ECLI:NL:GHSHE:2016:4156

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
19 september 2016
Zaaknummer
200.193.825/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van goede trouw van de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van [appellante] voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Limburg had eerder, op 14 juni 2016, het verzoek van [appellante] afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. De schuldenlast van [appellante] bedroeg € 23.386,07, met onder andere schulden aan de Dienst Uitvoering Onderwijs en het CJIB.

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat zij na het beëindigen van haar opleiding in 2011 een zwervend bestaan heeft geleid en dat haar situatie sindsdien is verbeterd. Ze heeft hulpverlening ontvangen, is sinds 2014 in het bezit van een uitkering en heeft actief gesolliciteerd. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 september 2016 heeft zij verklaard dat zij vrijwilligerswerk verricht en dat haar schuldenlijst volledig en juist is. Het hof heeft de argumenten van [appellante] in overweging genomen en vastgesteld dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest.

Het hof heeft geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 288 lid 1 aanhef en sub a en c van de Faillissementswet niet van toepassing is en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft de schuldsaneringsregeling alsnog van toepassing verklaard voor [appellante]. De griffier van het hof is opgedragen om de rechtbank Limburg op de hoogte te stellen van deze uitspraak voor de benoeming van een rechter-commissaris en bewindvoerder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 15 september 2016
Zaaknummer : 200.193.825/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/219602/FT RK 16/507
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. M.M.H. Lenaers te Weert.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 juni 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 juni 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te beslissen dat op haar alsnog de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 september 2016. Bij die gelegenheid is [appellante] , bijgestaan door mr. Lenaers, gehoord.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 30 mei 2016;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 26 augustus 2016 en 29 augustus 2016;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellante] overgelegde stukken, waaronder een emailbericht van 31 augustus 2016 van de heer [coördinator] , coördinator vrijwilligerswerk cluster centrum/Stichting Land van Horne, waaruit blijkt dat [appellante] op dit moment vrijwilligerswerk verricht.

3.De beoordeling

3.1.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellante] blijkt een totale schuldenlast van € 23.386,07. Daaronder bevinden zich een schuld aan Dienst Uitvoering Onderwijs van € 6.073,35, het CJIB van € 3.727,90 alsmede een schuld aan de Belastingdienst afd. LIC van € 240,00. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijk traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellante] ten aanzien van het onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Verzoekster heeft geen inkomsten uit arbeid, noch solliciteert zij dan wel heeft zij recentelijk gewerkt of gesolliciteerd. (…)
Verzoekster heeft geen schriftelijke bewijzen overlegd waaruit blijkt dat zij gedurende de periode dat zij geen inkomsten had actie ondernomen heeft om inkomen te verwerven dan wel te solliciteren naar betaald werk. (…)
Vanaf het moment dat verzoekster gestopt was met haar opleiding heeft zij geen vast werk gehad of sollicitaties verricht. Dit terwijl verzoekster omstreeks 2012 al wel met schulden kampte. (…)
Het had al veel eerder op de weg van verzoekster gelegen om een fulltime baan te zoeken. Door dit na te laten heeft zij haar schuldeisers verwijtbaar benadeeld.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan tijdig in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] geeft aan dat zij na het beëindigen van haar opleiding in 2011 een zwervend bestaan heeft geleid. Gedurende deze periode had zij ook geen inkomen en zijn er verschillende betalingsachterstanden ontstaan. De afgelopen jaren is evenwel hulpverlening ingezet om deze situatie te verbeteren. Voorts stelt [appellante] dat zij wel degelijk getracht heeft om aan werk te komen, maar dat dit gezien haar toenmalige situatie - zij woonde in bij haar heroïneverslaafde voormalige partner die een arbeidsongeschiktheidsuitkering genoot zodat zij zelf niet in aanmerking kwam voor een aanvullende uitkering - heel erg moeilijk was, temeer daar zij ook nog zwanger raakte. Vanaf 2014 heeft [appellante] wel een uitkering en solliciteert zij ook. Daarnaast staat zij ingeschreven bij diverse uitzendbureaus. Ook heeft [appellante] deelgenomen aan een traject gericht op uitstroom naar betaald werk. Na de geboorte van haar tweede kind is [appellante] , door de gemeente tijdelijk van de sollicitatie- en arbeidsplicht, zoals die in het kader van haar uitkering geldt, vrijgesteld. Plan is wel dat [appellante] zo spoedig mogelijk weer een eigen inkomen kan verdienen. Tot slot doet [appellante] een beroep op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan dat zij sinds 23 juli 2016 vier uur per week vrijwilligerswerk verricht en daarnaast intensief solliciteert. Desgevraagd geeft [appellante] aan dat de schuldenlijst zoals die door haar bij haar verzoekschrift is overgelegd volledig en juist is. Dit wordt bevestigd door haar advocaat die een en ander ook bij de Gemeentelijke Kredietbank telefonisch heeft geverifieerd. Voorts heeft [appellante] desgevraagd geantwoord dat zij zelf, in tegenstelling tot haar voormalige partner, nimmer met verslavingsproblematiek heeft gekampt en dat zij zeer goed beseft wat er van haar, indien zij tot de schuldsaneringsregeling zou worden toegelaten, wordt verlangd, meer in het bijzonder doch niet uitsluitend ten aanzien van de sollicitatie- en arbeidsplicht. [appellante] voegt daaraan toe dat zij, anders dan door de rechtbank is overwogen, ook in het verleden heeft gesolliciteerd. Bewijzen hiervan heeft zij, voor zover deze bewijzen nog in haar bezit waren, thans in hoger beroep, naast haar recente sollicitatiebewijzen, in het geding gebracht. Voorts benadrukt [appellante] dat haar persoonlijke situatie van destijds, toen het merendeel van haar schulden is ontstaan, in schril contrast staat met haar actuele persoonlijke situatie. Zo wordt [appellante] op dit moment ondersteund door zowel een maatschappelijk werker als een budgetbeheerder, heeft zij een eigen woning en een vast inkomen uit uitkering, is haar financiële administratie op orde, solliciteert zij intensief en zijn er recent geen nieuwe schulden ontstaan. [appellante] herhaalt daarom haar beroep op de hardheidsclausule ex art 288 lid 3 Fw.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
3.6.2.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] , thans in hoger beroep door middel van het overleggen van een bepaald aantal verificatoire bescheiden voldoende aannemelijk weten te maken dat zij, zowel gedurende de periode waarin een aantal van haar schulden is ontstaan als op dit moment, solliciteert en aldus (ge)tracht (heeft) een betaalde arbeidsbetrekking te verwerven teneinde haar inkomen te verhogen en meer op haar schulden te kunnen aflossen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] er naar het oordeel van het hof ook voldoende blijk van gegeven doordrongen te zijn van hetgeen in het kader van de schuldsaneringsregeling met betrekking tot de sollicitatie- en arbeidsplicht van haar zal worden verwacht. Gelet op de wending ten goede die [appellante] de laatste jaren aantoonbaar gemaakt heeft, is het hof bovendien van oordeel dat [appellante] haar bemiddelbaarheid op de arbeidsmarkt hierdoor aanzienlijk heeft verbeterd.
3.6.3.
Het hof merkt voorts op dat de aard en omvang van de door [appellante] overgelegde schuldenlijst ex artikel 285 Fw geen aanleiding vormt om te veronderstellen dat (een substantieel gedeelte van) deze schulden niet te goeder trouw zou(den) zijn ontstaan dan wel onbetaald gelaten. Het overweegt hierbij dat de belastingschuld van [appellante] , zowel op zichzelf staand als in vergelijking tot de totale hoogte van haar schuldenlast, zeer beperkt in omvang is en in elk geval geen gevolg van het niet tijdig verstrekken van (inkomens)gegevens is en dat de schuld aan het CJIB niet ziet op verkeersovertredingen. Daarbij benadrukt het hof dat zowel [appellante] als haar advocaat bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk heeft verklaard dat de door [appellante] overgelegde schuldenlijst ex artikel 285 Fw juist en volledig is.
3.6.4.
Het hof is op grond van het vorengaande dan ook van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw moet worden geacht. Voor het overige is voldoende aannemelijk (gemaakt) dat de weigeringsgrond van artikel 288 lid 1 aanhef en sub a noch de weigeringsgrond van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw zich in het geval van [appellante] voordoet.
3.6.5.
Het vonnis waarvan beroep zal derhalve worden vernietigd en het verzoek van [appellante] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal alsnog worden toegewezen. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep.
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van:
[appellante] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] ,
aan de [adres] ;
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2016.