In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1983 en woonachtig in Nederland, was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het beroep van de officier van justitie gegrond verklaard en het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het aanwezig hebben van 810 hennepplanten in een schuurtje dat zij tegen betaling ter beschikking had gesteld aan anderen. Het hof oordeelde dat voor het binnentreden in het schuurtje geen machtiging vereist was, omdat het schuurtje geen deel uitmaakte van de woning en er voldoende gronden waren voor het vermoeden dat de Opiumwet werd overtreden. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad in het schuurtje, en dat zij wist dat er hennepstekken waren geplaatst. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en het tijdsverloop sinds het plegen van het feit, evenals het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was gekomen.