ECLI:NL:GHSHE:2016:4224

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
26 september 2016
Zaaknummer
200.193.735/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende aannemelijkheid van nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om de appellante toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had op 14 juni 2016 geoordeeld dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellante, die kampt met psychosociale problematiek, de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen. De appellante heeft in hoger beroep verzocht om het vonnis te vernietigen en opnieuw te beoordelen, maar is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 7 september 2016. Het hof heeft de inhoud van de eerdere zittingen en de overgelegde stukken in overweging genomen. De appellante heeft een totale schuldenlast van € 20.137,33, maar het hof oordeelt dat haar psychosociale problemen niet duurzaam beheersbaar zijn. De door haar overgelegde medische verklaring werd als ontoereikend beschouwd, en het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de appellante in staat is om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en wijst het verzoek van de appellante af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 22 september 2016
Zaaknummer : 200.193.735/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/217510 / FT RK 16/275
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. H.C. Ingelse te Maastricht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 juni 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 juni 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen, haar verzoek opnieuw te beoordelen en haar tot de schuldsaneringsregeling toe te laten.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 september 2016. Bij die gelegenheid zijn zowel [appellante] als mr. Ingelse, met zeer kort voor de mondelinge behandeling binnengekomen bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 juni 2016;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 26 augustus 2016 alsmede een drietal indieningsformulieren inhoudende een uitstelverzoek alle gedateerd en door het hof ontvangen op de dag van de mondelinge behandeling in hoger beroep, 7 september 2016.
2.4.
[appellante] heeft verzocht om uitspraak op basis van de voorliggende stukken te doen, mocht het hof het (op basis van het formulier V5 en het formulier V8 waarbij het hof de beide formulieren V8 aldus begrijpt en redelijkerwijs ook zo mag begrijpen dat daarmee het verzoek tot uitstel - nog eens – nader wordt toegelicht) gedane verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling afwijzen. Het hof heeft het verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling afgewezen, zodat het, zoals door [appellante] verzocht, uitspraak op basis van de voorliggende stukken zal doen.

3.De beoordeling

3.1.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellante] blijkt een totale schuldenlast van € 20.137,33. Daaronder bevinden zich een schuld aan de ABN bank afdeling Credit Insolventie van € 11.190,56, een tweetal schulden aan ICS Visa van in totaal € 2.429,36 alsmede een schuld aan de Belastingdienst afdeling LIC waarvan de hoogte vooralsnog ongewis is, namelijk € 0,00. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal (kunnen) inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Uit de verklaring ter zitting blijkt immers dat verzoekster nog grote psychische problemen ondervindt en dat haar psychische problemen niet beheersbaar zijn. (…)
Hoewel verzoekster heeft gezegd dat zij graag werkt, zal betaalde arbeid momenteel, gezien de problematiek en de te volgen therapie, nog niet aan de orde zijn.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan tijdig in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] heeft de wil om te leven, maar het is haar soms allemaal te veel. [appellante] betwist dat haar psychische problemen niet beheersbaar zijn. Zij weet zich immers in maatschappelijk opzicht staande te houden en heeft voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet. Voorts stelt [appellante] dat deze psychische problemen mede het gevolg zijn van haar schuldenlast en het daardoor uitblijven van een perspectief. Opname in de schuldsaneringsregeling, met uitzicht op een schone lei, zou een belangrijke oorzaak van haar psychische problemen wegnemen. Opname in de schuldsaneringsregeling maakt een begin van herstel mogelijk, zo stelt [appellante] . Voorts blijkt volgens [appellante] reeds uit het verloop van haar schulden (ontstaan in de periode 2004-2011) en de afbetalingen alsmede het inroepen van schuldhulp van de Kredietbank Limburg dat zij haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zal kunnen nakomen. Tot slot merkt zij op dat er geen nieuwe schulden zijn ontstaan en dat zij op haar bestaande schulden zoveel mogelijk aflost.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.5.2.
Op basis van de door [appellante] overgelegde stukken acht het hof het voldoende aannemelijk althans kan genoegzaam worden vastgesteld dat er sprake is van een aanzienlijke psychosociale problematiek. Ingevolge artikel 5.4.3. Bijlage IV van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken – welke bepaling tevens uiting geeft aan eerdere jurisprudentie - wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.
3.5.3.
De door [appellante] ter onderbouwing van haar stellingen inzake de beheersbaarheid van haar psychosociale problemen overgelegde medische verklaring van psychiater [psychiater] van 18 augustus 2016 acht het hof ontoereikend. Niet alleen is de heer [psychiater] voornoemd niet de behandelend psychiater van [appellante] (geweest), uit de inhoud van en gehanteerde formuleringen in zijn medische verklaring valt af te leiden dat [psychiater] zich bij het vormen van zijn oordeel primair heeft laten leiden door uitlatingen van [appellante] zelf. Nu in voornoemde verklaring bovendien wordt gesteld dat de daadwerkelijke behandelaar van [appellante] , mevrouw [behandelaar van appellante] , heeft vastgesteld dat de problematiek van [appellante] zeer recent, in casu in 2015, nog is verergerd is het hof van oordeel dat, zo er al sprake zou zijn van enige mate van beheersbaarheid van de psychosociale klachten van [appellante] , deze beheersbaarheid niet als zijnde duurzaam kan worden gekwalificeerd.
3.5.4.
Daarbij komt dat [appellante] zelf ook, en naar het oordeel van het hof naar het zich laat aanzien weloverwogen, de nodige onduidelijkheid inzake de beheersbaarheid van haar psychosociale problematiek laat bestaan. Uit het proces-verbaal van de toelatingszitting in eerste aanleg blijkt [appellante] bij die gelegenheid immers te hebben verklaard dat zij vanwege haar problematiek niet meer zou willen leven. In het beroepschrift wordt echter een heel ander beeld geschetst. Klaarblijkelijk schat [appellante] dan in dat haar psychosociale problematiek beheersbaar is als bedoeld in het hiervoor al genoemde artikel 5.4.3. waarvan zij de letterlijke tekst als onderbouwing van de door haar geschetste beheersbaarheid aanvoert. Op het eerste, door de advocaat van [appellante] op de dag van de zitting in hoger beroep aan het hof toegezonden inlichtingenformulier staat echter weer vermeld dat [appellante] niet in staat is om te werken en op dat punt ook niet op korte termijn aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling zal kunnen voldoen. Vervolgens ontvangt het hof een aanvullend inlichtingenformulier waarop de advocaat van [appellante] wederom benadrukt dat [appellante] het “allemaal niet meer ziet zitten” en niet met de zaak verder wil. Zij is tot weinig in staat en kan inderdaad niet werken, aldus de advocaat van [appellante] . De advocaat voert daarbij aan dat [appellante] de zaak zwart ziet en geen perspectief meer ziet vanwege het voortbestaan van haar schulden. Deze schulden zouden volgens de advocaat een belangrijke oorzaak voor haar psychosociale problematiek zijn en een toelating tot de schuldsaneringsregeling zou haar volgens de advocaat van [appellante] dan ook een dermate perspectief bieden dat haar psychosociale problemen zullen verminderen waardoor zij weer kan werken en beter in staat zal zijn om schulden af te lossen. Deze voorstelling van zaken staat naar het oordeel van het hof op gespannen voet met hetgeen [appellante] hierover bij gelegenheid van de toelatingszitting in eerste aanleg zelf heeft verklaard. Als oorzaak van haar psychosociale problematiek noemt [appellante] daar blijkens het proces-verbaal van die zitting immers dat zij diabetes en problemen met haar knie heeft, last heeft van het idee dat zij op 54-jarige leeftijd niets met haar leven heeft gedaan, zich zorgen maakt over haar zieke moeder in Marokko en geen nee kan zeggen. Zij rept echter met geen woord over de psychische last die zij vanwege haar schuldenlast ervaart. Daarmee staat weliswaar niet vast dat het bestaan van deze problematische schuldenlast geen enkel psychologisch effect op [appellante] heeft, maar wel dat er veel meer factoren aan het (voort)bestaan van haar psychosociale problematiek ten grondslag liggen en dat een toelating tot de schuldsaneringsregeling alleen deze problematiek niet dermate zal verminderen dat deze problematiek ineens (duurzaam) beheersbaar moet worden geacht.
3.5.5.
Overigens is ook op basis van andere, in het kader van het hoger beroep overgelegde stukken voldoende aannemelijk dat er sprake is van multi-problematiek op psychosociaal terrein. Een voorbeeld uit “Niet-medische rapportage ziektewet d.d. 15 december 2015”: “Belanghebbende is uitgevallen met psychische klachten. (…). Het werkverlies, ernstig zieke dierbaren, financiële problemen, het gevoel het niet meer goed te kunnen doen voor haar kinderen zijn daarbij nauwelijks te dragen. Er is sprake van verschraling van dagactiviteiten, belanghebbende kan het niet meer opbrengen (bij 4)”
3.5.6.
Gelet op het vorengaande is het hof dan ook van oordeel dat onvoldoende gebleken is dat de psychosociale problematiek van [appellante] dermate beheersbaar moet worden geacht dat het voldoende aannemelijk is dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal (kunnen) nakomen en zich zal (kunnen) inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Daar komt overigens nog bij dat [appellante] ter zitting in hoger beroep niet is verschenen en derhalve geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid een (persoonlijke) toelichting te geven op het door haar in hoger beroep gedane verzoek tot toelating tot van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, meer in het bijzonder ten aanzien van haar psychosociale problematiek. Naar het oordeel van het hof dient dit voor risico van [appellante] te komen.
3.6.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellante] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2016.