ECLI:NL:GHSHE:2016:4230

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
26 september 2016
Zaaknummer
200.196.289/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de toepassing van de schuldsaneringsregeling en de tussentijdse beëindiging daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die in eerste aanleg de toepassing van de schuldsaneringsregeling had aangevraagd. De rechtbank Limburg had op 18 november 2014 de schuldsaneringsregeling uitgesproken, maar op verzoek van de bewindvoerder werd deze regeling op 11 maart 2016 tussentijds beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet aan zijn verplichtingen voldeed en de uitvoering van de regeling frustreerde. De appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij wel degelijk had gesolliciteerd en dat de beëindiging van de regeling een disproportionele sanctie was. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 7 september 2016 werd de appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. D.D.J.M. Gulpers, en de bewindvoerder was ook aanwezig. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en kwam tot de conclusie dat de appellant een allerlaatste kans moest krijgen om zijn verplichtingen na te komen. Het hof heeft de schuldsaneringsregeling met 15 maanden verlengd, zodat de appellant de gelegenheid krijgt om zijn boedelachterstand in te lopen en zijn verplichtingen na te komen. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 22 september 2016
Zaaknummer : 200.196.289/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/14/781 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. D.D.J.M. Gulpers te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 5 juli 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 juli 2016, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen, zodat de toegepaste schuldsaneringsregeling vanaf 18 november 2014 doorgang kan vinden al dan niet verlenging.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 september 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Gulpers.
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 juni 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 1 september 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 18 november 2014 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 11 maart 2016 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt en door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan.
Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, aldus de rechtbank..
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Volgens [appellant] heeft hij wel in voldoende mate gesolliciteerd en is er geen sprake van een verwijtbare boedelachterstand.
Ter zitting in hoger beroep is nog aangevoerd dat [appellant] weer in vaste dienst is en wel voor 20 uur per week en waar mogelijk meer, dat in de maanden juni, juli en augustus van 2016 conform de verplichting in totaal 12 keer is gesolliciteerd en dat een tussentijdse beëindiging in dit geval als een disproportionele sanctie wordt ervaren. Een verlenging met een aantal maanden acht [appellant] eventueel meer op zijn plaats. De inmiddels van
€ 2.884,24 tot € 1.999,00 afgenomen boedelachterstand zou direct overgemaakt kunnen worden.
3.4.
De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd. Hij wijst op de keren dat [appellant] al gewaarschuwd is en op het feit dat alsnog verstrekte informatie pas op het allerlaatste moment is gegeven. De bewindvoerder is bang dat bij een verlenging dezelfde problemen zich zullen blijven voordoen. Wel heeft hij erkend dat in de maanden juni tot en met augustus 2016 inderdaad een correct aantal sollicitaties heeft plaatsgevonden.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.5.2.
Gelet op de inhoud van de processtukken en op hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellant] en de bewindvoerder over en weer naar voren is gebracht is het hof, alles tegen elkaar afwegende, van oordeel dat [appellant] een allerlaatste kans moet worden geboden om gedurende het restant van de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling en een verlenging daarvan met 15 maanden - overeenkomende met ongeveer de duur van periode waarbinnen [appellant] verwijtbaar tekort is geschoten in de nakoming van de informatieplicht en/of de sollicitatieplicht en hij een boedelachterstand heeft doen laten ontstaan - alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen om daarmee de toepassing van de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen.
Het hof wil, mede gelet op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken, [appellant] alsnog de kans bieden om te laten zien dat hij zich onverkort, stipt en structureel aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling kan houden waarmee hij tevens zijn eerdere tekortkomingen alsnog kan compenseren. Van hem wordt tevens verwacht die periode te gebruiken om de ontstane boedelachterstand die op dit moment
€ 1.999,-- bedraagt, in te lopen. Zodoende ook behoudt [appellant] op termijn elk zicht op een schuldenvrije toekomst. [appellant] dient er wel van doordrongen te zijn dat hij alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder met name de informatieplicht, de sollicitatieplicht en de afdrachtplicht, onverkort, stipt en prompt dient na te komen. Het hof wijst [appellant] er met nadruk op dat hij een eigen verantwoordelijkheid houdt om de bewindvoerder gevraagd dan wel ongevraagd van informatie te voorzien over al datgene dat van belang is voor een adequate uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.6.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing.

4.Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
[appellant] ,
geboren op [geboortedatum] 1957,
wonende te [woonplaats] ;
verlengt de schuldsaneringsregeling met 15 maanden tot 18 februari 2019;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2016.