ECLI:NL:GHSHE:2016:415

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
200 183 545_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige met betrekking tot jeugdzorg en opvoedingsproblemen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een minderjarige, aangeduid als [appellant], die momenteel verblijft in een gesloten jeugdzorg accommodatie. De zaak betreft de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 8 oktober 2015, waarin een machtiging voor gesloten jeugdhulp werd verleend. De appellant, geboren op [geboortedatum] 2000, heeft een complexe achtergrond met betrekking tot zijn opvoeding en jeugdzorg. Hij is sinds 2008 uit huis geplaatst bij pleegouders en heeft in het verleden onder toezicht gestaan van de gecertificeerde instelling (GI). De appellant is in hoger beroep gegaan omdat hij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank om hem in een gesloten accommodatie te plaatsen, en hij verzoekt om een open plaatsing, die hij en zijn pleegouders als wenselijk beschouwen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 januari 2016 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de GI, de pleegmoeder, en de Raad voor de Kinderbescherming. De GI heeft verweer gevoerd en aangegeven dat er gesprekken gaande zijn voor een open plaatsing. De pleegmoeder heeft verklaard dat zij het liefst zou willen dat de appellant thuis komt, maar ook openstaat voor een plaatsing in een andere instelling. Het hof heeft de wettelijke vereisten voor de machtiging tot gesloten jeugdhulp beoordeeld en geconcludeerd dat aan deze vereisten is voldaan. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de appellant en de noodzaak van begeleiding en behandeling in de gesloten jeugdzorg zijn benadrukt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 11 februari 2016
Zaaknummer : 200.183.545/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/298525 JE RK 15-1526
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg Almata te [vestigingsplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.J.M. van Asten,
tegen
Bureau Jeugdzorg Zuidoost Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de Stichting William Schrikker Groep (hierna te noemen: de WSG);
- [de pleegvader] en [de pleegmoeder] , grootouders m.z. (hierna te noemen: de pleegvader respectievelijk de pleegmoeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 oktober 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 januari 2016, heeft [appellant] verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de GI niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar inleidend verzoek een machtiging te verlenen tot plaatsing van [appellant] in een gesloten accommodatie, subsidiair dit verzoek af te wijzen als ongegrond en onbewezen en voorts dat deze machtiging wordt ingetrokken.
2.2.
De GI heeft ter zitting verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Van Asten;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de WSG, vertegenwoordig door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting] :
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de pleegmoeder.
Als informanten waren ter zitting aanwezig:
- mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder), bijgestaan door haar advocaat, mr. Vlaar;
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader).

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] is op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] geboren uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader.
3.2.
[appellant] heeft in de periode van 5 februari 2001 tot 5 februari 2004 en vervolgens met ingang van 6 juli 2007 onder toezicht van de GI gestaan. Hij is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 9 mei 2008 uit huis geplaatst bij pleegouders.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 2 juni 2010, welke beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 7 december 2010, zijn, voor zover thans van belang, de moeder en de vader ontheven van het ouderlijk gezag over [appellant] en is de GI tot voogdes over [appellant] benoemd.
Bij beschikking van 31 december 2015 heeft de rechtbank Oost-Brabant de GI ontslagen van de voogdij over [appellant] en de WSG tot voogdes benoemd.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter betreffende [appellant] een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 8 oktober 2015 tot en met uiterlijk 1 maart 2016.
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
[appellant] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat onvoldoende in het werk is gesteld om een open plaatsing, die voor hem wenselijk is, te laten slagen, waarbij veel te lichtvaardig de conclusie is getrokken dat een open plaatsing niet mogelijk is vanwege het ontbreken van de wil of de mogelijkheid om mee te werken. [appellant] accepteert de ondersteuning en begeleiding door middel van een open plaatsing en ook de pleegouders zijn bereid daaraan mee te werken.
[appellant] voert voorts aan dat de rechtbank ten onrechte een doorslaggevende betekening heeft toegekend aan de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper, de heer [gedragswetenschapper 1] , d.d. 18 september 2015. Nu de omstandigheden sedert het eerste verzoek tot machtiging gesloten jeugdhulp in mei 2015 niet zijn gewijzigd, had de rechtbank behoren te toetsen aan de eerdere - afwijzende - verklaring van de gedragswetenschapper, mevrouw [gedragswetenschapper 2] , d.d. 13 mei 2015, aldus [appellant] . Mevrouw [gedragswetenschapper 2] is van mening dat [appellant] thuis hoort binnen de voorzieningen van een instelling voor verstandelijk beperkte mensen, waar ook zijn toekomst zal liggen op het gebied van wonen en werken. Zij spreekt de verwachting uit dat de ontwikkelingsbedreiging waarvan sprake is, niet in positieve zin omgebogen kan worden middels een plaatsing binnen een instelling voor gesloten jeugdzorg.
3.7.
De GI voert ter zitting - kort samengevat - aan dat de voor [appellant] gewenste plaatsing bij La Salle of Idris wegens een gebrek aan motivatie was stukgelopen maar dat het van meet af aan de intentie is geweest [appellant] in de open jeugdzorg te plaatsen. De WSG geeft ter zitting aan in gesprek te zijn met Idris over plaatsing van [appellant] aldaar op korte termijn. Er wordt vooralsnog niet ingezet op verlenging van de machtiging tot gesloten plaatsing na 1 maart 2016, aldus WSG.
3.8.
De pleegmoeder voert ter zitting aan dat [appellant] het in haar gezin altijd goed heeft gedaan. Het liefst wil zij dat [appellant] thuiskomt, maar als het moet accepteert zij een plaatsing van [appellant] in Idris, zo verklaart zij. De vader laat ter zitting weten dat [appellant] zich niet met criminele activiteiten heeft bezig gehouden.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet (Jw) is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden. Op die grond komt aan [appellant] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.9.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [appellant] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [appellant] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.9.3.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.9.4.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.9.5.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 6.1.2 lid 2 Jw.
Het hof voegt daar het volgende aan toe.
Ter zitting is onweersproken gesteld dat het wel goed gaat met [appellant] in Almata. Tevens is niet weersproken dat [appellant] begeleiding en behandeling nodig heeft.
Voor zover zijdens [appellant] in hoger beroep is gesteld dat er met betrekking tot de verklaring van de gedragswetenschapper is “geshopt”, overweegt het hof dat de beoordeling van de gedragswetenschapper plaatsvindt op basis van de situatie op dat moment. Aldus kan een in de tijd later afgegeven verklaring op goede gronden afwijken van een eerdere verklaring.
Ter zitting is gebleken dat naarstig gezocht wordt naar een open plaatsing voor [appellant] ; het is de bedoeling dat de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing niet opnieuw wordt verlengd.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 oktober 2015;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, M.J. van Laarhoven en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2016.