikel 6:58 BW. Overigens verkeert Ennatuurlijk niet in schuldeisersverzuim omdat [appellant] geen recht heeft op de gevraagde inlichtingen. Er bestaat immers geen contractuele relatie waaruit deze gehoudenheid kan worden afgeleid.
6.11.3.
Zo het verweer van [appellant] moet worden opgevat als een beroep op een opschortingsrecht ( [appellant] kan zijn verplichting opschorten omdat Ennatuurlijk niet aan haar verplichting voldoet), faalt het evenzeer. Ennatuurlijk heeft geen verplichting tot levering van warmte en warm tapwater jegens [appellant] omdat er geen daartoe strekkende overeenkomst tot stand is gekomen. Ennatuurlijk heeft onverschuldigd gepresteerd en [appellant] is gehouden de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden. Tot de schadeposten behoort de schade die Ennatuurlijk lijdt als gevolg van de vertraging in de betaling van de schadevergoeding. [appellant] is ter zake zonder ingebrekestelling in verzuim nu hij de warmte heeft ontvangen zonder dat daar een overeenkomst aan ten grondslag lag, wetende dat Ennatuurlijk (althans haar rechtsvoorgangster) aandrong op het sluiten van die overeenkomst. [appellant] is mitsdien te kwader trouw in de zin van artikel 6:205 BW.
6.11.4.
Ennatuurlijk handelt niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid door wettelijke rente te vorderen, noch is die handelwijze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De vertraging in de betaling is uitsluitend aan [appellant] te wijten.
6.11.5.
Grief 9 faalt.
6.12.
In
grief 10betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte buitengerechtelijke kosten heeft toegewezen. De grief is gegrond. Ennatuurlijk heeft onvoldoende aangetoond dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht waarvan de kosten niet in de proceskosten besloten liggen. Zij stelt weliswaar dat zij uitvoerige correspondentie heeft gevoerd met [appellant] en de overige weigerachtige bewoners om hen te bewegen tot betaling over te gaan, maar dit is onvoldoende voor toekenning van buitengerechtelijke kosten, noch daargelaten dat correspondentie met de overige bewoners in deze zaak niet voor vergoeding in aanmerking komt.
6.13.
In
grief 11wordt opgekomen tegen de veroordeling van [appellant] om mee te werken aan het afsluiten van de warmteaanvoer op verbeurte van een dwangsom. In de toelichting op de grief verwijst [appellant] naar hetgeen hij eerder in de memorie van grieven heeft aangevoerd. Nu de grieven 1 tot en met 9 falen, dient grief 11 het lot daarvan te delen.
6.14.
Nu de grieven met uitzondering van grief 10 falen, komt het hof niet toe aan beoordeling van het bewijsaanbod van [appellant] . Dit wordt als niet relevant gepasseerd.
6.15.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten en voor het overige worden bekrachtigd. Als in overwegende mate in het ongelijk gesteld, wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep (anderhalve punt, tariefgroep I).

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep maar alleen voor zover daarin [appellant] is veroordeeld om aan Ennatuurlijk buitengerechtelijke kosten te betalen,
en in zoverre opnieuw recht doende
wijst de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten af;
en veroordeelt Ennatuurlijk, zo [appellant] deze kosten al had betaald, deze kosten aan [appellant] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der betaling tot aan die der terugbetaling
en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van dit hoger beroep aan de zijde van Ennatuurlijk gevallen, tot op heden begroot op € 711,- voor griffierecht en op € 948,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, W.H.B. den Hartog Jager en H.A.W. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 september 2016.
griffier rolraadsheer