ECLI:NL:GHSHE:2016:4083

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
200.106.854_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door graafwerkzaamheden en bewijsvoering omtrent toegelaten inspectie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [INFRA] B.V. inzake schade die is ontstaan door graafwerkzaamheden uitgevoerd door [INFRA]. De rechtbank had eerder vonnissen gewezen, maar [appellant] is van mening dat deze onjuist zijn. Het hof heeft de procedure voortgezet na een tussenarrest van 17 november 2015, waarin het hof [appellant] in staat stelde om een akte te nemen over de btw-vordering. [appellant] heeft zijn vordering verminderd, omdat hij per abuis btw had gevorderd. Het hof heeft vervolgens de bewijsvoering beoordeeld, waarbij getuigen zijn gehoord, waaronder de expert [expert] en [appellant] zelf. De verklaringen van beide partijen zijn tegenstrijdig, waarbij [expert] stelt dat hij niet binnen mocht inspecteren en [appellant] beweert dat hij toestemming had gegeven. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is om te stellen dat [appellant] de expert niet heeft toegelaten. Het hof oordeelt dat [INFRA] de schouwnorm heeft geschonden door niet voldoende inspectie uit te voeren, wat heeft geleid tot schade aan het pand van [appellant]. De schadevergoeding wordt vastgesteld op € 109.073,82, inclusief wettelijke rente vanaf 31 juli 2007. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en verklaart [INFRA] aansprakelijk voor de schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
zaaknummer 200.106.854/02
arrest van 13 september 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.J.L.J. Pfeil, te Maastricht,
tegen
[INFRA] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.M. Breedijk, te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 17 november 2015 in het hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht sector civiel recht onder zaaknummer 134047/HA ZA 08-1129 gewezen vonnissen van 21 april 2010 en 8 februari 2012. Het hof zal de nummering van voormeld tussenarrest voortzetten.

18.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 17 november 2015;
  • de akte uitlating tevens vermindering van eis zijdens [appellant] ;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 februari 2016;
  • het proces-verbaal van contra-enquête van 18 mei 2016;
  • de memorie na enquête zijdens [INFRA] ;
  • de antwoordmemorie na enquête zijdens [appellant] met producties.
Vervolgens is bepaald dat arrest zal worden gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

19.De beoordeling

19.1
Het hof heeft in het tussenarrest van 17 november 2015 [appellant] in staat gesteld om een akte te nemen waarin wordt verklaard waarom hij in hoger beroep btw vordert. In eerste aanleg heeft hij geen btw gevorderd.
In zijn akte uitlating tevens vermindering van eis heeft [appellant] verklaard dat hij per abuis btw heeft gevorderd, en heeft hij zijn vordering wat dat betreft verminderd. Het hof zal recht doen op die verminderde vordering.
19.2.1
Het hof heeft verder in genoemd tussenarrest [INFRA] toegelaten te bewijzen dat [appellant] op 27 april 2006 niet in zijn pand heeft toegelaten de expert [expert] (of [expert] ) die het interieur van het pand van [appellant] wilde opnemen.
[INFRA] heeft naar aanleiding van deze bewijsopdracht in enquête als getuige laten horen de heer [expert] . In contra-enquête heeft [appellant] zich zelf als getuige laten horen.
19.2.2
De getuige [expert] heeft onder meer verklaard:
“In 2006 werkte ik nog bij G-RAS. Ik had opdracht gekregen om ter plaatse een aantal woningen te inspecteren. De standaardprocedure is dan dat er eerst een brief wordt gestuurd naar de mensen waar geïnspecteerd moet worden. In die brief staat vermeld dat er een binnen- en buiten opname moet plaatsvinden. Verder wordt in die brief aan de betrokkene gevraagd om zelf naar G-RAS te bellen voor het maken van een afspraak voor de inspectie. Ook in het geval van [appellant] is zo’n brief verstuurd. Vervolgens is er telefonisch contact geweest tussen mij en [appellant] om een tijd af te spreken voor de inspectie. Ik weet niet 100% zeker of dit telefonisch contact er is geweest, maar ik denk van wel.
Daarna ben ik bij het pand van [appellant] geweest voor de inspectie. Ik weet niet meer welke dag van de week dat was. Ik weet ook niet meer wat voor weer het die dag was. Ik heb het pand alleen van de buitenkant geïnspecteerd. Ik had geen toestemming van [appellant] om het pand ook van de binnenkant te inspecteren. Ik weet niet waarom hij geen toestemming gaf. Hij zei ik wil dat niet. Ik heb hem er toen op gewezen dat dat nadelig voor hem zou kunnen zijn. Hij zei dat zie ik dan wel.
Ik ben via een trap in het pand van [appellant] naar het balkon of het dakterras gelopen om vandaar uit foto’s te maken. Ik weet niet meer precies door welke ruimtes ik ben gelopen om bij die trap te komen. Ik denk dat boven bij dat balkon de woning van [appellant] was.
U vraagt mij waarom in mijn rapport van de vooropname niet staat vermeld dat ik het pand van [appellant] niet van binnen mocht inspecteren. Op dat moment deden we dat niet bij G-RAS. Het stond niet in de procedure en het voegt ook niets toe.
Ik heb destijds nog tegen de projectleider van [INFRA] gezegd dat ik niet naar binnen mocht. We doen dat altijd, want we hebben een opdracht gekregen om binnen- en buiten te inspecteren.
(…)
Ik merk nog op dat toen ik bij [appellant] kwam voor de vooropname, ik pas net in dienst was bij G-RAS. Alle nieuwe ervaringen waren voor mij interessant. Ik heb toen nog met een collega besproken hoe ik met de kwestie bij [appellant] moest omgaan. Ik heb toen tegen mijn collega gezegd dat ik volgens mij iets had gezien en dat ik daarvan volgens mij melding moest maken in het rapport. Ik denk dat het daarbij ging om de binnenkant van het pand want alles wat ik aan de buitenkant heb gezien staat in mijn rapport vermeld. Mijn collega zei mij toen dat het niet correct zou zijn om wat ik had gezien van de binnenkant in het rapport op te nemen. Hij zei dat dat juridisch geen waarde had, omdat ik geen toestemming had gekregen voor een inspectie aan de binnenkant.
(…)
Ik heb net verklaard over een standaardbrief die wordt gestuurd naar mensen waar we willen gaan inspecteren. Ik weet niet zeker of die brief ook naar [appellant] is gestuurd. Ik weet wel 100% zeker dat er voor de inspectie een contact is geweest met [appellant] , want anders kan er geen afspraak zijn gemaakt. Het hoeft niet zo te zijn dat dit contact tussen mij en [appellant] is geweest. Het zou ook kunnen zijn dat de secretaresse een afspraak met [appellant] heeft gemaakt en dat ik daarna de lijst met afspraken heb gekregen. Ik weet niet wie voorafgaande aan de inspectie contact heeft gehad met [appellant] voor het maken van een afspraak.
(…) Mr. Pfeil vraagt mij of [appellant] verbaasd was toen ik kwam voor de inspectie. Hij was niet verbaasd, want we hadden een afspraak. Ik stond bij hem voor de deur, maar ik weet niet meer voor welke deur. [appellant] was onvriendelijk tegen mij. Ik was hier verbaasd over, want ik had dat nog nooit eerder meegemaakt. Ik was daarvoor al bij tientallen andere mensen langs geweest voor inspecties. Daarbij merk ik op dat ik voordat ik bij G-RAS werkte bij een ander bedrijf in dienst was waar ik inspecties deed. Het was de eerste keer dat ik zoiets meemaakte als bij [appellant] .
(…)
In rapporten die ik maak van inspecties zet ik niet waar ik niet ben geweest. In de rapporten vermeld ik alleen mijn waarnemingen. Mr. Pfeil houdt mij voor dat in het rapport van de vooropname bij [appellant] onder meer staat vermeld dat van panden zowel het exterieur als het interieur wordt geïnspecteerd, tenzij anders vermeld, maar dat in mijn rapport niet staat dat ik bij [appellant] binnen geen inspectie kon doen. Ik zeg hierover dat als je niet naar binnen gaat om een pand te inspecteren, je die voorgedrukte zin zo laat staan in het rapport.
(…)”.
19.2.3
De als getuige gehoorde partij [appellant] heeft onder meer verklaard:
“ [INFRA] was verderop in de straat al bezig met het uitvoeren van de werkzaamheden. Ik ben toen ter plekke gaan kijken (…).
Ik heb toen gesproken met de uitvoerders van [INFRA] en de gemeente (…). Ik heb toen gevraagd om een inspectie van mijn pand, omdat ik alle risico’s wilde uitsluiten. Daarna heeft de heer [expert] mij gebeld om een afspraak te maken voor een inspectie van mijn pand. Wij hebben toen een afspraak gemaakt voor een donderdag of een vrijdag om 11.00 ’s ochtends. Het kwam mij het beste uit om ’s ochtends af te spreken, in verband met mijn werk. [expert] belde mij niet op de dag van de afspraak maar al daarvoor, ik denk een dag eerder. Ik heb geen brief van hem ontvangen over het maken van een afspraak voor de inspectie. De dag waarop ik de afspraak met [expert] had was het schitterend weer, zonnig. Om 11.00 uur ’s ochtends zat ik te wachten maar [expert] kwam niet.
(…)
Om 14.00 uur zei de bediening tegen mij dat er een afspraak voor mij was. Ik wist toen nog niet om wie het ging. Ik was toen nog bezig in de keuken. De bediening zet in zo’n geval mijn afspraak automatisch bij tafel 6 neer, omdat die tafel nooit is ingedekt. Vervolgens heb ik mijn werkzaamheden afgemaakt (…) en ben ik naar tafel 6 gelopen. Daar stelde [expert] zich aan mij voor. Hij vroeg toen of hij boven mocht kijken op het dakterras. Hij wilde graag boven inspecteren. Ik ben toen samen met [expert] naar boven gelopen. (…)
[expert] wilde graag foto’s maken van die gevel en hij heeft ter plekke nog een foto gemaakt waarop ik ook sta in de zon. (…)
[expert] heeft boven op het dakterras foto’s gemaakt van de gevel waarover ik het net had en ook van de gevel daar om de hoek. Verder heeft hij foto’s gemaakt van een gemetseld muurtje, dat dient als afscheiding van het dakterras.
(…)
Na het maken van de foto’s zei [expert] : ‘Ik heb alles, ik ben klaar.’ Ik zei toen dat is goed. Ik vond het wel raar omdat hij zo snel klaar was, maar ik veronderstelde dat het zo goed was. [expert] wilde toen weg en we zijn toen dezelfde weg teruggelopen naar beneden en verder door de keuken en het restaurant. Ik heb afscheid van [expert] genomen, hem een hand gegeven en hem uitgelaten via de restaurantdeur.
Pas geruime tijd later, nadat de schade aan mijn pand al was ontstaan, heb ik kennis genomen van onduidelijke foto’s die [expert] had gemaakt. Pas toen kwam ik erachter dat hij destijds ook foto’s had gemaakt van de buitenkant van mijn pand. Toen [expert] bij mij was, heeft hij niet gevraagd om ook de binnenkant van mijn pand te mogen inspecteren en fotograferen. Als hij dat had gevraagd, dan had dat zeker van mij gemogen. Ik had er geen belang bij om dat hem te weigeren. Ik had nota bene zelf om de inspectie van mijn pand gevraagd en ik had [expert] ook toegelaten in mijn pand om op het dakterras te fotograferen. (…)
Ik merk nog op dat [expert] vanaf het dakterras en vanaf de buitenkant van mijn pand, nooit alle gevels heeft kunnen inspecteren en fotograferen. (…)”.
19.3
In hun bespreking van de twee getuigenverklaringen voeren beide partijen omstandig en met verwijzing naar de nodige details en op veronderstelde logica gebaseerde redeneringen aan waarom het bewijs wel (aldus [INFRA] ) dan wel niet (aldus [appellant] ) is geleverd. Beide redeneringen laten onverlet dat er slechts twee directe bewijsmiddelen zijn betrekking hebbende op de vraag of [appellant] al dan niet de expert in zijn pand heeft toegelaten om het interieur van het pand op te nemen. [expert] zegt dat het niet mocht en [appellant] zegt dat het wel mocht. Het hof ziet vervolgens geen aanvullende bewijsmiddelen op grond waarvan met voldoende zekerheid tot het oordeel kan worden gekomen dat de verklaring van [expert] zodanig juist is dat is bewezen, kort gezegd, dat [expert] niet door [appellant] is toegelaten het interieur op te nemen. Het hof wijst hierbij met name op drie vragen waarvoor geen voldoende bevredigende antwoorden zijn te vinden: ten eerste blijkt uit de verklaring van [expert] dat hij door het pand is gelopen om op de bovenste verdieping op het terras te komen en uit de overgelegde plattegrond van het pand en de verklaring van [appellant] blijkt dat in feite door een aanzienlijk deel van het pand is gelopen. Daarmee heeft in elk geval een visuele inspectie, weliswaar zonder foto’s als bewijsmiddel, kunnen plaatsvinden. Het dossier bevat, gelet op het feit dat [expert] wel door het pand heeft mogen lopen, en dus de mogelijkheid had om een en ander te zien, geen genoegzame verklaring waarom [expert] niet tot inspectie (althans het maken van foto’s) van het interieur zou zijn toegelaten. De tweede hiermee samenhangende onbeantwoorde vraag is dat het niet vanzelfsprekend is dat iemand die zelf om een vooropname heeft verzocht omdat latere werkzaamheden mogelijk schade aan het pand kunnen veroorzaken, die vooropname slechts gedeeltelijk toestaat. Tenslotte roept de verklaring van [expert] onvoldoende beantwoorde vragen op omdat zijn vooropname rapport (productie 5 dagvaarding in eerste aanleg) vermeldt: “
van op te nemen panden of gebouwen e.d. worden zowel het exterieur als het interieur geïnspecteerd, tenzij anders vermeld”. Er is echter niet vermeld in dat rapport dat het interieur niet is geïnspecteerd. De door getuige [expert] daarvoor gegeven verklaring
“ik zeg hierover dat als je niet naar binnen gaat om een pand te inspecteren, je die voorgedrukte zin zo laat staan in het rapport”acht het hof onvoldoende overtuigend gezien het voorgaande. Het hof merkt nog op dat ook de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] die in eerste aanleg – over een ander probandum – zijn gehoord, dit niet anders maakt. Hun verklaring dat zij destijds van [expert] hebben gehoord dat hij niet binnen was geweest respectievelijk dat hij niet naar binnen mocht, strookt in zoverre immers niet met de getuigenverklaring van [expert] waaruit volgt dat hij wèl in het pand van [appellant] is geweest. De hiervoor vermelde onzekerheid brengt met zich dat dus niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Het hof gaat er dan ook van uit dat [INFRA] de in dit geding geldende norm dat een aannemer bij werkzaamheden als de onderhavige gehouden is om, kort gezegd, de daarvoor in aanmerking komende panden zoals het pand van [appellant] vóór aanvang van de werkzaamheden en na afloop daarvan te schouwen (zie rov. 16.16 tussenarrest 17 november 2015; hierna “de schouwnorm”) heeft geschonden.
19.4
Gelet op het vorenstaande en met inachtneming van de door het hof in het tussenarrest van 17 november 2015 gegeven antwoorden van de deskundige op de aan de deskundige gestelde vragen a tot en met l en n (op het antwoord van de deskundige op vraag n zijn geen andere ter zake doende opmerkingen gemaakt dan door het hof al in het tussenarrest van 17 november 2015 zijn beoordeeld), komt het hof tot de volgende oordelen.
De deskundige heeft blijkens zijn brief aan het hof van 28 mei 2015 waarbij hij zijn rapport heeft aangeboden, het pand bekeken. In zijn rapport zijn geen aanwijzingen te vinden dat bepaalde voldoende relevante beschadigingen in het interieur waarvoor [appellant] thans reparatiekosten vordert, waarschijnlijk al aanwezig waren voordat [INFRA] met de onderhavige werkzaamheden begon. Hij heeft evenmin met zoveel woorden vastgesteld dat de door hem waargenomen beschadigingen allen nog niet aanwezig waren toen [INFRA] met de onderhavige werkzaamheden begon. Nu [INFRA] heeft nagelaten de schouwnorm na te leven, komt onzekerheid hierover voor haar risico.
Aan de hand van de antwoorden door de deskundige komt het hof niet alleen tot de conclusie dat de beschadigingen waarvan thans schadevergoeding wordt gevorderd in voldoende causaal verband staan met de door [INFRA] verrichte graafwerkzaamheden, maar ook dat deze schade aan haar kan worden toegerekend op de voet van art. 6:98 BW. Andere oorzaken zijn niet aannemelijk geworden en uit de vooropname van G-Ras blijkt niet dat al voor de aanvang van de werkzaamheden de beschadigingen waarvan [appellant] thans herstelkosten vordert aanwezig waren dan wel in die aard en ernst aanwezig waren. Voor zover de vooropname door [INFRA] gebrekkig is geweest, valt dit niet aan [appellant] toe te rekenen. De betreffende vooropname is in elk geval bruikbaar voor wat betreft de toestand van het exterieur van het pand. Aan de hand van die vooropname, het rapport van ing. [deskundige] (productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg) en de antwoorden van de deskundige kan met voldoende mate van zekerheid tot de conclusie worden gekomen dat de werkzaamheden zoals uitgevoerd door [INFRA] schade aan het pand van [appellant] hebben veroorzaakt. Gelet hierop hoeft niet meer geoordeeld te worden over mogelijke gevolgen die verbonden zouden kunnen worden aan de antwoorden van de deskundige inhoudende dat, kort gezegd, een betere vooropname had mogen worden verwacht, dat [INFRA] ook onmiddellijk na de werkzaamheden een na-opname had moeten doen en dat zij trillingsmeters had moeten gebruiken. Het oordeel van het hof dat [INFRA] door haar graafwerkzaamheden schade aan het pand van [appellant] heeft toegebracht, leidt er toe dat de vraag moet worden beantwoord hoe hoog die schade is.
19.5
[INFRA] heeft in haar memorie na deskundigenbericht bewijs aangeboden, onder andere omtrent diverse volgens haar bestaande ongerijmdheden in het deskundigenrapport. Uit het vorenstaande en uit hetgeen het hof in het tussenarrest van
17 november 2015 heeft geoordeeld, blijkt dat het hof tot zoverre het standpunt van [INFRA] dat er ongerijmdheden bestaan niet onderschrijft. Het hof signaleert geen door [INFRA] voldoende onderbouwde ongerijmdheden om haar tot bewijs toe te laten. Het hof acht eveneens geen termen aanwezig om een andere deskundige te benoemen noch om de benoemde deskundige te bevelen een schriftelijke toelichting of aanvulling te geven.
19.6
In zijn conceptrapport heeft de deskundige wat de reparatiekosten betreft op vraag m als volgt geantwoord:
Interieur: reparatie scheuren in wand en vloeren, tegelwerken, stucadoorswerken : € 7.500,-
Exterieur: reparatie buitengevels, kappen, metselen, mw wapening : € 6.000,-
Schilderwerken : € 2.500,-
Diversen en staartkosten aannemer : € 2.500,-
In totaal € 18.500,- exclusief btw en € 22.385,- inclusief btw.
Gelet op de door het hof aan de deskundige voorgelegde vragen, betreft deze opstelling alle te maken reparatiekosten, dus inclusief reparatie van de keukenvloer. Zonder enige toelichting heeft de deskundige vervolgens, zoals [INFRA] terecht aanvoert, alle door [appellant] gestelde reparatiekosten zonder meer opgenomen in zijn definitieve rapport. Bij zijn definitieve beantwoording van vraag m is de deskundige eveneens zonder meer uitgegaan van de volgens [appellant] noodzakelijk geachte volledige vervanging van de keukenvloer. Dat deze vloer volledig dient te worden vervangen blijkt onvoldoende uit de door [appellant] overgelegde stukken en is evenmin feitelijk onderbouwd door de deskundige. Uit het feit dat deze keukenvloer volgens [appellant] in 2007 is gescheurd, maar kennelijk 8 jaar later nog steeds niet is vervangen, blijkt evenmin een noodzaak tot vervanging. Het hof houdt het er dan ook voor dat de keukenvloer kan worden gerepareerd en dat de kosten daarvoor zijn begrepen in het bedrag voor “Interieur”, zijnde in totaal € 7.500,-.
Hetzelfde geldt voor de andere reparatiekosten: de deskundige heeft niet toegelicht waarom hij niet bij de door hem in het concept genoemde bedragen is gebleven. Hij heeft evenmin vermeld op grond waarvan de door [appellant] genoemde bedragen reële bedragen zijn. Het hof zal dan ook op de voet van art. 6:97 BW de door de deskundige in zijn conceptrapport genoemde bedragen volgen. [INFRA] heeft haar stelling dat in sommige gevallen in verband met de economische levensduur 30% van de bedragen moet worden toegekend, onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Zoals overwogen heeft de deskundige in zijn conceptrapport slechts de directe nog te maken reparatiekosten geschat. Hij heeft daarin niet meegenomen het feit dat reeds enig herstel heeft plaatsgevonden voor een bedrag van € 6.511,68 (exclusief btw). In zijn eindrapport heeft hij dit bedrag wel meegenomen, en het hof heeft geen reden om te veronderstellen dat deze kosten inderdaad niet al werkelijk door [appellant] zijn gemaakt ter reparatie van schade veroorzaakt door werkzaamheden van [INFRA] . Dit betekent dat het bedrag van € 18.500,- moet worden vermeerderd met € 6.511,68.
De deskundige heeft evenmin meegenomen de indirecte kosten veroorzaakt door sluiting van het restaurant en verhuizing van spullen zodat de noodzakelijke werkzaamheden als stuc- en verfwerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Volgens [INFRA] hoeft het restaurant niet te worden gesloten. Meer dan dat de werkzaamheden gefaseerd en/of door middel van plaatselijk herstel kunnen worden uitgevoerd en dat kan “worden gewacht op een gunstig moment in de bedrijfsvoering” heeft zij niet aangevoerd. Het ontgaat het hof bij gebrek aan concrete door [INFRA] aan te voeren feiten hoe zij voor ogen heeft dat stuc-, tegelherstel- en verfwerkzaamheden zonder sluiting van een restaurant waar lunches en diners worden geserveerd, op voldoende eenvoudige wijze kunnen worden verricht. Het hof gaat er dus van uit dat het restaurant voor enige tijd moet worden gesloten. De deskundige heeft een periode genoemd van tussen de 8 en 10 weken. Nu de deskundige het mogelijk acht om de werkzaamheden in acht weken te doen, ziet het hof geen reden om van een andere termijn uit te gaan (zeker niet nu niet de hele keukenvloer hoeft te worden vervangen). Dat het hele interieur hierbij moet worden verhuisd en niet inpandig kan worden verplaatst is, gelet op het feit dat behoudens de keukenvloer alleen muren en tegelwanden gerepareerd moeten worden, onvoldoende toegelicht, dus de gevorderde kosten voor verhuizing worden afgewezen. [appellant] heeft evenmin voldoende onderbouwd zijn stelling dat het ten behoeve van het herstel van de keukenvloer noodzakelijk is om de keukenapparatuur te demonteren, op te slaan en weer te monteren, zodat ook die schadepost zal worden afgewezen. Het hof merkt overigens wat de posten verhuizen van inboedel en uitruimen keuken betreft op dat op pag. 12 van het als productie 1 bij inleidende dagvaarding door [appellant] overgelegde rapport van ing. [deskundige] daarvoor (slechts) zijn opgenomen respectievelijk € 504,- en € 672,-.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] onder verwijzing naar een berekening van accountantskantoor [accountantskantoor] (productie 11) gesteld dat hij schade lijdt als gevolg van winstderving gedurende de tijd dat het restaurant in verband met herstelwerkzaamheden (noodzakelijkerwijs) gesloten zal zijn. [INFRA] heeft in haar memorie van antwoord de door het accountantskantoor [accountantskantoor] gemaakte berekening van de bruto winstderving van € 19.852,- per twee weken niet betwist. In haar memorie na deskundigenbericht heeft zij het gelaten bij de opmerking dat het restaurant niet gesloten hoeft te worden en dat omzetderving (nr. 6 bij sub M memorie na deskundigenbericht) naar haar overtuiging sowieso buiten beschouwing moet worden gelaten. Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat het ervoor mag worden gehouden dat het restaurant acht weken dicht moet om de reparaties te verrichten. Dit betekent dat wegens winstderving 4 x € 19.852,- = € 79.408,- zal worden toegewezen.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat [INFRA] bij de door haar verrichte graafwerkzaamheden schade heeft veroorzaakt, heeft [appellant] een deskundige, in dit geval ing. [deskundige] , moeten inschakelen. [INFRA] heeft zich omtrent deze kosten gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof acht het inschakelen van deze deskundige alleszins redelijk evenals de hoogte van de door deze gemaakte kosten ad € 3.250,14. Ook dit bedrag zal worden toegewezen.
[INFRA] heeft de gevorderde kosten voor het opmaken van de berekening van de omzetschade door accountantskantoor [accountantskantoor] , zijnde € 500,-, alleen betwist door aan te voeren dat winstderving niet voor vergoeding in aanmerking komt. Uit het voorgaande volgt dat dit verweer geen hout snijdt. Nu het hof voorts de inschakeling van accountantskantoor [accountantskantoor] ter vaststelling van de schade alleszins redelijk vindt evenals de hoogte van de door deze gemaakte kosten, zal het hof genoemd bedrag van € 500,- eveneens toewijzen.
Het ontgaat het hof evenals [INFRA] , om welke reden [vertegenwoordiger Palte] van bureau Palte is ingeschakeld en wat hij heeft gedaan. De door [vertegenwoordiger Palte] gemaakte kosten hoeven dan ook niet door [INFRA] te worden vergoed.
[appellant] vordert tenslotte € 4.330,90 voor kosten rechtsbijstand, waarmee hij kennelijk (tevens) doelt op buitengerechtelijke incassokosten (zie ook inleidende dagvaarding onder nr. 25 onder b). [INFRA] heeft niet weersproken dat [appellant] buitengerechtelijke incassopogingen heeft ondernomen. Zij heeft wel de hoogte van het gevorderde bedrag van € 4.330,90 betwist. Volgens haar dient hoogstens een bedrag conform het liquidatietarief te worden toegewezen, en wel € 904,- (zie conclusie van antwoord, nr. 33). Uit de door [appellant] bij dagvaarding overgelegde producties 9 en 10 blijkt onvoldoende dat de in de producties genoemde en gefactureerde werkzaamheden alleen betrekking hebben op buitengerechtelijke kosten en niet op kosten ter voorbereiding op de onderhavige procedure. Het hof zal dan ook voor buitengerechtelijke incassokosten toewijzen € 904,-. Voor het overige worden de gevorderde “kosten rechtsbijstand” afgewezen omdat onvoldoende duidelijk is dat deze kosten niet zien op werkzaamheden waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten.
Het hof acht het, ruim 9 jaar nadat [INFRA] de onderhavige graafwerkzaamheden heeft verricht, niet aannemelijk dat meer of andere schade door [appellant] is geleden of geleden zal worden. Voor zover hij dan ook nog verwijzing naar de schadestaatprocedure heeft gevorderd, wordt dit afgewezen. In verband daarmee wordt ook het gevorderde voorschot op de nog onbekende schade afgewezen.
Al met al betekent dit dat in totaal € 109.073,82 toewijsbaar is als volgt:
€ 18.500,- conform het conceptrapport van de deskundige;
€ 6.511,68 reeds gemaakte kosten [schilder] schilderwerken;
€ 79.408,- aan winstderving wegens sluiting van het restaurant;
€ 3.250,14 voor de door ing. [deskundige] verrichte werkzaamheden;
€ 500,- kosten accountantskantoor [accountantskantoor] ;
€ 904,- buitengerechtelijke incassokosten.
De gevorderde rente zal als niet weersproken worden toegewezen, met dien verstande dat de te betalen rente dient te worden berekend op de voet van art. 6:119 BW omdat de vordering voor zover toegewezen berust op art. 6:162 BW. [appellant] heeft toewijzing van deze rente gevorderd “vanaf de (nader te bepalen) dag van de onrechtmatige daad”. Het hof gaat aan dit deel van de vordering voorbij omdat van [appellant] thans, ruim 7 jaar na de werkzaamheden, verwacht mag worden dat hij hiervoor een concrete datum noemt, zoals hij subsidiair heeft gedaan. Nu de werkzaamheden door [INFRA] omstreeks april 2006 zijn verricht, acht het hof het voldoende aannemelijk dat de schade in elk geval is geleden vanaf 31 juli 2007, zoals subsidiair is gevorderd, zodat het hof die dag zal nemen al ingangsdatum voor de berekening van de gevorderde rente. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [INFRA] deze subsidiair gevorderde ingangsdatum voor de wettelijke rente niet heeft betwist.
19.7
Met het vorenstaande zijn de grieven, voor zover noodzakelijk beoordeeld. Die beoordeling leidt tot de conclusie dat de grieven deels slagen en daarmee tot de in dit hoger beroep gevorderde vernietiging van de vonnissen van 21 april 2010 en 8 februari 2012 en tot toewijzing van de vorderingen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Voor zover bewijs is aangeboden, gaat het hof daaraan voorbij omdat die aanbiedingen, gelet op het vorenstaande, niet (langer) ter zake dienend zijn of onvoldoende zijn gespecificeerd. Het aanbod van [INFRA] om te bewijzen dat de herstelkosten lager zijn, wordt gepasseerd omdat zij de (blote) stelling dat [appellant] zijn reparatiekosten te hoog heeft begroot met niets concreet heeft onderbouwd.
19.8
[INFRA] heeft te gelden als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zodat zij moet worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg en van dit hoger beroep. Daarbij merkt het hof op dat de kosten ter zake salaris advocaat voor het hoger beroep zullen worden begroot op basis van het toe te wijzen bedrag ad € 109.073,82.

20.De uitspraak

Het hof:
vernietigt de vonnissen van 21 april 2010 en 8 februari 2012 en doet opnieuw recht als volgt:
verklaart voor recht dat [INFRA] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] en aansprakelijk is voor de dientengevolge door [appellant] geleden schade;
veroordeelt [INFRA] om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen (genoemde schade, die het hof heeft berekend op) € 109.073,82 te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover vanaf 31 juli 2007 tot de dag van betaling;
veroordeelt [INFRA] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 71,80 kosten betekening dagvaarding, € 500,- griffierecht, € 200,- getuigentaxen en € 2.316,- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 101,64 betekening dagvaarding, € 666,- griffierecht, € 3.460,- kosten deskundige voor zover door [appellant] voorgeschoten en op € 17.108,- aan salaris advocaat voor het hoger beroep, en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien (14) dagen na de dag van deze uitspraak;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.J. van Craaikamp, J.R. Sijmonsma en D.A.E.M. Hulskes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 september 2016.
griffier rolraadsheer