4.1De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 3.1 feiten vastgesteld, waartegen geen bezwaren zijn aangevoerd, zodat het hof, voor zover die feiten in dit hoger beroep relevant zijn, ook daarvan zal uitgaan. Daarnaast staan nog enige gestelde en erkende of onvoldoende gemotiveerd weersproken feiten vast. Het hof geeft hierna een overzicht van alle relevante vaststaande feiten.
In 2003 verkreeg [appellant] de eigendom van twee percelen grond (hierna: de grond) te [plaats] in de [plaats] voor de koopprijs van € 525.000,-. De verplichte aanbetaling van 10% is door [geïntimeerde] Bouw c.s. betaald. Volgens [appellant] in nr. 8 van zijn memorie van grieven hebben zij hierbij € 50.000,- betaald. [geïntimeerde] Bouw c.s. stellen op pag. 4 memorie van antwoord dat sprake is van een bedrag van € 52.500,- en noemen dit “lening 1”. Het hof zal deze betaling hierna “bedrag 1” noemen, en daarbij de juiste omvang in het midden laten. De bedoeling was om deze twee percelen grond aan de [straatnaam 1][nr 1] en [straatnaam 1][nr 2] te ontwikkelen en er 13 woningen op te bouwen (hierna: de projectontwikkeling). [appellant] leende voor de betaling van deze percelen van de Rabobank € 550.000,- (zie productie 3 memorie van grieven). Tot zekerheid heeft [appellant] aan de Rabobank rechten van hypotheek gegeven op de grond en op de woningen aan de [straatnaam 2][nr 1] en de [straatnaam 3][nr 1] te [woonplaats] . De geleende som diende aan de Rabobank te worden terugbetaald uiterlijk op 30 juli 2004, maar de leenovereenkomst is verlengd tot 31 december 2004.
[geïntimeerde] Bouw c.s. betaalde op 23 december 2004 onder de noemer “voorschot” € 15.000,- aan [appellant] en zij noemen dit “lening 2” (het hof noemt dit hierna “bedrag 2”).
b. Bij brief van 31 augustus 2005 aan [appellant] en aan de heer [betrokkene] (productie 5 memorie van grieven) doet de Rabobank een financieringsvoorstel voor de herfinanciering van de hiervoor onder a genoemde lening van € 550.000,-, welk voorstel als bijlage bij de brief is gevoegd. Het financieringsvoorstel (hierna: de herfinancieringsovereeenkomst, ook overgelegd als productie 6 bij memorie van grieven) zelf is enkel gericht aan [appellant] , en houdt in, voor zover van belang:
“(…)
Geldlening van EUR 400.000,--
Afgelost wordt:
Geldlening van EUR 550.000,--
(…)
Aflossing: EUR 400.000,- uiterlijk per 1 september 2010
(…)
De bestaande zekerheden op [straatnaam 1][nr 1] - [straatnaam 1][nr 2] te [plaats] blijven gehandhaafd.
De hypotheken op de [straatnaam 2][nr 1] en de [straatnaam 3][nr 1] te [woonplaats] worden geroyeerd na verstrekking van deze financiering.
Nadere afspraken
Inlevering van:
IB-aangifte: elk jaar voor 1 april
(…)
De geldlening (…) wordt verstrekt aan:
[appellant]
(…)
De bestaande lening (…) ad € 550.000,- wordt voor € 400.000,- geherfinancierd. Het verschil ad € 150.000,- dient te worden afgelost. Deze € 150.000,- dient uiterlijk binnen 3 weken na dagtekening van deze offerte worden overgemaakt (…)
Volgens uw informatie zal de heer [betrokkene] , in zijn hoedanigheid als statutair directeur van diverse vennootschappen, zorgdragen voor de aflossing van € 150.000,- bij onze bank middels een aan u te verstrekken lening. De rente behorende bij deze lening zal periodiek op de lening worden bijgeschreven.
Op basis van uw inkomenspositie bent u niet in staat om de maandelijkse rente behorende bij de te verstrekken financiering ad € 400.000,- te voldoen. In dat kader heeft u aangegeven dat de heer [betrokkene] , in zijn hoedanigheid als statutair directeur van diverse vennootschappen, maandelijks de financiële verplichtingen zal voldoen middels een aan u te verstrekken krediet.
Als gevolg van uw afhankelijkheid van de heer [betrokkene] bij deze herfinanciering, acht onze bank het noodzakelijk dat de heer [betrokkene] deze offerte voor gezien zal tekenen. Hiermee wordt bevestigd dat de uitgangspunten bij deze herfinanciering juist zijn beschreven.
(…)
akkoord:
Datum:
Handtekening:
[appellant]
Voor gezien:
Datum:
Handtekening:
[betrokkene] ”.
Blijkens de net genoemde productie 6 memorie van grieven heeft [appellant] dit stuk op 7 september 2005 ondertekend en [betrokkene] op 19 oktober 2005.
c. [geïntimeerde] Bouw c.s. hebben het in rov. 4.1 sub b genoemde bedrag van € 150.000,-, het verschil tussen € 550.000,- en € 400.000,- dat afgelost moest worden, betaald (zie onder meer nr. 4 memorie van grieven). Zij noemen dit bedrag lening 3 (zie nr. 10 conclusie van antwoord); het hof zal hierna spreken over “bedrag 3”.
d. [geïntimeerde] Bouw c.s. hebben bij hetgeen zij aanduiden als lening 4 (het hof zal dit “bedrag 4” noemen) aan [appellant] het in de herfinancieringsovereenkomst genoemde krediet verstrekt zodat [appellant] kon voldoen aan zijn financiële verplichtingen aan de Rabobank voortvloeiende uit de door [appellant] van de Rabobank geleende som van € 400.000,-. Zij zijn vanaf 10 september 2009 gestopt met deze kredietverstrekking (zie nrs. 11 en 15 inleidende dagvaarding en nrs. 6 en 14 conclusie van antwoord).
e. De onderhandelingen die [geïntimeerde] Bouw c.s. en [appellant] met de [plaats] hebben gevoerd over de ontwikkeling van het project te [plaats] hebben langer geduurd dan partijen hadden verwacht en hebben niet tot het door [appellant] beoogde resultaat geleid. [geïntimeerde] Bouw c.s. hebben vervolgens in september 2009 de maandelijkse betalingen aan [appellant] gestaakt. Het is [appellant] niet gelukt om woningen te bouwen op de grond.
f. Bij brief van 7 juli 2010 (overgelegd bij de dagvaarding van [appellant] door de Rabobank in de hoofdzaak C/02/254664/HA ZA 12-659 als productie 2) aan [appellant] laat de Rabobank hem weten, voor zover van belang:
“(…)
Momenteel bent u in gebreke met de nakoming van uw verplichtingen richting de bank. (…)
De realisatie van de projectontwikkeling, waarvoor uw geldlening (…) is verstrekt, heeft inmiddels vele jaren vertraging opgelopen. (…)
Per 1 september a.s. verloopt de uiterste aflossingstermijn van de genoemde geldlening. Gezien het voorgaande zijn wij niet bereid deze financiering te verlengen. (…)”
g. [appellant] heeft de lening niet conform de overeenkomst met de Rabobank afgelost, waarna de Rabobank de grond heeft geëxecuteerd. De opbrengst daarvan was niet voldoende om de volledige schuld af te lossen, waarna de Rabobank [appellant] heeft gedagvaard en heeft gevorderd om [appellant] te veroordelen om aan de Rabobank te betalen € 145.599,50. In die procedure, gevoerd onder zaaknr/rolnr. C/02/254664/HA ZA 12-659, heeft de rechtbank bij vonnis van 20 mei 2015 [appellant] in conventie veroordeeld om aan de Rabobank te betalen € 145.599,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2012. [appellant] is tevens veroordeeld in de proceskosten en nakosten. Het vonnis is overgelegd bij de als productie 2 bij memorie van grieven overgelegde appeldagvaarding en het overgelegde herstelexploot, waarbij [appellant] hoger beroep heeft aangetekend tegen het vonnis van 20 mei 2015 waarbij hij op vordering van de Rabobank is veroordeeld. Blijkens die appeldagvaarding en het herstelexploot is de Rabobank gedagvaard om voor dit hof te verschijnen op 2 februari 2016. Het hof heeft niet kunnen constateren dat [appellant] dit hoger beroep op enig roldatum alhier heeft ingeschreven.
h. In de onder g. genoemde procedure, gevoerd onder zaaknr/rolnr. C/02/254664/HA ZA 12-659, heeft de rechtbank [appellant] toegestaan om [geïntimeerde] Bouw c.s. in vrijwaring te dagvaarden. [appellant] heeft daarvan gebruik gemaakt en [geïntimeerde] Bouw c.s. gedagvaard. Die zaak is gevoerd onder zaaknr./rolnr. C/02/261274 / HA ZA 13-194. Dit hoger beroep richt zich tegen het in zaaknr./rolnr. C/02/261274 / HA ZA 13-194 gewezen vonnis.
i. Bij dagvaarding van 6 augustus 2012 hebben [geïntimeerde] Bouw c.s. [appellant] gedagvaard. In deze dagvaarding voeren zij aan, voor zover hier van belang, dat zij vier leningen aan [appellant] hebben verstrekt. Het betreft hier, kort gezegd, de leningen die het hof hiervoor heeft aangeduid als de bedragen 1 tot en met 4. Zij vorderen in die onder zaaknr/rolnr C/02/252823/HA ZA 12-565 ingeschreven zaak dat [appellant] onder meer wordt veroordeeld om deze bedragen aan hen te betalen. In dat geschil heeft [appellant] verlof gevraagd en gekregen om de Rabobank in vrijwaring op te roepen. [appellant] heeft de Rabobank na dat verlof in vrijwaring opgeroepen, en die zaak heeft in eerste aanleg zaaknr/rolnr. C/02/264530/HA ZA 13-381 gekregen. Bij vonnis van 20 mei 2015 in de zaak met zaaknr/rolnr C/02/252823/HA ZA 12-565 is de vordering van [geïntimeerde] Bouw c.s. in conventie afgewezen. De in die zaak door [appellant] ingestelde reconventionele vordering is toegewezen tot een bedrag van € 28.698,98. [geïntimeerde] Bouw c.s. hebben tegen dat vonnis van 20 mei 2015 hoger beroep ingesteld. In dat hoger beroep met rolnummer 200.174.977/01 doet het hof ook uitspraak op heden, 13 september 2016.