ECLI:NL:GHSHE:2016:411

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
200 170 944_01 en 200 170 911_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling van minderjarige na beëindiging relatie ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het gezamenlijk ouderlijk gezag over hun minderjarige kind is vastgesteld en de hoofdverblijfplaats bij de vader is bepaald. De moeder, die in principaal appel is gegaan, verzoekt de beschikking te vernietigen en de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen, evenals een zorgregeling die haar meer contact met het kind biedt. De vader, die in incidenteel appel is gegaan, verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep en het gezamenlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag voor hem. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 december 2015, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de GI en de raad aanwezig waren. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, oordelend dat het in het belang van het kind is dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat de hoofdverblijfplaats bij de vader blijft. De moeder heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De zorgregeling is door het hof niet gewijzigd, omdat deze in het belang van het kind wordt geacht. Het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad is afgewezen, omdat het hof in de hoofdzaak uitspraak heeft gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 11 februari 2016
Zaaknummers: 200.170.944/01 en 200.170.944/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/263895 / FA RK 13-2908
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.M.E. Verpaalen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. E.P.E. van Ekelen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, hierna de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 maart 2015 en naar de beschikkingen van die rechtbank van 29 september 2014 en 16 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juni 2015, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking van 11 maart 2015 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek tot het uitoefenen van het gezamenlijk ouderlijk gezag, althans hem dit verzoek als ongegrond dan wel niet in het belang van de hierna nader te noemen minderjarige te ontzeggen en het verzoek mitsdien
af te wijzen;
- de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw te bepalen;
- een bijzondere curator te benoemen,
alsmede te bepalen dat de raad een nieuw dan wel aanvullend rapport uitbrengt ter beantwoording van de vragen welke hoofdverblijfplaats het meeste tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] en welke omgangsregeling dient te worden vastgesteld, en het verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de bestreden beschikking toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 augustus 2015, heeft de vader verzocht:
primair:
- de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar de verzoeken te ontzeggen als ongegrond dan wel onbewezen en de beschikking waarvan beroep in stand te houden voor zover deze ziet op de vastlegging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader en onder aanvulling van de bestreden beschikking zoals namens de vader bij wege van incidenteel appel wordt verzocht;
subsidiair:
- indien het hof bepaalt dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder dient te zijn, te bepalen dat in verband met de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken er een co-ouderschap uitgevoerd dient te worden, waarbij [minderjarige] de ene week bij de vader verblijft en de andere week bij de moeder;
zowel primair als subsidiair de moeder te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de beschikking waarvan beroep te vernietigen, voor zover deze ziet op de vaststelling van het gezamenlijk ouderlijk gezag, en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader in de toekomst het eenhoofdig gezag zal voeren over [minderjarige] , althans een zodanige beslissing te nemen als het hof redelijk acht;
- de beschikking waarvan beroep te vernietigen, voor zover deze ziet op vaststelling van de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] , en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de moeder en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties, waarbij de moeder [minderjarige] bij aanvang van de contactregeling bij de vader ophaalt en de vader [minderjarige] bij beëindiging van de contactregeling bij de moeder ophaalt, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof redelijk acht;
- de moeder te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, althans kosten rechtens.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 8 oktober 2015, heeft de moeder verzocht om het incidenteel appel af te wijzen, met veroordeling van de vader in de kosten van het hoger beroep, althans kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 december 2015.
De zaak met nummer 200.170.944/01 (hoger beroep van de moeder en hoger beroep van de vader) is gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 200.170.944/02 (verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de bestreden beschikking). Beide zaken zijn gevoegd en er zal in één beschikking worden beslist.
Bij de mondelinge behandeling zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Verpaalen;
-de vader, bijgestaan door mr. Van Ekelen;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 2] ;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op respectievelijk 24 maart 2014, 4 september 2014 en 11 februari 2015;
- het rapport van de raad d.d. 20 november 2014;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 17 juni 2015;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 15 juli 2015.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, welke relatie is geëindigd in 2010.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
[minderjarige] staat sinds 8 juli 2014 onder toezicht van de GI.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de vader en de moeder voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige] , de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald en een zorgregeling vastgesteld, waarbij de moeder gerechtigd is tot contact met [minderjarige] gedurende eenmaal per veertien dagen van vrijdag (na school) tot en met zondag, in de week dat er geen weekendomgang is op woensdag en gedurende de helft van de vakanties.
De rechtbank heeft het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator en tot aanvullend onderzoek afgewezen.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. De moeder heeft tevens verzocht de uitvoerbaar verklaring bij voorraad te schorsen.
De vader kan zich niet verenigen met de beslissingen tot vaststelling van het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] en tot vaststelling van de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] en hij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte beslist dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt. De moeder stelt dat er bij gezamenlijk ouderlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders. Ook anderszins is gezamenlijk ouderlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] . De ouders communiceren zeer gebrekkig met elkaar en hun onderlinge verstandhouding is na de datum van de bestreden beschikking verder verslechterd. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] heeft hierin weinig
verbetering gebracht. De vader gebruikt zijn gezag als obstakel in de verhouding tussen partijen. Zo heeft de vader eenzijdig bepaald, dat toen de moeder in het ziekenhuis lag, [minderjarige] haar niet mocht bezoeken. [minderjarige] wordt geconfronteerd met de aanhoudende strijd tussen de ouders en hij verkeert in een loyaliteitsconflict in relatie tot zijn ouders.
De moeder is voorts van mening dat de rechtbank ten onrechte het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader heeft bepaald. De anonieme zorgmeldingen bij de GI en bij het AMK toen [minderjarige] nog bij de moeder woonde, waren niet terecht. [minderjarige] werd goed verzorgd. De moeder gebruikt geen drugs en zij betwist dat zij met [minderjarige] in de auto rijdt terwijl zij onder invloed is van alcohol dan wel [minderjarige] anderszins in gevaar brengt. De moeder heeft thans een stabiele relatie. Ook haar financiële situatie is verbeterd. Voor haar ziekte wordt de moeder momenteel ingesteld op de juiste medicatie. In het belang van [minderjarige] is de moeder naar een eengezinswoning verhuisd.
De rechtbank heeft voorts ten onrechte overwogen dat de moeder niet bereikbaar was voor de GI en de raad toen de raad zijn onderzoek deed. De moeder heeft haar juiste adres wel degelijk aan de raad doorgegeven.
De moeder acht het niet in het belang van [minderjarige] dat zijn hoofdverblijf bij de vader is vastgesteld. [minderjarige] geeft zelf aan dat hij bij de moeder wil zijn. De moeder maakt zich ernstige zorgen over de veiligheid en het welzijn van [minderjarige] nu hij zijn hoofdverblijf bij de vader heeft. Er heeft zich een aantal incidenten voorgedaan. Zo heeft de vader het pyjamabroekje van [minderjarige] in brand gestoken. Bij een ander incident heeft [minderjarige] een brandwond aan zijn hand opgelopen doordat hij van de vader een vuurfakkel had gekregen. De vader heeft daarbij nagelaten om tijdig medische hulp in te roepen. Ook heeft [minderjarige] een zakmes van de vader gekregen. Verder laat de vader [minderjarige] zonder jas naar school gaan. De vader heeft vanwege zijn werk weinig tijd om voor [minderjarige] te zorgen. Hij laat die zorg over aan zijn partner. De moeder is daarentegen steeds beschikbaar.
De zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] verloopt problematisch. Toen [minderjarige] nog bij de moeder woonde, verliep de zorgregeling met de vader goed. De moeder is voorts van mening dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling te beperkt is. De moeder heeft gedurende lange tijd voor [minderjarige] gezorgd. Zij verzoekt om een regeling waarbij zij elk weekend contact met [minderjarige] heeft. Ook een extra overnachting van zondag op maandag of van woensdag op donderdag zou in het belang van [minderjarige] zijn.
De rechtbank heeft voorts ten onrechte geen bijzondere curator benoemd. De moeder maakt zich ernstige zorgen over de opvoedingsomgeving van [minderjarige] . Het is belangrijk dat de bijzondere curator de stem van [minderjarige] laat doorklinken. De gezinsvoogd kan onvoldoende bewerkstelligen ten aanzien van de verbetering van de ouderrelatie en de veiligheid van [minderjarige] .
Ook heeft de rechtbank ten onrechte het verzoek van de moeder om aanvullend onderzoek door de raad afgewezen. In het laatste raadsrapport van november 2014 zijn de meest recente verbeteringen in de leefsituatie van de moeder niet meegenomen. De moeder verzoekt primair om aanhouding van de behandeling voor een nieuw raadsonderzoek.
De moeder verzoekt tevens schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de bestreden beschikking. De beschikking van de rechtbank berust op een feitelijke misslag. Er is sprake van nieuwe omstandigheden in die zin dat de moeder thans een stabiele thuissituatie heeft. Verder is het niet in het belang van [minderjarige] dat hij zijn hoofdverblijf bij de vader heeft. De moeder verzoekt ingeval de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt geschorst om vaststelling van een tijdelijke omgangsregeling, waarbij de vader eenmaal in de veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur omgang heeft met [minderjarige] .
3.5.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. Na de uitspraak in eerste aanleg is de verstandhouding tussen de partijen verder verslechterd. De moeder kan niet verkroppen dat de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader heeft vastgesteld. De moeder tracht de vader in een kwaad daglicht te stellen. Zij belast [minderjarige] met negatieve kwalificaties over de vader en zijn partner en met uitspraken dat [minderjarige] in de toekomst weer bij haar komt wonen. De vader maakt zich dientengevolge ernstige zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] , die in een loyaliteitsconflict raakt. De communicatie tussen partijen verloopt zeer gebrekkig en de vader heeft er geen vertrouwen in dat dit binnen afzienbare termijn zal verbeteren. Het lukt partijen niet om afspraken te maken met betrekking tot [minderjarige] zonder tussenkomst van de gezinsvoogd of Wij [vestigingsplaats] . De vader meent dat er een groot risico bestaat dat [minderjarige] klem komt te zitten tussen de ouders en dit risico zal in de toekomst niet minder worden. Verder heeft de moeder haar medewerking geweigerd aan inschrijving van [minderjarige] in het BPR-register en geeft zij de ID-kaart van [minderjarige] niet af. De vader acht het niet langer in het belang van [minderjarige] dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hem uitoefenen en hij verzoekt bij wege van incidenteel appel om hem met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten.
De vader is voorts van mening dat de rechtbank op goede gronden het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader heeft bepaald. Sinds [minderjarige] bij de vader woont gaat het beter met hem, ook op school. De vader en zijn partner kunnen [minderjarige] de structuur en regelmaat bieden die hij nodig heeft. Ook kunnen zij hem begeleiden bij zijn schoolwerk. De veiligheid van [minderjarige] is volgens de vader niet in het geding. De moeder blaast een aantal kleine incidenten op. Volgens de vader kan de moeder [minderjarige] niet de zorg en begeleiding bieden die hij nodig heeft. De moeder heeft ernstige gezondheidsproblemen en laat de zorg voor [minderjarige] over aan derden. Ook zijn er aanwijzingen dat de moeder aan cocaïne verslaafd was. Verder had de moeder een hennepplantage in haar woning.
De moeder onderbouwt niet wat de benoeming van een bijzondere curator in de huidige situatie waarin een ondertoezichtstelling loopt en er sprake is van begeleiding door Wij [vestigingsplaats] kan toevoegen. De rechtbank heeft dit verzoek van de moeder dan ook terecht afgewezen.
De vader stelt dat er zich geen zodanige wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan dat er aanleiding is voor een nieuw raadsonderzoek.
Wat betreft de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] stelt de vader dat contact op woensdagmiddag te onrustig is voor [minderjarige] . Verder krijgt [minderjarige] dan vaak niet te eten, reden om in ieder geval het eindtijdstip op 17.00 uur te bepalen.
De man acht het wat betreft de weekenden in het belang van [minderjarige] om het contact op vrijdag pas te laten aanvangen om 17.00 uur. De moeder haalt [minderjarige] namelijk altijd te laat op van school. Op zondag dient de regeling te eindigen om 17.00 uur, zodat [minderjarige] bij de vader kan eten. De vader heeft op dit moment bezwaar tegen een uitbreiding van de contactregeling met de moeder. [minderjarige] heeft rust nodig.
De vader verzoekt het halen en brengen tussen partijen te verdelen, in die zin dat de moeder [minderjarige] bij aanvang van de contactregeling bij de vader ophaalt en de vader [minderjarige] bij beëindiging van de contactregeling bij de moeder ophaalt.
Indien het hof het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder bepaalt, is de door de moeder voorgestane contactregeling te beperkt. De vader is van mening dat een co-ouderschapsregeling dan het meest in het belang van [minderjarige] is.
3.6.
Als verweer tegen het incidenteel appel van de vader voert de moeder - kort samengevat - het volgende aan. De moeder betwist dat zij de vader diskwalificeert tegenover [minderjarige] en tegen [minderjarige] uitspreekt dat hij binnenkort weer bij haar komt wonen. Partijen dienen te investeren in verbetering van hun onderlinge communicatie. Er is geen reden om het gezag te
wijzigen in die zin dat dit thans alleen aan de vader moet toekomen.
De moeder betwist dat [minderjarige] bij derden wordt ondergebracht wanneer hij volgens de zorgregeling bij haar is. Verder bezorgen de woensdagmiddagen [minderjarige] geen onrust en krijgt hij op woensdag altijd te eten.
De moeder betwist voorts dat zij [minderjarige] op de vrijdagen altijd te laat van school ophaalt.
Wanneer de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder wordt vastgesteld, is een co-ouderschapsregeling voor haar bespreekbaar.
3.7.
De GI heeft ter zitting - kort samengevat - verklaard dat zowel de moeder als de vader zeer betrokken zijn bij [minderjarige] . Beide ouders zijn volgens de GI in staat om [minderjarige] te verzorgen en op te voeden. De ouders zijn nog steeds verwikkeld in een onderlinge strijd. Het is dan ook een moeizaam proces om in gezamenlijke gesprekken met de ouders tot afspraken te komen.
Met [minderjarige] gaat het goed. Hij spreekt vaker af met vriendjes. Binnenkort gaat hij op zwemles. [minderjarige] heeft last van de onduidelijkheid over zijn hoofdverblijf. Tegenover een medewerker van de stichting Kanjer heeft hij verklaard dat hij van zijn beide ouders houdt en dat hij evenveel tijd bij de vader als bij de moeder wil doorbrengen.
De GI is op dit moment geen voorstander van een co-ouderschap in deze zaak. Er is geen samenwerking tussen de ouders en hun onderlinge communicatie is daarvoor onvoldoende. Een bijkomend probleem is dat de ouders niet bij elkaar in de buurt wonen.
3.8.
De raad heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende verklaard. De raad is van mening dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij zijn hoofdverblijf bij de vader heeft. Het gaat goed met [minderjarige] . Hij heeft baat bij de structuur die de vader hem biedt.
De contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] kan mogelijk enigszins worden uitgebreid. Dat zou het verdriet van de moeder wat kunnen verzachten.
Voor een co-ouderschapsregeling is een goede communicatie tussen de ouders noodzakelijk. Dat is in deze zaak niet het geval.
De raad ziet geen aanleiding voor nader onderzoek.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hof overweegt dat voor zover de moeder heeft verzocht om een nieuw of aanvullend onderzoek door de raad, het hof zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te nemen. Naar het oordeel van het hof brengt het belang van [minderjarige] mee dat er thans duidelijkheid komt over zijn hoofdverblijfplaats. Gezien al hetgeen reeds voorligt, acht het hof een nader onderzoek, met inherent daaraan een voortdurende onzekerheid, voor [minderjarige] onevenredig belastend.
3.9.2.
Het hof wijst ook het verzoek van de moeder om een bijzondere curator ten behoeve van [minderjarige] te benoemen af. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder niet aannemelijk gemaakt, en is het hof ook anderszins niet gebleken, dat benoeming van een bijzondere curator in het belang van [minderjarige] nodig is. [minderjarige] staat sinds 8 juli 2014 onder toezicht van de GI. Het hof gaat ervan uit dat de gezinsvoogd vanuit een neutrale positie de belangen van [minderjarige] centraal stelt. Gebleken is dat de belangen van [minderjarige] door de gezinsvoogd ten volle worden gewogen in hetgeen aan beleid wordt uitgezet.
Gezag
3.10.1.
Ten aanzien van het gezag over [minderjarige] overweegt het hof als volgt.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 maart 2013 was de moeder onder curatele gesteld. Omdat de moeder alleen met het gezag over [minderjarige] was belast, ontstond er door de curatele van de moeder een gezagsvacuüm over [minderjarige] . In zijn rapport van 23 mei 2013 adviseerde de raad om de vader met het gezag over [minderjarige] te belasten. In verband met de curatele van de moeder heeft de vader bij verzoekschrift van 3 juni 2013 verzocht met het gezag over [minderjarige] te worden belast.
Bij beschikking van dit hof van 12 december 2013 heeft het hof de beschikking van de rechtbank inzake de ondercuratelestelling van de moeder vernietigd, ten gevolge waarvan het eenhoofdige gezag van de moeder herleefde. In verband hiermee heeft de vader op 14 januari 2014 zijn verzoek gewijzigd in die zin dat hij gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] wenste te worden belast.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - conform de adviezen van de raad van 10 juni 2014 en 20 november 2014 - de moeder en de vader gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast.
De ouders kunnen zich beiden niet met deze beslissing van de rechtbank verenigen en zij wensen beiden om alleen het gezag over [minderjarige] uit te oefenen.
3.10.2. Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kind uitoefenen. Van dit uitgangspunt wordt slechts dan afgeweken, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Het belang van het kind is de maatstaf aan de hand waarvan een verzoek om gezagswijziging moet worden beoordeeld.
3.10.3.
Met de raad ziet het hof onvoldoende reden om af te wijken van voornoemd wettelijk uitgangspunt. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] heeft belast. Hoewel door beide ouders is aangegeven dat hun verstandhouding sinds de uitspraak van de rechtbank is verslechterd en de ouders nog steeds verwikkeld zijn in een strijd, is het hof niet gebleken van een situatie waarbij [minderjarige] klem of verloren raakt tussen hen. Er is sprake van een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] , waaraan de ouders in staat zijn met elkaar uitvoering te geven, al zijn er op detailpunten steeds geschillen. De vader heeft weliswaar onweersproken verklaard dat de moeder haar medewerking heeft geweigerd aan inschrijving van [minderjarige] in het BRP-register en dat de moeder de ID-kaart van [minderjarige] niet afgeeft, maar het hof is van oordeel dat niet is gebleken van een situatie waarin de moeder de vader ernstig belemmert in zijn taak als verzorgende ouder. Voorts heeft de GI ter zitting verklaard dat het goed gaat met [minderjarige] . Het hof ziet dan ook anderszins geen strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] om van het uitgangspunt van gezamenlijk gezag af te wijken. Daarbij overweegt het hof dat het in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de communicatie en de verstandhouding tussen de ouders verbeteren. Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders dat [minderjarige] een onbelast contact met beide ouders kan hebben. Evenals de rechtbank gaat het hof er dan ook van uit dat de ouders zo nodig onder begeleiding van de gezinsvoogd gaan werken aan een verbetering van hun onderlinge verhouding.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hem (blijven) uitoefenen. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van het gezamenlijke gezag zal bekrachtigen.
Hoofdverblijf
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe wordt, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, de beslissing gerekend bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.11.2.
Het hof is met de raad van oordeel dat handhaving van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader thans het meest in zijn belang is. Uit de voorhanden stukken en de behandeling ter zitting komt naar voren dat - los van de vraag of de moeder inmiddels in staat is [minderjarige] te verzorgen en op te voeden - het met [minderjarige] bij de vader goed gaat. [minderjarige] verblijft op een stabiele verblijfplek bij de vader, die mede het gezag over hem heeft. De vader en zijn partner bieden [minderjarige] een goede basis en structuur. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende gebleken dat de veiligheid van [minderjarige] bij de vader niet gewaarborgd is. Het hof is van oordeel dat (nogmaals) een wisseling in de verblijfplaats niet in het belang van [minderjarige] is.
Zorgregeling
3.12.1.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.12.2.
Het hof acht de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] . Het hof ziet geen reden om die regeling uit te breiden zoals door de moeder is verzocht, of te beperken zoals door de vader is bepleit. Het hof acht thans op de eerste plaats aangewezen dat er rust en duidelijkheid voor [minderjarige] komt.
3.13.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Verzoek schorsing uitvoerbaar bij voorraad
3.14.
Nu het hof heden uitspraak doet in de hoofdzaak, heeft de moeder geen belang meer bij haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking. Het hof wijst dit verzoek dan ook af.
3.15.
Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van de gebruikelijke regel in familierechtelijke procedures die inhoudt dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.170.944/02:
wijst af het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad;
in de zaak met nummer 200.170.944/01:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 maart 2015;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, C.A.R.M. van Leuven en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2016.