ECLI:NL:GHSHE:2016:4108

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
200.182.537_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en verdeling huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, gewezen op 29 juli 2015. De zaak betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van partijen, die in 1980 zijn gehuwd en in 2001 zijn gescheiden. De rechtbank had de vorderingen van [appellante] afgewezen, waarbij zij onder andere had verzocht om inzage in bepaalde bescheiden en om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te vernietigen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep voortgezet en de grieven van [appellante] beoordeeld. De rechtbank had overwogen dat [appellante] niet voldoende had aangetoond dat zij voor meer dan een vierde was benadeeld in de verdeling. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor een akte aan de zijde van [geïntimeerde] en heeft iedere verdere beslissing aangehouden. De uitspraak is gedaan op 13 september 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.182.537/01
arrest van 13 september 2016
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.C. Hissink te Tilburg,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. W.J.G. Schröder te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 oktober 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 29 juli 2015, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/290919/HA ZA 14-862)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord tevens incidentele grieven met productie;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel;
  • het akteverzoek namens [geïntimeerde] ;
  • de antwoordakte tevens houdende (voorwaardelijk) verzoek schriftelijk pleidooi namens [appellante] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 1980 in de gemeente [plaats] met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Bij beschikking van 22 juni 2001 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van de beschikking op 26 juli 2011 in de registers van de burgerlijke stand.
3.1.2.
Partijen hebben op 19 juli 2011 een echtscheidingsconvenant gesloten. Voor de inhoud van het convenant verwijst het hof naar rov. 3.1. van het bestreden vonnis.
3.1.3.
Partijen hebben naast het echtscheidingsconvenant nog een afzonderlijke overeenkomst met elkaar gesloten en ondertekend. Deze overeenkomst is getiteld “verdeling kosten, niet meegenomen in convenant t.a.v. nog lopende zaken tussen [geïntimeerde] en [appellante] ”.
3.1.4.
In de overeenkomst is – voor zover in hoger beroep nog van belang – het volgende opgenomen.
“Toedeling [voornaam appellante] vwb zaken, niet genoemd in convenant:
Avero lijfrentepolissen (2x) 2000
[beleggingsportefeuille] 4000
Caravan 2000
Verdeling banksaldo 2000
Totaal 10000
(…).”
3.1.5.
Bij brief van haar advocaat van 15 november 2012 heeft [appellante] de buitengerechtelijke vernietiging van de verdeling ingeroepen.
3.2.
Bij dagvaarding van 6 juni 2014 heeft [appellante] [geïntimeerde] in rechte betrokken. Zij vordert, kort weergegeven, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident
[geïntimeerde] te veroordelen, onder verbeurte van een dwangsom, aan haar ter beschikking te stellen:
  • gegevens van alle op zijn naam dan wel op beider naam gestelde bankrekeningen in Nederland en in het buitenland door het verstrekken van bankafschriften vanaf 1 januari 2011 tot 26 juli 2011;
  • gegevens over tot de huwelijksgemeenschap behorende (kapitaals)verzekeringen met waarde-overzichten;
  • een overzicht van de vermogensbestanddelen die deel uitmaken van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen;
in de hoofdzaak
een verklaring voor recht inhoudende dat [appellante] de verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap zoals opgenomen in het echtscheidingsconvenant terecht buiten rechte heeft vernietigd, althans de verdeling te vernietigen en de verdeling te gelasten en vast te stellen en [geïntimeerde] te veroordelen om [appellante] een bedrag te betalen zoals in goede justitie vast te stellen en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2011 althans vanaf 15 november 2012 althans vanaf de dag van de dagvaarding.
3.3.
De rechtbank heeft de vordering in het incident afgewezen. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen.
“3.4. De vordering van de vrouw dient beoordeeld te worden aan de hand van artikel 843a lid 1 Rv. Voor toewijzing van een dergelijke vordering strekkende tot inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden van degene die deze bescheiden te zijner beschikking heeft, dient te worden voldaan aan de drie cumulatieve in het artikel genoemde voorwaarden; de vrouw moet daarbij rechtvaardig belang hebben, de bescheiden moeten voldoende bepaald zijn èn de verzochte inzage, afschrift of uittreksel moet betrekking hebben op bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin de vrouw partij is.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw een rechtmatig belang als hiervoor bedoeld, zodat aan de eerste voorwaarde is voldaan. De stukken die de vrouw ter beschikking wenst te krijgen vormen echter geen “bepaalde bescheiden” als bedoeld in artikel 843a lid 1 Rv. Haar verzoek dat ziet op afgifte van de tot de huwelijksgemeenschap behorende (kapitaals-) verzekeringen en een overzicht vanalletot de huwelijksgoederengemeenschap behorende vermogensbestanddelen is te algemeen en onbepaald van aard. Nu aan de tweede voorwaarde niet is voldaan, wordt de incidentele vordering afgewezen.”
3.4.
De rechtbank heeft de vordering in de hoofdzaak ook afgewezen. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen.
“3.11. De partij die zich beroep (lees: beroept – gerechtshof) op de toepasselijkheid van artikel 3:196 BW dient een deugdelijke cijfermatige onderbouwing te geven, waaruit afgeleid kan worden dat zij heeft gedwaald over de waarden waardoor zij voor meer dan een vierde zou zijn benadeeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw hier niet aan voldaan. Zij heeft immers bij dagvaarding volstaan met de stelling dat ter zake de Avéro/Achmea levensverzekeringen, de Rabobankrekening en de inboedel van onjuiste waarden is uitgegaan. Ter comparitie heeft zij in aanvulling daarop aangevoerd dat ui de door haar als productie 7 en 8 overgelegde brieven van Avéro/Achmea blijkt dat zij ter zake de polissen [nummer 1] en [nummer 2] gerechtigd was tot tenminste € 3.500,= in plaats van €2.000,= en dat daarnaast ten onrechte de afkoopwaarde in plaats van de contante waarde in aanmerking is genomen. Voorts heeft zij gewezen op de aan de woning gekoppelde levensverzekering [nummer 3] die een waarde van € 14.000,= zou moeten vertegenwoordigen in plaats van € 0,=. Over de waarde van de Rabobank en de inboedel heeft zij zich niet uitgelaten.
3.12.
Het verzoek van de vrouw om haar toe te staan nog bij repliek een nadere onderbouwing te geven van haar stellingen wordt dan ook afgewezen. Het had op de weg van de vrouw gelegen in de dagvaarding een voldoende gemotiveerde en gespecificeerde onderbouwing van haar stellingen te geven. Het is in strijd met de goede procesorde om een en ander pas bij conclusie van repliek naar voren te brengen. Dit geldt te meer nu de man bij conclusie van antwoord gemotiveerd verweer heeft gevoerd en de vrouw in ieder geval ter gelegenheid van de comparitie haar stellingen nog nader had kunnen toelichten.
3.13.
Uit de voor handen zijnde gegevens volgt naar het oordeel van der echtbank overigens niet dat de vrouw voor meer dan een vierde is benadeeld. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen: (…)
3.14.
Gelet op het voorgaande is van benadeling van meer dan een kwart geen sprake. Derhalve kan in het midden blijven of de vrouw de toedeling te harer bate en schade heeft aanvaard, zoals door de man is betoogd.”
3.5.
[appellante] is tijdig in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank. Zij heeft hiertoe zestien grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en zo nodig onder aanvulling van en/of verbetering van de gronden opnieuw rechtdoende:
1. [geïntimeerde] , onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, te veroordelen om aan haar ter beschikking te stellen:
  • gegevens over alle op zijn naam dan wel op beider naam gestelde bankrekeningen door het verstrekken van alle bankafschriften waaruit de saldi blijken over de periode van 11 januari 2011 tot 26 juli 2011;
  • gegevens over de stand van de bankrekeningen per datum ontbinding huwelijk;
  • gegevens over de (kapitaal)verzekeringen met waarde-overzichten;
  • een compleet overzicht van alle overige tot de tussen partijen bestaand hebbende huwelijksgoederengemeenschap behorende vermogensbestanddelen;
2. te verklaren voor recht dat de verdeling door [appellante] is vernietigd, althans de verdeling te vernietigen en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te gelasten en vast te stellen en [geïntimeerde] te veroordelen om [appellante] een bedrag te betalen zoals door het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk, althans met ingang van een moment dat het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
3. [geïntimeerde] te veroordelen:
  • aan [appellante] te voldoen € 3.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk, althans met ingang van een moment dat het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
  • tot afgifte van de op de in dagvaarding in eerste aanleg als productie 10 vermelde zaken en de in randnummer 22 van de memorie van grieven genoemde zaken en bij gebreke daarvan [geïntimeerde] te veroordelen om € 10.000,00 ten titel van vervangende schadevergoeding aan [appellante] te voldoen vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk, althans met ingang van een moment dat het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
en subsidiair:
te bepalen dat de kapitaalverzekering met polisnummer [nummer 3] aan [geïntimeerde] wordt toegedeeld onder de verplichting aan [appellante] uit dien hoofde te voldoen een bedrag gelijk aan de waarde van deze verzekering op het moment van toedeling van de voormalige echtelijke woning aan [geïntimeerde] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk, althans met ingang van een moment dat het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, althans [geïntimeerde] te veroordelen aan [appellante] te voldoen een bedrag van € 7.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk, althans met ingang van een moment dat het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.6.
[geïntimeerde] heeft de grieven gemotiveerd bestreden. Voorts heeft [geïntimeerde] incidenteel appel ingesteld en hiertoe twee grieven aangevoerd. Hij concludeert tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
3.7.
[appellante] heeft de grieven in het incidenteel appel gemotiveerd bestreden.
3.8.1.
Bij akteverzoek stelt [geïntimeerde] dat de memorie van antwoord in het incidenteel appel voor wat betreft de randnummers 1 tot en met 19 feitelijk een memorie van repliek inhoudt. De wet noch het procesreglement bieden hiertoe volgens [geïntimeerde] ruimte. Hij concludeert dat deze memorie in strijd is met de goede procesorde en verzoekt het hof deze memorie voor wat betreft die punten buiten beschouwing te laten.
3.8.2.
[appellante] bestrijdt dat de memorie van antwoord in incidenteel appel het karakter van een memorie van repliek heeft. [appellante] stelt dat sprake is van een reactie op hetgeen [geïntimeerde] aanvoert in zijn incidenteel appel. Voor het geval het hof het verzoek van [geïntimeerde] honoreert, verzoekt [appellante] het hof haar in de gelegenheid te stellen schriftelijk pleidooi te voeren en daarvoor een termijn te bepalen.
3.8.3.
Het hof overweegt dat de randnummers 1 tot en met 19 van de memorie van antwoord in incidenteel appel een reactie behelzen op de standpunten van [geïntimeerde] over de grieven in het principaal appel en uitdrukkelijk niet zien op de grieven in het incidenteel appel. Nu het [appellante] niet is toegestaan een memorie van repliek te nemen, moet hetgeen is vermeld in randnummers 1 tot en met 19 van de memorie van antwoord in incidenteel appel, als in strijd met de goede procesorde, buiten beschouwing blijven.
Het verzoek om een schriftelijk pleidooi dient volgens art. 4.5 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven bij eenparig verzoek te geschieden. [geïntimeerde] heeft zich nog niet uitgelaten over het eenzijdig door [appellante] ingediende verzoek. Het hof zal [geïntimeerde] daarom in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het verzoek van [appellante] .
3.9.
Het hof zal de zaak derhalve naar de rol verwijzen voor een akte aan de zijde van [geïntimeerde] met het hiervoor in rov. 3.8.3. vermelde doel. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 27 september 2016 voor akte aan de zijde van [geïntimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, G.J. Vossestein en M.J. van Laarhoven en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 september 2016.
griffier rolraadsheer