In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatieverplichtingen na de echtscheiding van partijen, die op 31 maart 2011 zijn gehuwd. De vrouw, appellante in principaal appel, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 27 augustus 2014 aangevochten, waarin de man werd verplicht tot een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, en tot een bijdrage in haar levensonderhoud. De vrouw verzocht om een hogere alimentatie voor zowel het kind als voor zichzelf, terwijl de man in incidenteel appel verzocht om beperking van de alimentatieverplichting tot een periode van 3 jaar en 9 maanden.
De mondelinge behandeling vond plaats op 29 september 2015 en werd hervat op 5 januari 2016, waarbij de vrouw niet aanwezig was. Het hof heeft de ingangsdatum van de kinderalimentatie vastgesteld op 30 oktober 2013, de datum van indiening van het zelfstandig verzoek van de vrouw. De behoefte van het kind werd vastgesteld op € 162,14 per maand, met een indexering naar € 163,60 per maand per 1 januari 2014.
Het hof oordeelde dat de man, gezien zijn beperkte inkomen, een bijdrage van € 25,- per maand moest betalen voor de kinderalimentatie, en dat de verzoeken van de vrouw voor een hogere bijdrage en de verzoeken van de man tot beperking van de alimentatieverplichting werden afgewezen. De beschikking van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, maar de alimentatieverplichting van de man werd in stand gehouden.