ECLI:NL:GHSHE:2016:4041

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
200.189.936_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontbinding huurovereenkomst en ontruiming op basis van gelijkheidsbeginsel

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] en zijn bewindvoerder tegen de Gemeente Gemert-Bakel. De zaak betreft de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woning vanwege een huurachterstand van € 20.233,41. De kantonrechter had eerder de huurovereenkomst ontbonden en de bewindvoerder veroordeeld tot ontruiming en betaling van de huurachterstand. De bewindvoerder stelde in hoger beroep dat er andere huurders op hetzelfde woonwagencentrum zijn die in een vergelijkbare situatie verkeren, maar niet ontruimd worden. Dit zou in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel. De gemeente betwistte deze claim en het hof oordeelde dat de bewindvoerder haar stellingen onvoldoende had onderbouwd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de bewindvoerder in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 6 september 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.189.936/01
arrest van 6 september 2016
in de zaak van
[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,
en
[bewindvoerder] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[appellant] ,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
hierna aan te duiden als respectievelijk [appellant] en de bewindvoerder,
advocaat: mr. S.J.M. Jaasma te Amsterdam,
tegen
Gemeente Gemert-Bakel,
gevestigd te Gemert, gemeente Gemert-Bakel,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna aan te duiden als de gemeente,
advocaat: mr. G.J.L.F.M. Schakenraad te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen arrest van 21 juni 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 4710921 rolnummer 15-15565 gewezen vonnis van 7 april 2016.

5.Het verloop van de procedure

De gemeente heeft een memorie van antwoord genomen, waarna het
hof een datum voor arrest heeft bepaald.

6.De verdere beoordeling

in het incident en in de hoofdzaak
6.1.
Bij genoemd arrest is [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in de door hem ingestelde incidentele vordering en in het door hem ingestelde hoger beroep tegen voormeld vonnis.
Voorts is in dat arrest de incidentele vordering van de bewindvoerder afgewezen en is in de hoofdzaak verstaan dat de zaak voor memorie van antwoord staat. De beslissingen over de proceskostenveroordeling zijn aangehouden.
in de hoofdzaak
6.2.
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter vanwege een huurachterstand van € 20.233,41, welke als een tekortkoming is aangemerkt die niet van bijzondere aard of geringe betekenis is, de huurovereenkomst ontbonden en de bewindvoerder veroordeeld tot ontruiming en tot betaling van de huurachterstand en de lopende huur.
6.3.
Als grief tegen het vonnis waarvan beroep heeft de bewindvoerder naar voren gebracht dat er op hetzelfde woonwagencentrum meer huurders zijn die in een vergelijkbare situatie verkeren maar ten aanzien van wie geen ontruiming zal worden uitgevoerd, dat de gemeente aan het maatschappelijk werk opdracht heeft gegeven om met alle andere betrokkenen een betalingsregeling te treffen en dat de gemeente van alle andere huurders met een betalingsachterstand heeft gevorderd een automatische incasso aan de gemeente te verstrekken. De bewindvoerder, die heeft aangevoerd dat zij maandelijks aflost op de huurachterstand terwijl er geen geaccordeerde betalingsregeling met de gemeente is, gaat ervan uit dat de gemeente niet de bedoeling heeft [appellant] te ontruimen zolang de bewindvoerder zich houdt aan hetgeen de gemeente met de overige huurders heeft afgesproken. De kantonrechter heeft aan het voorgaande onvoldoende gewicht toegekend, aldus de bewindvoerder.
6.4.
De gemeente heeft het voorgaande betwist.
6.5.
Naar het oordeel van het hof heeft de bewindvoerder haar grief onvoldoende feitelijk onderbouwd.
6.5.1.
Immers uit hetgeen de bewindvoerder aanvoert kan niet worden geconcludeerd dat de gemeente daadwerkelijk betalingsregelingen is overeengekomen met alle andere huurders op het woonwagencentrum, die in een vergelijkbare situatie verkeren, nu de bewindvoerder zelf stelt dat tot het treffen daarvan slechts een opdracht is gegeven aan het maatschappelijk werk.
6.5.2.
Voorts heeft de bewindvoerder niet aangegeven om welke huurders het gaat en heeft de bewindvoerder niet concreet aangegeven dat de situatie van die huurders vergelijkbaar is met die van [appellant] . Voor de vergelijkbaarheid is het namelijk van belang te weten wat de omvang van de huurachterstand van die andere huurders is en wat de overeenkomsten ter zake de betalingen met de andere huurders precies inhoudt. Bovendien kunnen er andere omstandigheden zijn, die de zaken onvergelijkbaar maken.
6.5.3.
Tenslotte heeft de bewindvoerder niet gesteld dat de gemeente heeft afgezien van de door de gemeente gevorderde ontruiming, zodat de stelling van de bewindvoerder, dat de gemeente niet de bedoeling heeft [appellant] te ontruimen, onvoldoende is onderbouwd.
6.5.4.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grief faalt en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
in het incident en in de hoofdzaak
6.6.
De bewindvoerder zal als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten van het incident en de hoofdzaak moeten dragen. Die kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op € 1.957,- voor griffierecht en € 2.316,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (antwoord conclusie in incident=1 punt + memorie van antwoord=1 punt x tarief III € 1.158,-).

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten aan de zijde van de gemeente, welke tot op vandaag worden begroot op € 1.957,- voor griffierecht en € 2.316,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, M. van Ham en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 september 2016.
griffier rolraadsheer