In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een minderjarige, aangeduid als [appellant], die momenteel verblijft in een gesloten jeugdzorg accommodatie. De zaak betreft de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 8 oktober 2015, waarin een machtiging voor gesloten jeugdhulp werd verleend. De appellant, geboren op [geboortedatum] 2000, heeft een complexe achtergrond met betrekking tot zijn opvoeding en jeugdzorg. Hij is sinds 2008 uit huis geplaatst bij pleegouders en heeft in het verleden onder toezicht gestaan van de gecertificeerde instelling (GI). De appellant is in hoger beroep gegaan omdat hij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank om hem in een gesloten accommodatie te plaatsen, en hij verzoekt om een open plaatsing, die hij en zijn pleegouders als wenselijk beschouwen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 januari 2016 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de GI, de pleegmoeder, en de Raad voor de Kinderbescherming. De GI heeft verweer gevoerd en aangegeven dat er gesprekken gaande zijn voor een open plaatsing. De pleegmoeder heeft verklaard dat zij het liefst zou willen dat de appellant thuis komt, maar ook openstaat voor een plaatsing in een andere instelling. Het hof heeft de wettelijke vereisten voor de machtiging tot gesloten jeugdhulp beoordeeld en geconcludeerd dat aan deze vereisten is voldaan. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de appellant en de noodzaak van begeleiding en behandeling in de gesloten jeugdzorg zijn benadrukt.