ECLI:NL:GHSHE:2016:4105

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
200.177.425_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overeenkomst van geldlening tussen appellant en geïntimeerden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] Bouw B.V. en andere geïntimeerden, naar aanleiding van een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een overeenkomst van geldlening die [appellant] heeft afgesloten met [geïntimeerde] Bouw c.s. en de gevolgen daarvan. De rechtbank had in een eerder vonnis geoordeeld dat [appellant] onvoldoende had onderbouwd dat er een overeenkomst was waarbij [geïntimeerde] Bouw c.s. verantwoordelijk waren voor de aflossing van de lening aan de Rabobank. Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of [geïntimeerde] Bouw c.s. zich jegens [appellant] hadden verbonden om krediet te blijven verstrekken. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] Bouw c.s. niet zonder meer mochten stoppen met de kredietverstrekking, wat hen in dit geval tot wanprestatie maakt. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en veroordeelt [geïntimeerde] Bouw c.s. hoofdelijk om aan [appellant] te voldoen wat hij aan de Rabobank verschuldigd is, met compensatie van proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
zaaknummer 200.177.425/01
arrest van 13 september 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.J.C. Nuijten te Spijkenisse,
tegen

1.[geïntimeerde] Bouw B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
Camping Landgoed “Halsaf” B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
3.
[geïntimeerde] Ontwikkeling B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.B. Mus te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 augustus 2015, het herstelexploot van 17 september 2015 en het door geïntimeerden uitgebrachte exploot van anticipatie van 21 september 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, handelsrecht, zittingsplaats Breda van 20 mei 2015, gewezen tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerden - [geïntimeerde] Bouw c.s. dan wel, ieder voor zich, [geïntimeerde] Bouw, Halsaf en [geïntimeerde] Ontwikkeling- als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. C/02/261274 / HA ZA 13-194)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, naar het onder zaaknr/rolnr. C/02/254664/HA ZA 12-659 gewezen vonnis in het incident in de zaak van de Coöperatieve Rabobank Walcheren/Noord-Beveland UA (hierna de Rabobank) tegen [appellant] van 13 februari 2013, waarbij [appellant] is toegestaan om [geïntimeerde] Bouw c.s. in vrijwaring te dagvaarden en het tussenvonnis van 19 juni 2013, waarin een verschijning van partijen is bevolen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de hiervoor genoemde exploten in hoger beroep;
- de memorie van grieven, waarbij producties zijn overgelegd;
- de memorie van antwoord, waarbij een productie is overgelegd.
Nadat partijen arrest hebben gevraagd, is bepaald dat arrest zal worden gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 3.1 feiten vastgesteld, waartegen geen bezwaren zijn aangevoerd, zodat het hof, voor zover die feiten in dit hoger beroep relevant zijn, ook daarvan zal uitgaan. Daarnaast staan nog enige gestelde en erkende of onvoldoende gemotiveerd weersproken feiten vast. Het hof geeft hierna een overzicht van alle relevante vaststaande feiten.
In 2003 verkreeg [appellant] de eigendom van twee percelen grond (hierna: de grond) te [plaats] in de [plaats] voor de koopprijs van € 525.000,-. De verplichte aanbetaling van 10% is door [geïntimeerde] Bouw c.s. betaald. Volgens [appellant] in nr. 8 van zijn memorie van grieven hebben zij hierbij € 50.000,- betaald. [geïntimeerde] Bouw c.s. stellen op pag. 4 memorie van antwoord dat sprake is van een bedrag van € 52.500,- en noemen dit “lening 1”. Het hof zal deze betaling hierna “bedrag 1” noemen, en daarbij de juiste omvang in het midden laten. De bedoeling was om deze twee percelen grond aan de [straatnaam 1][nr 1] en [straatnaam 1][nr 2] te ontwikkelen en er 13 woningen op te bouwen (hierna: de projectontwikkeling). [appellant] leende voor de betaling van deze percelen van de Rabobank € 550.000,- (zie productie 3 memorie van grieven). Tot zekerheid heeft [appellant] aan de Rabobank rechten van hypotheek gegeven op de grond en op de woningen aan de [straatnaam 2][nr 1] en de [straatnaam 3][nr 1] te [woonplaats] . De geleende som diende aan de Rabobank te worden terugbetaald uiterlijk op 30 juli 2004, maar de leenovereenkomst is verlengd tot 31 december 2004.
[geïntimeerde] Bouw c.s. betaalde op 23 december 2004 onder de noemer “voorschot” € 15.000,- aan [appellant] en zij noemen dit “lening 2” (het hof noemt dit hierna “bedrag 2”).
b. Bij brief van 31 augustus 2005 aan [appellant] en aan de heer [betrokkene] (productie 5 memorie van grieven) doet de Rabobank een financieringsvoorstel voor de herfinanciering van de hiervoor onder a genoemde lening van € 550.000,-, welk voorstel als bijlage bij de brief is gevoegd. Het financieringsvoorstel (hierna: de herfinancieringsovereeenkomst, ook overgelegd als productie 6 bij memorie van grieven) zelf is enkel gericht aan [appellant] , en houdt in, voor zover van belang:
“(…)
Geldlening van EUR 400.000,--
Afgelost wordt:
Geldlening van EUR 550.000,--
(…)
Aflossing: EUR 400.000,- uiterlijk per 1 september 2010
(…)
De bestaande zekerheden op [straatnaam 1][nr 1] - [straatnaam 1][nr 2] te [plaats] blijven gehandhaafd.
De hypotheken op de [straatnaam 2][nr 1] en de [straatnaam 3][nr 1] te [woonplaats] worden geroyeerd na verstrekking van deze financiering.
Nadere afspraken
Inlevering van:
IB-aangifte: elk jaar voor 1 april
(…)
De geldlening (…) wordt verstrekt aan:
[appellant]
(…)
De bestaande lening (…) ad € 550.000,- wordt voor € 400.000,- geherfinancierd. Het verschil ad € 150.000,- dient te worden afgelost. Deze € 150.000,- dient uiterlijk binnen 3 weken na dagtekening van deze offerte worden overgemaakt (…)
Volgens uw informatie zal de heer [betrokkene] , in zijn hoedanigheid als statutair directeur van diverse vennootschappen, zorgdragen voor de aflossing van € 150.000,- bij onze bank middels een aan u te verstrekken lening. De rente behorende bij deze lening zal periodiek op de lening worden bijgeschreven.
Op basis van uw inkomenspositie bent u niet in staat om de maandelijkse rente behorende bij de te verstrekken financiering ad € 400.000,- te voldoen. In dat kader heeft u aangegeven dat de heer [betrokkene] , in zijn hoedanigheid als statutair directeur van diverse vennootschappen, maandelijks de financiële verplichtingen zal voldoen middels een aan u te verstrekken krediet.
Als gevolg van uw afhankelijkheid van de heer [betrokkene] bij deze herfinanciering, acht onze bank het noodzakelijk dat de heer [betrokkene] deze offerte voor gezien zal tekenen. Hiermee wordt bevestigd dat de uitgangspunten bij deze herfinanciering juist zijn beschreven.
(…)
akkoord:
Datum:
Handtekening:
[appellant]
Voor gezien:
Datum:
Handtekening:
[betrokkene] ”.
Blijkens de net genoemde productie 6 memorie van grieven heeft [appellant] dit stuk op 7 september 2005 ondertekend en [betrokkene] op 19 oktober 2005.
c. [geïntimeerde] Bouw c.s. hebben het in rov. 4.1 sub b genoemde bedrag van € 150.000,-, het verschil tussen € 550.000,- en € 400.000,- dat afgelost moest worden, betaald (zie onder meer nr. 4 memorie van grieven). Zij noemen dit bedrag lening 3 (zie nr. 10 conclusie van antwoord); het hof zal hierna spreken over “bedrag 3”.
d. [geïntimeerde] Bouw c.s. hebben bij hetgeen zij aanduiden als lening 4 (het hof zal dit “bedrag 4” noemen) aan [appellant] het in de herfinancieringsovereenkomst genoemde krediet verstrekt zodat [appellant] kon voldoen aan zijn financiële verplichtingen aan de Rabobank voortvloeiende uit de door [appellant] van de Rabobank geleende som van € 400.000,-. Zij zijn vanaf 10 september 2009 gestopt met deze kredietverstrekking (zie nrs. 11 en 15 inleidende dagvaarding en nrs. 6 en 14 conclusie van antwoord).
e. De onderhandelingen die [geïntimeerde] Bouw c.s. en [appellant] met de [plaats] hebben gevoerd over de ontwikkeling van het project te [plaats] hebben langer geduurd dan partijen hadden verwacht en hebben niet tot het door [appellant] beoogde resultaat geleid. [geïntimeerde] Bouw c.s. hebben vervolgens in september 2009 de maandelijkse betalingen aan [appellant] gestaakt. Het is [appellant] niet gelukt om woningen te bouwen op de grond.
f. Bij brief van 7 juli 2010 (overgelegd bij de dagvaarding van [appellant] door de Rabobank in de hoofdzaak C/02/254664/HA ZA 12-659 als productie 2) aan [appellant] laat de Rabobank hem weten, voor zover van belang:
“(…)
Momenteel bent u in gebreke met de nakoming van uw verplichtingen richting de bank. (…)
De realisatie van de projectontwikkeling, waarvoor uw geldlening (…) is verstrekt, heeft inmiddels vele jaren vertraging opgelopen. (…)
Per 1 september a.s. verloopt de uiterste aflossingstermijn van de genoemde geldlening. Gezien het voorgaande zijn wij niet bereid deze financiering te verlengen. (…)”
g. [appellant] heeft de lening niet conform de overeenkomst met de Rabobank afgelost, waarna de Rabobank de grond heeft geëxecuteerd. De opbrengst daarvan was niet voldoende om de volledige schuld af te lossen, waarna de Rabobank [appellant] heeft gedagvaard en heeft gevorderd om [appellant] te veroordelen om aan de Rabobank te betalen € 145.599,50. In die procedure, gevoerd onder zaaknr/rolnr. C/02/254664/HA ZA 12-659, heeft de rechtbank bij vonnis van 20 mei 2015 [appellant] in conventie veroordeeld om aan de Rabobank te betalen € 145.599,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2012. [appellant] is tevens veroordeeld in de proceskosten en nakosten. Het vonnis is overgelegd bij de als productie 2 bij memorie van grieven overgelegde appeldagvaarding en het overgelegde herstelexploot, waarbij [appellant] hoger beroep heeft aangetekend tegen het vonnis van 20 mei 2015 waarbij hij op vordering van de Rabobank is veroordeeld. Blijkens die appeldagvaarding en het herstelexploot is de Rabobank gedagvaard om voor dit hof te verschijnen op 2 februari 2016. Het hof heeft niet kunnen constateren dat [appellant] dit hoger beroep op enig roldatum alhier heeft ingeschreven.
h. In de onder g. genoemde procedure, gevoerd onder zaaknr/rolnr. C/02/254664/HA ZA 12-659, heeft de rechtbank [appellant] toegestaan om [geïntimeerde] Bouw c.s. in vrijwaring te dagvaarden. [appellant] heeft daarvan gebruik gemaakt en [geïntimeerde] Bouw c.s. gedagvaard. Die zaak is gevoerd onder zaaknr./rolnr. C/02/261274 / HA ZA 13-194. Dit hoger beroep richt zich tegen het in zaaknr./rolnr. C/02/261274 / HA ZA 13-194 gewezen vonnis.
i. Bij dagvaarding van 6 augustus 2012 hebben [geïntimeerde] Bouw c.s. [appellant] gedagvaard. In deze dagvaarding voeren zij aan, voor zover hier van belang, dat zij vier leningen aan [appellant] hebben verstrekt. Het betreft hier, kort gezegd, de leningen die het hof hiervoor heeft aangeduid als de bedragen 1 tot en met 4. Zij vorderen in die onder zaaknr/rolnr C/02/252823/HA ZA 12-565 ingeschreven zaak dat [appellant] onder meer wordt veroordeeld om deze bedragen aan hen te betalen. In dat geschil heeft [appellant] verlof gevraagd en gekregen om de Rabobank in vrijwaring op te roepen. [appellant] heeft de Rabobank na dat verlof in vrijwaring opgeroepen, en die zaak heeft in eerste aanleg zaaknr/rolnr. C/02/264530/HA ZA 13-381 gekregen. Bij vonnis van 20 mei 2015 in de zaak met zaaknr/rolnr C/02/252823/HA ZA 12-565 is de vordering van [geïntimeerde] Bouw c.s. in conventie afgewezen. De in die zaak door [appellant] ingestelde reconventionele vordering is toegewezen tot een bedrag van € 28.698,98. [geïntimeerde] Bouw c.s. hebben tegen dat vonnis van 20 mei 2015 hoger beroep ingesteld. In dat hoger beroep met rolnummer 200.174.977/01 doet het hof ook uitspraak op heden, 13 september 2016.
4.2
[appellant] heeft in eerste aanleg in de onderhavige zaak gevorderd, samengevat, dat de rechtbank [geïntimeerde] Bouw c.s. hoofdelijk zal veroordelen om aan [appellant] als gedaagde in de hoofdzaak tussen de Rabobank als eiser en [appellant] als gedaagde te voldoen al hetgeen waartoe [appellant] als gedaagde zal worden veroordeeld om aan de Rabobank te voldoen, met hoofdelijke veroordeling van hen in de kosten van het geding in de hoofdzaak en in de vrijwaring, waaronder begrepen het salaris advocaat en de nakosten.
De rechtbank heeft in rov. 3.4 van het bestreden vonnis overwogen dat de verwijzing door partijen naar de door [appellant] bij dagvaarding in de zaak van [appellant] tegen [geïntimeerde] Bouw c.s. in het geding gebrachte stukken uit de hoofdzaak tussen de Rabobank en [appellant] en naar de stukken uit de procedure van [geïntimeerde] Bouw c.s. tegen [appellant] te algemeen van aard is om daaruit, met inachtneming van art. 24 Rv, grondslagen of verweren te halen. Vervolgens heeft zij geoordeeld dat bij de verdere beoordeling alleen wordt uitgegaan van de door partijen in hun conclusies aangevoerde stellingen en verweren. De rechtbank heeft vervolgens in rov. 3.5 geoordeeld dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij met [geïntimeerde] c.s. is overeengekomen dat zij de aan de Rabobank verschuldigde rentebetalingen en/of aflossing van enige lening van [appellant] voor hun rekening zouden nemen in die zin dat zij [appellant] zouden vrijwaren mocht hij door de Rabobank worden aangesproken tot betaling van achterstallige rentetermijnen of tot aflossing van enige lening. De vordering van [appellant] is, aldus de rechtbank, evenmin toewijsbaar op grond van onrechtmatige daad of op grond van redelijkheid en billijkheid. De vordering van [appellant] is vervolgens afgewezen, met veroordeling van hem in de proceskosten.
4.3
[appellant] vordert in dit hoger beroep onder het voordragen van vijf grieven, dat het hof het vonnis van 20 mei 2015 gewezen onder zaaknr./rolnr. C/02/261274 / HA ZA 13-194 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zijn in eerste aanleg ingestelde vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] Bouw c.s. in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] Bouw c.s. voeren verweer.
4.4
De grieven lenen zich voor gezamenlijke beoordeling en worden daarom niet afzonderlijke beoordeeld. Het hof merkt hierbij op dat niet is gegriefd tegen rov. 3.4 in het bestreden vonnis. In die overweging heeft de rechtbank geoordeeld, kort gezegd, dat geen acht wordt geslagen op stukken uit de hoofdzaak die zijn overgelegd voor zover naar die stukken alleen is verwezen met de algemene opmerking dat de inhoud van die processtukken als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Ook het hof zal slechts die stukken in de onderhavige beoordeling betrekken waarnaar in elk geval één van de partijen voldoende duidelijk heeft verwezen.
4.5
In feite komt het onderhavige geschil neer op twee vragen. De eerste vraag is of [geïntimeerde] Bouw c.s. zich zodanig jegens [appellant] hebben verbonden dat zij verplicht waren om aan [appellant] krediet te blijven verstrekken zodat [appellant] de door hem aan de Rabobank te betalen rente kon blijven voldoen. De tweede vraag is of zij jegens [appellant] gehouden waren om het risico te dragen van de projectontwikkeling. Indien dit zo is, zo begrijpt het hof [appellant] , zijn [geïntimeerde] Bouw c.s. aansprakelijk voor het bedrag dat [appellant] aan de Rabobank moet betalen voor zover dit betrekking heeft op de door [appellant] gesloten geldleningen met de Rabobank betrekking hebbende op de grond. [appellant] voert hiertoe het volgende aan.
Hij heeft vóór de projectontwikkeling projecten met [geïntimeerde] Bouw gedaan waarbij zij steeds aannemer en kapitaalverschaffer waren, en waarbij de winst gelijkelijk werd verdeeld (nrs. 3-4 inleidende dagvaarding). Verlies bestond niet, zodat daarover niet werd nagedacht. De inbreng van [appellant] bestond uit het aandragen van een concrete projectmogelijkheid (nr. 6 inleidende dagvaarding). Bij de onderhavige projectontwikkeling was [appellant] niet meer dan een stroman voor [geïntimeerde] Bouw c.s. en lag alle macht bij [geïntimeerde] Bouw c.s. De grond is niet op naam van [geïntimeerde] Bouw c.s. gezet zodat werd voorkomen dat twee maal overdrachtsbelasting werd betaald en zodat zij geen hypotheekrecht hoefden te geven (nr. 8 inleidende dagvaarding). In nr. 12 inleidende dagvaarding voert [appellant] aan dat hij met [geïntimeerde] Bouw c.s. en met de Rabobank is overeengekomen dat [geïntimeerde] Bouw c.s. de (rente)termijnen van de lening van € 400.000,- in de herfinancieringsovereenkomst zouden betalen. [appellant] is verder van mening dat [geïntimeerde] Bouw c.s. de onderhandelingen met de [plaats] in het kader van de projectontwikkeling om zeep heeft geholpen, waardoor [appellant] de hoofdsom aan de Rabobank moest terugbetalen (nr. 13 inleidende dagvaarding).
4.6
Voor zover [appellant] heeft gesteld dat hij samen met [geïntimeerde] Bouw c.s. projecten heeft gedaan (nr. 3 inleidende dagvaarding) die, zo neemt het hof aan, relevant zijn voor de beoordeling van dit geschil, is die stelling door [geïntimeerde] Bouw c.s. betwist. Na die betwisting heeft [appellant] tot en met dit hoger beroep slechts één concreet project genoemd, en wel het project [straatnaam 3] / [straatnaam 4] te [woonplaats] . Wat dat project betreft hebben [geïntimeerde] Bouw c.s. gesteld dat dit onvergelijkbaar is met de onderhavige projectontwikkeling, alleen al omdat de grondeigendom anders was geregeld. Zij hebben verder aangevoerd dat de gemaakte afspraken en risicoverdeling bij dat project [straatnaam 3] / [straatnaam 4] te [woonplaats] anders was (nr. 8 conclusie van antwoord). [appellant] heeft in reactie daarop zo weinig inhoudelijks over het project [straatnaam 3] / [straatnaam 4] te [woonplaats] aangevoerd, dat het hof, gelet op de betwisting door [geïntimeerde] Bouw c.s., er van uit moet gaan dat de onderhavige projectontwikkeling in [plaats] niet te vergelijken is met enig ander eerder tussen [appellant] en [geïntimeerde] Bouw c.s. opgezet project, zodat de afspraken die partijen kennelijk hebben gemaakt in het kader van het project in [woonplaats] niet zonder meer kunnen worden toegepast op de projectontwikkeling in dit geschil.
4.7
Nu niet anders is gesteld of gebleken en met inachtneming van de stelling van [geïntimeerde] Bouw c.s. dat [appellant] in 2003 eigenhandig heeft besloten tot een vastgoedinvestering (nr. 12 conclusie van dupliek), houdt het hof het ervoor dat [geïntimeerde] Bouw c.s. niet of nauwelijks waren betrokken bij de koop van de grond door [appellant] in 2003. [geïntimeerde] Bouw c.s. zijn kennelijk pas bij de koop van de grond in 2003 betrokken geraakt in verband met de financiering van de koopprijs. [geïntimeerde] Bouw c.s. hebben toen bedrag 1 (zie rov. 4.1 sub a) ter beschikking gesteld. [appellant] is van mening, zo begrijpt het hof, dat dit bedrag hem ter beschikking is gesteld in het kader van de projectontwikkeling; [geïntimeerde] Bouw c.s. stellen dat zij dit bedrag aan [appellant] hebben geleend. Partijen hebben in dit geding niet gewezen op enige schriftelijke overeenkomst waarin de terbeschikkingstelling van dit bedrag nader is geregeld. [geïntimeerde] Bouw c.s. hebben in elk geval niet gesteld dat wat dit bedrag betreft aflossingsafspraken zijn gemaakt, of dat [appellant] rente moest betalen.
Bedrag 2 is door [geïntimeerde] Bouw c.s. uitbetaald onder vermelding van “voorschot”, maar niet is aangevoerd waarop dit voorschot betrekking had. Ook ter zake dit bedrag 2 zijn in dit geding geen schriftelijke stukken overgelegd. De bedragen 3 en 4 worden in de herfinancieringsovereenkomst aangeduid als door de heer [betrokkene] , in zijn hoedanigheid als statutair directeur van diverse vennootschappen aan [appellant] te verstrekken lening van € 150.000,- respectievelijk als door de heer [betrokkene] , in zijn hoedanigheid als statutair directeur van diverse vennootschappen, maandelijks aan [appellant] te verstrekken krediet. [appellant] heeft niet gesteld dat de woorden “lening” en “krediet” in dit geval een andere dan in het spraakgebruik normale betekenis hebben. In het normale spraakgebruik worden de woorden lening en krediet gebruikt om aan te geven dat er moet worden terugbetaald, zodat het hof in dit geding daarvan zal uitgaan. Anderzijds hebben [geïntimeerde] Bouw c.s. niet gesteld dat er aflossingsafspraken of rentebetalingsafspraken zijn gemaakt tussen hen en [appellant] wat de bedragen 3 en 4 betreft. Al met al zijn de vier titels op grond waarvan deze bedragen zijn verstrekt zo diffuus en is hun concrete inhoud zo onduidelijk dat daaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat partijen een overeenkomst hebben gesloten inhoudende dat [geïntimeerde] Bouw c.s. uiteindelijk alle financiële lasten zouden dragen, en waarbij dus [geïntimeerde] Bouw c.s. aan [appellant] zouden moeten betalen al hetgeen dat [appellant] in de hoofdzaak krachtens vonnis aan de Rabobank moet betalen.
4.8
Het hof leidt uit het samenstel van de vier door [geïntimeerde] Bouw c.s. ter beschikking gestelde bedragen wel af dat [geïntimeerde] Bouw c.s. inhoudelijk bij de projectontwikkeling waren betrokken. Het is immers zonder nadere door [geïntimeerde] Bouw c.s. te geven toelichting die ontbreekt, niet voorstelbaar dat zij zonder nadere afspraken bedrag 1 ter beschikking stelt, verder onder de noemer van voorschot een bedrag ter beschikking stelt waarbij zij niet duidelijke maken waarop dit een voorschot is, en vervolgens geld aan [appellant] lenen en hem een krediet ter beschikking stellen zonder dat daarover duidelijke (schriftelijke) terugbetalingsafspraken en/of rentebetalingsafspraken worden gemaakt. Ook uit het feit dat [geïntimeerde] Bouw c.s. hebben erkend dat zij in het kader van de projectontwikkeling besprekingen met de [plaats] hebben gevoerd valt af te leiden dat tussen [appellant] en [geïntimeerde] Bouw c.s. een rechtsverhouding bestond waarbinnen de projectontwikkeling zou plaatsvinden. De stelling van [appellant] dat zij hierbij de volledige regie en de communicatie met de [plaats] hebben overgenomen, is door hen betwist. [appellant] heeft deze stelling niet onderbouwd met bijvoorbeeld schriftelijke correspondentie of een verklaring van die gemeente of notulen van besprekingen, zodat het hof alleen al daarom niet aan bewijslevering toekomt. Ook de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] Bouw c.s. hebben geweigerd om een volkomen gebruikelijke anterieure overeenkomst tot bestemmingswijziging met de [plaats] te sluiten (nr. 23 memorie van grieven), is niet voldoende onderbouwd. [geïntimeerde] Bouw c.s. hebben ter zake in nr. 6 conclusie van antwoord aangevoerd dat de [plaats] onder andere als onredelijke en/of ongebruikelijke eis stelde dat [geïntimeerde] Bouw c.s. twee bankgaranties moesten stellen en een zeer ongunstige aansprakelijkheidsregeling op zich moesten nemen. In nr. 9 conclusie van dupliek hebben zij gesteld dat in elk geval de door de [plaats] geëiste exploitatiebijdrage (art. 16), het planschadekostenverhaal (art. 17) en de garantstelling (art. 19) te vergaand en niet voor hen aanvaardbaar waren. [appellant] heeft daartegenover geen concrete feiten aangevoerd waaruit valt af te leiden dat die anterieure overeenkomst volkomen gebruikelijk was. De stelling van [appellant] dat sprake was van een volkomen gebruikelijke anterieure overeenkomst is daarmee zodanig onvoldoende onderbouwd dat het hof [appellant] niet toelaat tot het door hem aangeboden bewijs. Aldus kan niet tot de conclusie worden gekomen dat door een tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde] Bouw c.s. de projectontwikkeling is mislukt. Het hof kan mede daarom in het midden laten of de rechtsverhouding tussen [appellant] en [geïntimeerde] Bouw c.s. zodanig was dat [geïntimeerde] Bouw c.s. jegens hem al gehouden was om een volkomen gebruikelijke anterieure overeenkomst tot bestemmingswijziging te sluiten.
4.9
De herfinancieringsovereenkomst bevat de bepaling dat de heer [betrokkene] , in zijn hoedanigheid als statutair directeur van diverse vennootschappen, maandelijks de financiële verplichtingen zal voldoen middels een aan [appellant] te verstrekken krediet. [betrokkene] heeft, naar het hof begrijpt voor [geïntimeerde] Bouw c.s., die herfinancieringsovereenkomst ook ondertekend waarmee is bevestigd dat de uitgangspunten bij deze herfinanciering juist zijn beschreven. Daarmee hebben [geïntimeerde] Bouw c.s. zich verplicht tot kredietverstrekking aan [appellant] zodat hij kon blijven voldoen aan de renteverplichtingen voor in elk geval de duur van die herfinancieringsovereenkomst, dus tot 1 september 2010 (zie rov. 4.1 sub b).
[appellant] merkt nog op dat deze herfinancieringsovereenkomst een driepartijenovereenkomst is (nr. 12 memorie van grieven). [geïntimeerde] Bouw c.s. stellen dat sprake is van twee zelfstandige overeenkomsten (nr. 6 op pag. 6 memorie van antwoord). Nu partijen geen feiten hebben aangevoerd die met zich brengen dat de uitkomst van dit geschil mede afhangt van het antwoord op de vraag of sprake is van een driepartijenovereenkomst dan wel van twee separate overeenkomsten, kan het hof de vraag van welke overeenkomst sprake is onbeantwoord laten.
Gelet op de duur van die verplichting tot kredietverstrekking tot 1 september 2010 mochten [geïntimeerde] Bouw c.s. niet zonder meer al in september 2009 stoppen met die kredietverstrekking, zoals zij wel hebben gedaan. Zij voeren hierbij aan dat zij hierover overleg hebben gehad (zie nr. 14, pag. 6 conclusie van antwoord). Zij hebben hierbij niet gesteld welk resultaat dit overleg heeft gehad, laat staan dat dit overleg heeft geleid tot overeenstemming inhoudende dat zij per september 2009 mochten stoppen met die kredietverschaffing. Evenmin hebben zij gesteld dat deze kredietverschaffing door hen rechtsgeldig is opgezegd. Aldus gaat het hof voorbij aan de opmerking dat er overleg is geweest. Het hof wijst er overigens op dat [appellant] onder meer in nr. 24 memorie van grieven heeft gesteld dat [geïntimeerde] Bouw c.s. zonder dat [appellant] hiervan tevoren in kennis is gesteld, de kredietverstrekking hebben stop gezet. Dit betekent dat het stopzetten van de kredietverstrekking zodat [appellant] niet langer de rente op de lening van € 400.000,- kon betalen, moet worden aangemerkt als wanprestatie. Deze wanprestatie zijdens [geïntimeerde] Bouw c.s. brengt niet zonder meer mee dat dus de vordering van [appellant] moet worden toegewezen. De herfinancieringsovereenkomst eindigde immers per 1 september 2010. Op die dag diende [appellant] de geleende som van € 400.000,- terug te betalen. Er zijn door [appellant] geen feiten gesteld waaruit voortvloeit dat uiteindelijk [geïntimeerde] Bouw c.s. dit bedrag voor hun rekening zouden nemen. Dit betekent dat [geïntimeerde] Bouw c.s. alleen gehouden is tot betaling aan [appellant] van dat bedrag dat [appellant] aan de Rabobank moet betalen enkel en alleen omdat [appellant] is tekortgeschoten in de betaling van zijn renteverplichtingen aan de Rabobank in de periode september 2009 tot 1 september 2010. Wat dit onderdeel betreft slaagt het hoger beroep.
4.1
Uit al het voorgaande blijkt dat [geïntimeerde] Bouw c.s. onder in elk geval volgens hen verschillende noemers een viertal malen geld ter beschikking heeft gesteld aan [appellant] . [geïntimeerde] Bouw c.s. wisten dat dit geld werd gebruikt voor of bij de financiering van projectontwikkeling. In dit geding is niet duidelijk geworden dat [appellant] alle vier door [geïntimeerde] Bouw c.s. ter beschikking gestelde bedragen ook moest terugbetalen, laat staan onder welke voorwaarden. In elk geval de noemer waaronder bedrag 2 is betaald, voorschot, doet vermoeden dat [geïntimeerde] c.s. ook enig bedrag in de projectontwikkeling wilde stoppen anders dan in het kader van een lening aan [appellant] . Aldus houdt het hof het ervoor dat [appellant] en [geïntimeerde] Bouw c.s. samen de projectontwikkeling wilden doen, zodat er wat dit betreft een rechtsverhouding tussen hen bestond. Gesteld noch gebleken is dat partijen in het kader van die rechtsverhouding hebben voorzien dat de projectontwikkeling kon mislukken omdat de [plaats] hiervoor geen vergunning zou verlenen, laat staan dat er afspraken zijn gemaakt voor die situatie. Dit betekent dat de tussen hen bestaande rechtsverhouding een leemte bevat, die zou moeten worden ingevuld. Voor zover een vrijwaringsprocedure als de onderhavige zich daarvoor al leent, heeft [appellant] onvoldoende feiten aangevoerd aan de hand waarvan die leemte kan worden ingevuld. [appellant] stelt immers in feite niet meer dan dat [geïntimeerde] Bouw c.s. hem in elk geval moeten vrijwaren voor alles wat de Rabobank van hem vordert in het kader van de herfinancieringsovereenkomst. Voor die stelling, die meebrengt dat hij bij verliezen op de projectontwikkeling moet worden beschouwd als niet bij die ontwikkeling betrokken persoon, heeft hij echter, mede gelet op het feit dat is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde] Bouw c.s. al op enigerlei wijze betrokken was bij de aankoop van de grond voordat die koopovereenkomst was gesloten, te weinig aangevoerd.
4.11
Voor zover [appellant] heeft gesteld dat [geïntimeerde] Bouw c.s. hem op grond van de redelijkheid en billijkheid moeten vrijwaren, dan wel dat zij onrechtmatig ten opzichte van hem handelen door hem niet te vrijwaren, faalt die stelling. Hij heeft hiertoe namelijk, mede bezien in het licht van het feit dat is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde] Bouw c.s. al op enigerlei wijze betrokken waren bij de aankoop van de grond voordat die koopovereenkomst was gesloten, onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd. Het hof weegt hierbij met name mee dat [appellant] zich zelf presenteert als aandrager van bijzondere kennis omtrent projecten (nr. 2 inleidende dagvaarding) en als iemand die vanuit zijn netwerk kennis van bijzondere mogelijkheden voor ontwikkeling van vastgoedprojecten heeft (nr. 3 inleidende dagvaarding). Wat dat betreft kan hij dus niet worden beschouwd als een van niets wetende particulier.
4.12
Het vorenstaande brengt met zich dat het hof het vonnis zal vernietigen en [geïntimeerde] Bouw c.s. zal veroordelen conform hetgeen hierna in het dictum is vermeld. Partijen zijn over en weer zodanig op enkele punten in het ongelijk gesteld, dat het hof de proceskosten van beide instanties zal compenseren.

5.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het tussen partijen onder zaaknr./rolnr. C/02/261274 / HA ZA 13-194 gewezen vonnis van 20 mei 2015 en doet opnieuw rechts als volgt:
veroordeelt [geïntimeerde] Bouw c.s. hoofdelijk om aan [appellant] als gedaagde in de hoofdzaak (in eerste aanleg gevoerd onder zaaknr/rolnr. C/02/254664/HA ZA 12-659 met de Rabobank als eiseres) tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen dat bedrag dat [appellant] aan de Rabobank moet betalen omdat [appellant] niet tijdig aan de Rabobank heeft betaald de rente verschuldigd aan de Rabobank op grond van de door [appellant] in het kader van de herfinancieringsovereenkomst van de Rabobank geleende € 400.000,-;
compenseert de proceskosten van de eerste aanleg en van dit hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.R. Sijmonsma en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 september 2016.
griffier rolraadsheer