ECLI:NL:GHSHE:2016:4100

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
200.174.061_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugbetaling van een geldlening met bewijsvoering door getuigen en schriftelijke verklaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot de terugbetaling van een geldlening van € 2.600,-. De zaak is voortgekomen uit een eerder vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin [geïntimeerde] een vordering had ingesteld tot terugbetaling van het genoemde bedrag. In het tussenarrest van 26 april 2016 heeft het hof [appellante] toegelaten om bewijs te leveren van de terugbetaling van het bedrag aan [geïntimeerde].

Tijdens de procedure heeft [appellante] verklaard dat zij op 16 augustus 2013 het bedrag van € 2.600,- contant heeft terugbetaald aan [geïntimeerde] in aanwezigheid van getuigen. [appellante] heeft zichzelf en haar zus [getuige 2] als getuigen laten horen, en er is een schriftelijke verklaring overgelegd die door alle betrokkenen is ondertekend. Het hof heeft de verklaringen van [appellante] en de getuigen als bewijs geaccepteerd en vastgesteld dat er geen tegenbewijs is geleverd door [geïntimeerde].

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van het bedrag van € 2.600,- niet kan worden toegewezen, en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. [geïntimeerde] is veroordeeld in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 13 september 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.174.061/01
arrest van 13 september 2016
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. A.M.V. Bandhoe te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
in hoger beroep niet verschenen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 april 2016 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, onder zaaknummer 3211544 CV EXPL 14-3698 gewezen vonnis van 1 april 2015.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 26 april 2016;
- het proces-verbaal van de enquête van 27 juli 2016.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij genoemd tussenarrest is [appellante] , in navolging van de bewijsopdracht door de kantonrechter haar gegeven in het tussenvonnis van 24 september 2014, toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen
‘dat zij op 16 augustus 2013 contant een bedrag van € 2.600,- aan [geïntimeerde] heeft teruggegeven’.
Het betreft de terugbetaling van twee girale betalingen (van € 2.000,- en € 600,-) door [geïntimeerde] aan [appellante] , volgens [geïntimeerde] haar verstrekt in het kader van een overeenkomst van geldlening, volgens [appellante] haar zonder titel (zonder onderliggende overeenkomst) ter beschikking gesteld.
Het hof volhardt bij hetgeen werd overwogen en beslist in het tussenarrest.
6.2.
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [appellante] zichzelf en haar zus [getuige 2] als getuigen doen horen. Voorts beroept zij zich op een (kopie en het origineel van een) schriftelijke verklaring met de titel
‘Verklaring terugbetaling gestort giraal geld’.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
6.2.1.
De verklaring, die is ondertekend door [appellante] , haar zus [getuige 2] , [getuige 1] en [geïntimeerde] (die zijn handtekening betwist) luidt:
‘Heden, 16 augustus 2013 verklaren wij: ik[appellante]en[geïntimeerde]in vertegenwoordiging van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] het volgende:
Op 05 juli 2013 (2000 euro) en 31 juli 2013 (600 euro) heeft de heer [geïntimeerde] een geldbedrag groot: te weten 2600 euro, gestort op de bankrekening van mevrouw [appellante] .
Dit geldbedrag te weten 2600 euro is contant teruggegeven aan de heer [geïntimeerde] in aanwezigheid van getuigen:[getuige 2]en[getuige 1].
Het bovengenoemd geldbedrag is geteld en geverifieerd als zijnde 2600 euro door de vier aanwezigen: [appellante] , [geïntimeerde] , [getuige 2] en [getuige 1] .
De heer [geïntimeerde] erkend het geldbedrag (2600 euro) te hebben ontvangen en een (ondertekend) exemplaar van dit document te hebben ontvangen en ondertekend.’
6.2.2.
[appellante] (partijgetuige) heeft onder meer verklaard:
‘U vraagt mij of ik op 16 augustus 2013 een bedrag van € 2.600,- aan de heer [geïntimeerde] heb teruggegeven. Mijn antwoord daarop is ja. Ik heb dat bedrag betaald in de woonkamer van het huis van de heer [geïntimeerde] . Ik had met de heer [geïntimeerde] een afspraak gemaakt om langs te komen om dat bedrag terug te betalen. Op 16 augustus 2013 waren mijn zuster [getuige 2] en de heer [getuige 1] ook bij de heer [geïntimeerde] aanwezig. Ik had hen gevraagd om erbij te zijn als getuige dat ik het geld netjes aan de heer [geïntimeerde] had terugbetaald. De bijeenkomst bij de heer [geïntimeerde] duurde 10 tot 15 minuten. Er werd Nederlands gesproken, maar er is verder niet veel besproken.
Ik heb het bedrag van € 2.600,- contant aan de heer [geïntimeerde] betaald en wel in biljetten van 50 en 20 euro. Ik heb het geld voor de heer [geïntimeerde] uitgeteld.
U toont mij de ‘verklaring terugbetaling gestort giraal geld’. U zegt mij dat deze verklaring is gevoegd bij de memorie van grieven. Ik heb deze verklaring opgesteld en wel voordat ik naar de heer [geïntimeerde] ging. De heer [geïntimeerde] heeft deze verklaring gelezen voordat ik het geld aan hem overgaf. Hij vond het prima om de verklaring te ondertekenen. Nadat het geld was betaald hebben wij allen, dus ook mijn zus en de heer [getuige 1] , de verklaring bij de heer [geïntimeerde] thuis getekend. Voordat mijn zus haar handtekening plaatste heb ik in grote lijnen de inhoud van de verklaring voor mijn zus naar het Spaans vertaald. Mijn zus wilde weten waaronder zij haar handtekening plaatste.’
6.2.3.
[getuige 2] heeft onder meer verklaard:
‘U vraagt mij of mijn zus, hier aanwezig, op 16 augustus 2013 een bedrag van € 2.600,- aan de heer [geïntimeerde] heeft teruggegeven. Mijn antwoord daarop is ja. Mijn zus moest dat bedrag terugbetalen aan de heer [geïntimeerde] . [getuige 1] , mijn zus, de heer [geïntimeerde] en ikzelf waren toen aanwezig. (…)
(…)
Het bedrag van € 2.600,- is door mijn zus [appellante] contant aan de heer [geïntimeerde] gegeven. Mijn zus heeft het geld op de tafel afgeteld. Het waren bankbiljetten, maar de waarde van de bankbiljetten weet ik mij niet meer te herinneren. De afspraak was bij de heer [geïntimeerde] thuis en duurde tien minuten. Mijn zus heeft de heer [geïntimeerde] betaald en toen zijn we weer gegaan.
(…)
U laat mij zien de ‘verklaring terugbetaling gestort giraal geld’, waarvan u zegt dat deze is gevoegd bij de memorie van grieven. Ik heb deze verklaring op 16 augustus 2013 bij de heer [geïntimeerde] getekend. Daarin is vastgelegd dat mijn zus € 2.600,- aan de heer [geïntimeerde] heeft betaald. De anderen hebben ook getekend. Met de anderen bedoel ik mijn zus, de heer [geïntimeerde] en de heer [getuige 1] . Mijn zus had deze verklaring al opgesteld en heeft hem meegenomen naar de bijeenkomst bij de heer [geïntimeerde] op 16 augustus 2013. Mijn zus heeft deze verklaring voor mij vertaald. Dat was dus bij de heer [geïntimeerde] . Ik heb pas getekend nadat mijn zus de verklaring had vertaald. Ook de anderen hebben pas getekend nadat het geld aan de heer [geïntimeerde] was teruggegeven. (…)’
6.2.4.
Naar het oordeel van het hof is [appellante] geslaagd in het leveren van het van haar verlangde bewijs. Haar eigen verklaring kan, in verband met het bepaalde in artikel 164 Rv, daarbij meewegen nu haar verklaring strekt ter aanvulling van het bewijs ontleend aan de verklaring van haar zus en aan de schriftelijke verklaring.
Uit de drie bewijsmiddelen volgt de betaling van € 2.600,- aan [geïntimeerde] op 16 augustus 2013. In de stukken, in het bijzonder die in de eerste aanleg, blijkt niet van tegenbewijs dat een of meer van deze bewijsmiddelen ontzenuwt. De ontkenning door [geïntimeerde] dat het zijn handtekening is die onder de verklaring staat, is daartoe onvoldoende.
6.2.5.
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, kan mitsdien niet in stand blijven. De vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van het bedrag van € 2.600,- en de nevenvorderingen worden afgewezen. [geïntimeerde] wordt verwezen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
Nu [appellante] in eerste aanleg als gedaagde in persoon heeft geprocedeerd, met dien verstande dat zich op een (te) laat tijdstip een gemachtigde voor haar heeft gesteld, worden haar kosten in zoverre begroot op nihil.
In hoger beroep zijn toewijsbaar twee punten (mvg + bijwonen enquête), tariefgroep I.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen dat wil zeggen voor zover [appellante] daarin (uitvoerbaar bij voorraad) is veroordeeld tot betaling van € 2.600,- met nevenvorderingen en in de proceskosten;
en in zoverre opnieuw recht doende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] gevallen en begroot deze op nihil;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [appellante] gevallen, tot op heden begroot op
€ 77,84 + € 1,63 voor kosten deurwaarder (appelexploot)
€ 311,- voor griffierecht
€ 1.264,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, W.H.B. den Hartog Jager en M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 september 2016.
griffier rolraad