De moeder voert in haar verweerschrift – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft op juiste gronden haar met het eenhoofdig gezag over de kinderen belast. Er is al sprake van een situatie waarin de kinderen, in het bijzonder [minderjarige 1] , klem zitten tussen de ouders, getuige ook het raadsrapport en de brieven van de GI van 27 augustus 2014 en 31 oktober 2014. In het raadsrapport wordt onder meer vermeld dat de vader zich dreigend uitlaat jegens de moeder, [minderjarige 1] hiermee confronteert, haar lastig valt en beslissingen aan haar overlaat. Er zijn dus ernstige zorgen over de wijze waarop de vader invulling geeft aan het ouderschap. Deze zorgen komen niet alleen af van de moeder, maar ook van de GI, de school, de casemanager huiselijk geweld, de Mutsaersstichting en de Reclassering. In bovengenoemd schrijven van de GI van 31 oktober 2014 wordt onder meer vermeld dat zolang de ouders niet met elkaar kunnen communiceren en [minderjarige 1] gebruiken als boodschapper zij in een loyaliteitsconflict zal blijven zitten. [minderjarige 1] , aldus de brief verder, heeft rust nodig en dient op te groeien in een omgeving waar veiligheid, rust en structuur worden geboden. Uit het schrijven van de GI van 27 augustus 2015 blijkt dat de vader aan [minderjarige 1] blijft trekken. De verstandhouding met de vader is erg moeizaam, hij reageert regelmatig agressief. De vader lijkt zijn probleemgedrag niet in te zien en is niet bereid aan hulpverlening mee te werken. Hij stelt weliswaar deze bereidheid te hebben, maar handelt er niet naar, getuige ook weer de reden van het mislukken van het BOR-traject. Hij handelt vanuit zijn eigen emoties en culturele achtergrond, zonder daarbij acht te slaan op de belangen van de kinderen.
Instandhouding van gezamenlijk gezag zou ook voor [minderjarige 2] een reële bedreiging vormen in zijn ontwikkeling. Hij is nu nog jong. Gelet op de jarenlange aanhoudende negatieve houding van de vader, zijn wantrouwen ten opzichte van de moeder en de hulpverlening en het zich minachtend uitlaten door de vader over de moeder is er evenwel een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 2] klem of verloren zou raken tussen de ouders.
Na de bestreden beschikking is de situatie niet in positieve zin veranderd. De vader, die een tijd geen contact meer had met [minderjarige 1] , heeft weer contact met haar gezocht. De situatie is vervolgens zodanig geëscaleerd dat [minderjarige 1] aangifte tegen de vader heeft gedaan in verband met bedreiging jegens de moeder. Niet is gebleken dat nog overleg tussen de ouders mogelijk is, zoals de vader stelt. De persoonlijke problematiek van de vader staat onverkort in de weg aan gezamenlijk gezag. Zolang sprake is van gezamenlijk gezag is, hebben de kinderen geen rust, terwijl zij hier juist behoefte aan hebben. De culturele achtergrond van de vader kan en mag in deze geen verontschuldiging vormen voor zijn gedrag.
Ten aanzien van het contact/de omgang merkt de moeder het volgende op. De bestreden beschikking is allerminst onbegrijpelijk. Wat [minderjarige 2] aangaat was er een voorlopige regeling vastgelegd onder begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR-regeling). Nu dit traject niet van de grond is gekomen, niet valt te verwachten dat een nieuw BOR-traject of enig ander traject op korte termijn verandering in de huidige situatie zou kunnen brengen en de rechtbank het onverantwoord vond om onbegeleide omgang tussen de vader en [minderjarige 2] vast te stellen, had de rechtbank geen andere mogelijkheid dan het verzoek van de vader om een zorgregeling/omgangsregeling af te wijzen.
Wat [minderjarige 1] aangaat interpreteert de vader de bestreden beschikking verkeerd. De rechtbank heeft bedoeld aan te geven dat het afhankelijk is van de mentale toestand van [minderjarige 1] of er omgang kan plaatsvinden. De rechtbank heeft hier geen concrete regeling aan willen verbinden, waarschijnlijk ook omdat sprake is van ondertoezichtstelling, zodat de gezinsvoogd een belangrijke rol kan spelen bij het laten plaatsvinden van contact. Overigens is er inmiddels weer contact tussen [minderjarige 1] en de vader. Het initiatief daartoe gaat uit van [minderjarige 1] . De moeder, die [minderjarige 1] haar vader niet wenst te ontnemen, maakt zich ernstige zorgen, nu de vader sterk aan [minderjarige 1] ‘trekt’ en het contact voor veel onrust zorgt bij [minderjarige 1] . Nu het gedrag van de vader geenszins is veranderd, acht de moeder het niet in het belang van [minderjarige 1] dat er een concrete zorgregeling/omgangsregeling wordt vastgelegd. Dit legt een te grote druk op [minderjarige 1] . De gezinsvoogd zou een bemiddelende rol kunnen en moeten spelen. Voorwaarde is wel dat de vader werkt aan zijn eigen problematiek en zich onthoudt van beledigende en bedreigende uitlatingen jegens de moeder, zeker in aanwezigheid of door tussenkomst van [minderjarige 1] . Als de vader zich hier niet aan houdt, zal omgang tussen [minderjarige 1] en hem een ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige 1] , dan wel anderszins in strijd zijn met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] .