ECLI:NL:GHSHE:2016:4227

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
26 september 2016
Zaaknummer
200.195.227/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 1 juli 2016 besloten om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de appellant niet aan zijn verplichtingen voldeed. De appellant had meerdere kernverplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren nagekomen, waaronder de sollicitatieplicht en de informatieplicht.

De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.P. van Knippenbergh, heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel degelijk aan zijn verplichtingen voldeed en dat zijn medische omstandigheden hem belemmerden in het solliciteren. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 september 2016 was de appellant niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft de omstandigheden toegelicht. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de appellant nooit sollicitatiebewijzen heeft overgelegd en dat er nieuwe schulden zijn ontstaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant de sollicitatieplicht niet heeft nagekomen en dat hij geen bewijs heeft geleverd van zijn medische situatie die hem zou belemmeren. Het hof concludeert dat de tekortkomingen aan de appellant kunnen worden verweten en dat er geen aanleiding is voor een verlenging van de schuldsaneringsregeling. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en beëindigt de schuldsaneringsregeling van de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 22 september 2016
Zaaknummer : 200.195.227/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/14/191 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. A.P. van Knippenbergh te Best.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juli 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 8 juli 2016, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en (hof: het verzoek althans voordracht tot) de tussentijdse beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling alsnog af te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Van Knippenbergh,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
[appellant] is, met bericht van verhindering door zijn advocaat bij aanvang van de mondelinge behandeling, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 juni 2016;
- de brief met bijlagen (voordracht tot tussentijdse beëindiging en proces-verbaal eerste aanleg) van de advocaat van [appellant] d.d. 31 augustus 2016;
- de brief met bijlagen (waaronder diverse veslagen) van de bewindvoerder d.d. 6 september 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 21 mei 2014 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 29 december 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellant] meerdere van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt . Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, aldus de rechtbank.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling heeft de schuldenaar niet aantoonbaar gesolliciteerd. (…)
De schuldenaar heeft niet onderbouwd dat hij niet in staat was om arbeid te verrichten. De rechtbank is derhalve van oordeel dat schuldenaar de inspanningsverplichting niet is nagekomen. (…)
Verder is sprake van een boedelachterstand van 816,58. (…)
De rechtbank overweegt voorts dat niet is gebleken van een verbetering in de houding van de schuldenaar sinds het verhoor van 8 oktober 2015 ten aanzien van de nakoming van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling en daarvoor heeft de schuldenaar ruimschoots de gelegenheid gehad.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] is van mening dat hij wel aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan, hij heeft immers, ondanks zijn fysieke beperkingen, getracht om werk te vinden. Vanwege die fysieke problemen was hij naar eigen zeggen ook geruime tijd niet in staat om te werken, maar toch heeft hij nu een betaalde arbeidsbetrekking gevonden. Daarnaast stelt [appellant] dat hij de informatieverplichting naar zijn idee evenmin heeft geschonden, hij heeft immers alle redelijkerwijs noodzakelijke informatie met zijn bewindvoerder gedeeld. Tot slot stelt [appellant] dat, zo er al sprake van enige tekortkoming zou zijn, deze redelijkerwijs niet aan hem is toe te rekenen. Zijn medische aandoeningen hebben hem het solliciteren niet mogelijk gemaakt. Ook is er naar zijn idee afdoende invulling gegeven aan de informatie- en afdrachtverplichting, althans is niet onderbouwd waarom hierin dusdanig is verzaakt dat dit de werkzaamheden van de bewindvoerder heeft belemmerd.
3.5.
Hieraan is door de advocaat namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Allereerst stelt de advocaat eerst één dag voor de mondelinge behandeling in hoger beroep van [appellant] te hebben vernomen dat laatstgenoemde klaarblijkelijk in de veronderstelling leefde dat voornoemde zitting op een andere datum zou zijn gepland. Daarnaast heeft [appellant] zijn advocaat te verstaan gegeven dat hij juist op de dag van de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn eerste werkdag bij een nieuwe, overigens niet door [appellant] bij naam genoemde, werkgever heeft en dat hij geen verlof kan krijgen. Voorts geeft de advocaat te kennen dat hij nog in afwachting was van een reactie van [appellant] op het verweerschrift van de bewindvoerder, maar dat hij deze reactie nimmer heeft ontvangen. De advocaat beperkt zich derhalve, naar eigen zeggen noodgedwongen, tot het benadrukken van de omstandigheden dat [appellant] vanwege een hartinfarct en het daarop volgende revalidatietraject enige tijd niet aan zijn sollicitatieverplichtingen heeft kunnen voldoen, dat [appellant] vanwege een brand in zijn woonhuis op zoek moet naar een andere woning en dat de communicatie tussen [appellant] en de bewindvoerder, over en weer, geen schoonheidsprijs heeft verdiend. Daarnaast heeft [appellant] in mei 2016 ten aanzien van de nakoming van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen hulp gezocht en gevonden bij de gemeente en overweegt hij thans een beschermingsbewind aan te vragen. De advocaat is dan ook van mening dat er geen sprake is van een toerekenbare schending van de verplichtingen, hooguit heeft [appellant] deze verplichtingen zo nu en dan te lichtvaardig opgevat. Desgevraagd verklaart de advocaat tot slot dat de medische rapportages, waaruit een eventuele verminderde arbeidsgeschiktheid van [appellant] zou kunnen blijken en waarvan aanlevering hem door [appellant] zou zijn toegezegd, nimmer door hem van [appellant] zijn ontvangen.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder benadrukt dat de strekking en reikwijdte van de sollicitatieplicht vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling met [appellant] is besproken en dat hij dus terdege wist wat er in dat kader van hem werd verwacht. [appellant] heeft evenwel nimmer enig sollicitatiebewijs overgelegd. Ook de nakoming van de informatieplicht is volgens de bewindvoerder al vanaf het begin af aan een issue geweest. Na het verhoor op 8 oktober 2015 heeft hij wat bankafschriften opgestuurd en in de aanloop naar de eindzitting op 3 juni 2016 regelt [appellant] bij de gemeente zijn uitkeringsspecificaties, maar na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank heeft de bewindvoerder helemaal niets meer van hem vernomen. Ook is er sprake van een oplopende boedelachterstand. De aflossingsverplichting is daarbij louter bepaald op basis van de ontvangen bankafschriften, want loonstroken werden door [appellant] niet overgelegd. Ook is er sprake van nieuwe schulden.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat [appellant] , ook voor zijn hartinfarct in november 2014, al niet solliciteerde, althans dat hij haar daarvan geen bewijzen heeft doen toekomen. Door de bewindvoerder opgevraagde informatie met betrekking tot zijn herstel en de revalidatie zijn vervolgens ook nimmer door [appellant] overgelegd. Pas bij een verhoor bij de rechter-commissaris in oktober 2015 heeft [appellant] een medisch dossier bij zich. In februari 2016, derhalve vier maanden later, blijkt uit de rapportage van een verzekeringsarts overigens dat er voor [appellant] geen verhoogde rustbehoefte hoeft te gelden en hij regulier voor 40 uur per week in aangepaste werktaken belastbaar is. Ook hierna zijn er door de bewindvoerder evenwel geen sollicitatiebewijzen ontvangen. Daarbij plaatst de bewindvoerder grote vraagtekens bij de mededeling van [appellant] , zoals bij gelegenheid van de beëindigingszitting gedaan, dat hij zeer recent een betaalde arbeidsbetrekking zou hebben weten te verwerven. Hiervan heeft hij noch op dat moment, noch daarna enig schriftelijk bewijs overgelegd en bovendien heeft hij de bewindvoerder, in het kader van zijn informatieplicht, hiervan ook niet spontaan en tijdig op de hoogte gesteld. De geschiedenis lijkt zich te herhalen nu [appellant] thans bij de mondelinge behandeling in hoger beroep laat weten dat hij juist op deze dag bij een nieuwe werkgever aan de slag gaat. Ook hiervan was de bewindvoerder eerder niet op de hoogte en ook hiervan ontbreekt ieder schriftelijk bewijs. Daarbij merkt de bewindvoerder op dat [appellant] gedurende het verloop van zijn schuldsaneringsregeling met betrekking tot de door hem gestelde arbeidsbetrekking(en) ook nimmer enige loonstrook heeft overgelegd. Voorts geeft de bewindvoerder aan niets te weten van een voornemen van [appellant] om een verzoek tot een beschermingsbewind in te dienen, wel weet zij dat hij zich aan zijn budgetbeheer onttrekt door zijn salaris op zijn eigen rekening te laten storten. Doordat het inkomen van [appellant] thans hoger is dan voorheen is er ook per definitie een boedelachterstand aan het ontstaan. Ook staat vast dat er nieuwe schulden zijn ontstaan, te weten aan CZ en Essent. Tot slot stelt de bewindvoerder ook door [appellant] niet op de hoogte te zijn gesteld van de klaarblijkelijke noodzaak om vanwege een woningbrand een andere woning te moeten gaan zoeken, zoals door diens advocaat tijdens de mondelinge behandeling aangegeven. De bewindvoerder heeft wel contact gehad met de verhuurder van [appellant] , doch deze had slechts verzocht om een sleutel van de betreffende woning teneinde in de woning herstelwerkzaamheden te kunnen verrichten en daarbij de bewindvoerder tevens verzocht om er bij [appellant] op aan te dringen dat hij zijn huurpenningen voortaan spontaan en zonder herhaalde aanmaningen van zijn verhuurder zou gaan voldoen. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat vast is komen te staan dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht niet naar behoren, feitelijk in het geheel niet, is nagekomen. [appellant] heeft gedurende het verloop van zijn schuldsaneringsregeling immers nimmer enig sollicitatiebewijs aan zijn bewindvoerder doen toekomen. Er is nimmer sprake geweest van een door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van voornoemde verplichting. Daarbij komt dat [appellant] zijn stelling, dat hij vanwege medische omstandigheden enige tijd niet in staat is geweest om te solliciteren dan wel betaalde arbeid te verrichten, nimmer middels een medische verklaring of een keuringsrapportage heeft weten te onderbouwen. Uit het door [appellant] naar aanleiding van een verhoor door de rechter-commissaris overgelegd keuringsrapport van 26 februari 2016 blijkt juist dat [appellant] in staat moet worden geacht om fulltime aangepaste werktaken te verrichten. Het hof rekent het [appellant] hierbij dan ook zwaar aan dat hij ook na het opstellen van voornoemd keuringsrapport verzuimd heeft om enige sollicitatie te verrichten, althans dat hij verzuimd heeft de bewindvoerder van eventuele sollicitaties bewijzen te doen toekomen.
3.8.3.
Voorts is het hof van oordeel dat [appellant] ook (op andere punten) de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Zo was de bewindvoerder ten tijde van de beëindigingszitting niet op de hoogte van het feit dat [appellant] , althans zo werd namens hem bij gelegenheid van die zitting gesteld, weer aan het werk zou zijn en was zij ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep niet bekend met het gegeven dat [appellant] , althans dit had hij zijn advocaat te verstaan gegeven, een nieuwe arbeidsbetrekking had weten te verwerven waarvan de eerste werkdag samen viel met de dag van de mondelinge behandeling in hoger beroep. Een en ander klemt des temeer nu [appellant] ten aanzien van de beide door hem gestelde arbeidsbetrekkingen nimmer enig schriftelijk bewijs in de vorm van bijvoorbeeld een contract of een loonstrook heeft overgelegd. Daarbij heeft [appellant] de bewindvoerder, ondanks herhaald verzoek, ook nimmer geïnformeerd met betrekking tot de stand van zaken aangaande zijn revalidatie na zijn hartinfarct en daaraan gekoppeld zijn mate van arbeids(on)geschiktheid, het feit dat hij naar eigen zeggen vanwege een woningbrand op zoek moet naar een andere woning en zijn voornemen om een verzoek tot het instellen van een beschermingsbewind in te dienen.
3.8.4.
Nu [appellant] de bewindvoerder nimmer enige loonstrook heeft doen toekomen heeft de bewindvoerder voorts de hoogte van zijn maandelijkse boedelafdrachten niet exact vast kunnen stellen. Daar de bewindvoerder haar berekening derhalve noodgedwongen heeft moeten baseren op de hoogte van het, naar alle waarschijnlijkheid lagere, inkomen uit uitkering van [appellant] , dient het er naar het oordeel van het hof voor te worden gehouden dat er op dit moment sprake is van een nog immer oplopende boedelachterstand waarvan de exacte hoogte, nu [appellant] verzuimd heeft om de voor de berekening hiervan benodigde bescheiden te over te leggen, evenwel niet is vast te stellen. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw).
3.8.5.
Voorts is het hof op basis van de door de bewindvoerder hiertoe overgelegde verificatoire bescheiden van oordeel dat, en nu [appellant] hiertegen geen verweer kenbaar heeft gemaakt bovendien onweersproken, vast is komen te staan dat [appellant] nieuwe schulden heeft laten ontstaan, meer in het bijzonder aan CZ en Essent.
3.8.6.
Bij een en ander is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). Voor zover [appellant] in algemene zin heeft willen betogen dat zijn medische aandoening uit 2014 de tekortkomingen heeft veroorzaakt dan wel deze verklaart, is dit betoog gezien de aard van de aandoening en het rapport van de verzekeringsarts van 2016 onvoldoende onderbouwd.
3.8.7.
Door [appellant] is niet om een verlenging van zijn schuldsaneringsregeling verzocht, doch het hof hecht eraan, zij het ten overvloede, te overwegen dat een dergelijke verlenging ook niet in de rede zou hebben gelegen. Nu, tevens doordat hij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof immers geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] (ambtshalve) te verlengen, daargelaten nog dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden en de boedelachterstand – voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellant] ontbreekt – ontbreekt, althans in hoger beroep niet is overgelegd. Daar komt nog bij dat [appellant] ter zitting in hoger beroep niet is verschenen en derhalve geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid een (persoonlijke) toelichting te geven op het door hem in hoger beroep gedane verzoek tot voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
3.8.8.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2016.