ECLI:NL:GHSHE:2016:4022

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
200.172.307_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een beding in arbeidsovereenkomst met betrekking tot schoolkosten voor kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Stichting Europees Instituut voor Bestuurskunde (EIPA) over de vergoeding van schoolkosten voor zijn kinderen. [appellant] was sinds 1 maart 2009 in dienst bij EIPA en vorderde dat EIPA de schoolgelden voor zijn kinderen zou betalen, gebaseerd op een afspraak die volgens hem was gemaakt bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst. EIPA betwistte deze claim en stelde dat alleen de kosten voor het basisonderwijs vergoed zouden worden. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van [appellant] afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen expliciete bepaling in de arbeidsovereenkomst staat over de vergoeding van schoolkosten. De afspraak over schoolkosten was mondeling en werd schriftelijk bevestigd door EIPA. Het hof concludeert dat er onduidelijkheid bestaat over de reikwijdte van de gemaakte afspraken, vooral met betrekking tot de kosten van het voortgezet onderwijs. Beide partijen hebben verklaard dat zij bij het maken van de afspraak niet hebben stilgestaan bij de kosten van het voortgezet onderwijs.

Het hof heeft besloten om een comparitie van partijen te gelasten om hen de gelegenheid te bieden zich uit te laten over de verwachtingen die zij van elkaar mochten hebben in het kader van goed werknemerschap. De verdere beoordeling van de zaak is aangehouden, en de partijen moeten verschijnen voor de raadsheer-commissaris om te bezien of er een minnelijke regeling kan worden getroffen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.172.307/01
arrest van 6 september 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. H.H.G. Theunissen te Leusden,
tegen
Stichting Europees Instituut voor Bestuurskunde,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als EIPA,
advocaat: mr. R.F.H. Mertens te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 1 juni 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 25 maart 2015, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en EIPA als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3297729 CV EXPL 14-8613)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met de producties 22 en 23, tevens houdende wijziging van eis;
  • de memorie van antwoord met de producties 6 tot en met 9.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
EIPA heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijzing van [appellant] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [appellant] is sedert 1 maart 2009 voor bepaalde tijd in dienst van EIPA als Senior Lecturer in Unit III-Europees Beleid. EIPA heeft bij memorie van antwoord opgemerkt dat het overeengekomen loon laatstelijk € 6.602,42 bruto per maand bedroeg exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. In de aanbiedingsbrief van 1 december 2008 bij de arbeidsovereenkomst is de navolgende tekst opgenomen:
“I would also like to confirm the agreement that EIPA will cover the tuition fees for both your children at the [woonplaats] International school ( [School] ).”
[appellant] dienstverband is per 1 maart 2010 overgegaan in een dienstverband voor onbepaalde tijd.
[appellant] heeft twee kinderen, een dochter [dochter] en een zoon [zoon] . Deze hebben beiden de Primary School [School] bezocht. EIPA heeft blijkens de daarvan overgelegde facturen het schoolgeld voor het bezoek aan de primary school voor de beide kinderen betaald voor de schooljaren 2008-2009 tot en met 2012-2013. Over de verschillende jaren betrof dit bedragen van respectievelijk € 2.400,=, € 7.000,=, € 8.000,=, € 8.200,= en € 8.400,=.
In september 2013 is [dochter] het MYP (Middle Years Program) gaan volgen. De hiervoor verschuldigde lesgelden en waarborgsom (€ 8.050,=, gefactureerd op 1 juli 2013) zijn door EIPA vergoed.
In het schooljaar 2013-2014 genoot [zoon] nog onderwijs op de primary school. Hiervoor is op 21 juni 2013 onder nummer [nummer] een bedrag van € 4.700,= gefactureerd aan EIPA (prod. 4 CvA).
Naar aanleiding van de ontvangst van deze factuur schrijft EIPA in een brief van 31 januari 2014 het navolgende aan [appellant] :
“(…)
Referring to my letter of 1 December 2008, EIPA had agreed to cover the tuition fees for both your children at the International Primary School [School] . This agreement regarded a yearly contribution of € 8.000.
I would like to inform you that EIPA is prepared to continue the payment of a contribution to the school fees of your children and reimburse an amount of € 8.000 per year, but will not cover the amount on top. Please note that invoice nr. [nummer] from UWC for the primary school fees 2013-2014 will therefore not be covered by EIPA.”
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [appellant] in eerste aanleg, zakelijk weergegeven, een verklaring voor recht dat EIPA gehouden is tot betaling van de schoolgelden ten bate van de kinderen van [appellant] , primair zo lang zij onderwijs volgen, subsidiair zolang zij op de (internationale) basisschool zitten dan wel het (internationale) voortgezet onderwijs volgen, met veroordeling van EIPA tot betaling van € 4.700,= en € 500,= wegens door [appellant] zelf betaald schoolgelden inschrijfgeld en tot doorbetaling van de schoolgelden vanaf het schooljaar 2014-2015 en vermeerderd met rente en (buiten)gerechtelijke kosten als vermeld in r.o. 3.1 van het vonnis waarvan beroep.
Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat partijen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst als arbeidsvoorwaarde zijn overeengekomen dat EIPA alle opleidingskosten voor de kinderen aan [appellant] zou vergoeden, althans ten minste die voor het basis- en middelbaar onderwijs.
3.2.2.
EIPA heeft dit betwist door aan te voeren dat slechts is overeengekomen dat zij de schoolkosten betreffende het basisonderwijs zou vergoeden. Zij acht zich niet gehouden om de kosten van het middelbaar en – eventueel ook – het hoger onderwijs te vergoeden.
3.2.3.
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de hiervoor geciteerde inhoud van de brief van 1 december 2008 uitgelegd en op grond daarvan beslist tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] .
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep zes grieven tegen dit vonnis aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en vordert na wijziging van eis in hoger beroep dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. zal verklaren voor recht dat partijen bij aanvang van de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen dat EIPA gedurende de duur van het dienstverband het schoolgeld voor de beide kinderen van [appellant] , [dochter] en [zoon] , zal betalen zolang deze basisonderwijs en voortgezet onderwijs volgen;
en voorts, dat het hof EIPA zal veroordelen:
2. om met ingang van het schooljaar 2015/2016 het schoolgeld voor de beide kinderen van [appellant] , [dochter] en [zoon] , te betalen zolang deze voortgezet onderwijs volgen;
3. om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 20.570,= (€ 15.370,= + € 4.700,= + € 500,=) terzake de door [appellant] ten behoeve van [dochter] en [zoon] betaalde schoolgelden en inschrijfgeld;
4. om aan [appellant] te betalen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 15.370,= vanaf 4 maart 2015, over € 4.700,= vanaf 18 september 2014 en over € 500,= vanaf 27 juni 2014 tot de dag der algehele voldoening;
5. om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan EIPA heeft betaald aan [appellant] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
6. tot betaling van de kosten van beide instanties, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit arrest, en voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening.
3.4.
De grieven zijn gericht tegen de overwegingen 4.1 en 4.3 tot en met 4.6 van het bestreden vonnis. Grief 1 is gericht tegen het oordeel dat de tussen partijen gesloten overeenkomst met betrekking tot de schoolkosten moet worden uitgelegd. Grief 4 sluit daar op aan. De grieven 2 en 3 zijn gericht tegen argumenten die de kantonrechter heeft opgenomen als onderbouwing voor zijn uitleg. Grief 5 is gericht tegen de beslissing op het beroep van [appellant] op de “contra proferentem-regel”. Grief 6 is gericht tegen de beslissing en heeft geen zelfstandige betekenis.
3.5.
Het hof stelt bij de beoordeling van dit geschil voorop dat noch in de schriftelijke tijdelijke arbeidsovereenkomst van 1 december 2008, noch in de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 20 januari 2010 een bepaling is opgenomen met betrekking tot de vergoeding van schoolkosten. De afspraak waar [appellant] een beroep op doet betreft een mondelinge overeenkomst, waarvan EIPA bij brief van 1 december 2008 een schriftelijke bevestiging heeft gestuurd. In deze bevestiging is sprake van “tuition fees (…) at the [woonplaats] International school ( [School] )”. De [School] was ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst een internationale basisschool. De “ [woonplaats] International school” is in september 2009 van start gegaan. Onduidelijk is of in de brief van 1 december 2008 wordt verwezen naar één onderwijsinstelling of naar twee verschillende, alleen de basisschool of zowel de basisschool als de middelbare school. In dat opzicht bevat de afspraak, zoals deze in de brief van 1 december 2008 is weergegeven een onduidelijkheid die uitleg behoeft. [appellant] heeft immers niet gesteld dat hij met EIPA expliciet is overeengekomen dat EIPA ook de kosten voor het voortgezet onderwijs van zijn kinderen zou vergoeden, maar hij stelt dat hij dat uit de gedane toezegging mocht afleiden. EIPA heeft dat gemotiveerd betwist. In dat geval laat de bevestiging van de gemaakte afspraak inderdaad een onduidelijkheid bestaan die nadere invulling behoeft. Grief 1, gericht tegen het oordeel dat een dergelijke uitleg noodzakelijk is, faalt.
3.6.
Een overeenkomst komt tot stand door de aanvaarding van een daartoe strekkend aanbod. Voor de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhoudingen tussen partijen zijn geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarover hebben partijen beide verklaard tijdens de in eerste aanleg gehouden comparitie. Zoals EIPA bij memorie van antwoord aanvoert, hebben beide partijen bij die gelegenheid verklaard dat zij tijdens de bespreking over het beding met betrekking tot de schoolkosten geen van beide hebben stilgestaan bij de kosten van het voortgezet onderwijs. Van [appellant] zelf is de volgende verklaring opgenomen:
“Bij het maken van de afspraak over de vergoeding van schoolkosten in 2008 is niet expliciet gesproken over de middelbare school. Dit lag zo ver weg in de toekomst dat ik er toen niet over nadacht en ik neem aan dat dit ook gold voor gedaagde.”
Namens EIPA is bij die gelegenheid door mr. Mertens verklaard:
“Hetgeen eiser verklaart komt overeen met het standpunt van gedaagde. Er is een afspraak gemaakt over alleen de basisschool. Men heeft niet stilgestaan bij de kosten voor het middelbaar onderwijs en daarover dus ook geen afspraken gemaakt.”
3.7.
Uit de geciteerde verklaringen volgt dat beide partijen bij het maken van de afspraak niet hebben gedacht aan (en dus niet hebben gesproken over) de kosten voor voortgezet onderwijs. [appellant] bevestigt het voorgaande nog eens bij memorie van grieven in de toelichting op grief 3. Dat maakt het moeilijk om te beoordelen welke zin partijen over en weer redelijkerwijs aan de afspraak met betrekking tot de schoolkosten mochten en mogen toekennen, zeker nu zij daar elk een eigen uitleg aan geven.
3.8.
Het hof neemt in aanmerking dat de afspraak over de vergoeding van schoolkosten niet op zichzelf staat, maar onderdeel uitmaakt van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. Wanneer binnen het verband van de arbeidsovereenkomst een geschil ontstaat over de toepasselijke arbeidsvoorwaarden, dient bij het zoeken naar een oplossing voor dat geschil in acht te worden genomen dat partijen zich over en weer jegens elkaar hebben te gedragen als een goed werknemer en goed werkgever.
3.9.
Het hof stelt verder vast dat EIPA aan [appellant] een voorstel heeft gedaan waaruit volgt dat zij bereid is om tot op zekere hoogte de schoolkosten (ook die van de middelbare school) te blijven vergoeden. Het hof stelt voorts vast dat zich na afloop van het schooljaar 2014/2015 nog een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, omdat de kinderen van [appellant] vanaf het schooljaar 2015/2016 tweetalig onderwijs zijn gaan volgen op een Nederlandse middelbare school, waardoor de kosten ten behoeve van het onderwijs voor de kinderen van [appellant] aanzienlijk zijn afgenomen.
3.10.
Het hof acht termen aanwezig om een comparitie van partijen te gelasten om hun de gelegenheid te bieden zich uit te laten over hetgeen zijn over en weer van elkaar vanuit het oogpunt van goed werkgerschap en goed werknemerschap zouden mogen verlangen. De comparitie zal tevens worden benut om te bezien of het geding met een regeling kan worden beëindigd. Elke verdere beoordeling en beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat partijen – natuurlijke personen in persoon en rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor mr. R.J.M. Cremers als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder 3.10 vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van 20 september 2016
)voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 september 2016.
griffier rolraadsheer