ECLI:NL:GHSHE:2016:4017

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
200.171.490_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over beloning voor ingediend idee binnen DAF Trucks N.V. en de toepassing van het Reglement Ideeëncentrum

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, hebben drie appellanten, allen werkzaam bij DAF Trucks N.V., hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter. De appellanten vorderden een hogere beloning voor een idee dat zij hadden ingediend bij het ideeëncentrum van DAF. Dit idee, dat betrekking had op de aanschaf van een warmtebeeldcamera, was aanvankelijk afgekeurd maar later goedgekeurd en beloond met een bedrag van € 516,66 bruto per persoon. De appellanten stelden dat hun idee recht gaf op de maximale beloning van € 15.000,- per persoon, gebaseerd op de besparingen die het idee zou opleveren.

Het hof heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig beoordeeld. DAF voerde aan dat de besparingen die aan het idee konden worden toegeschreven niet concreet konden worden vastgesteld en dat de beloning die was toegekend conform het reglement was. De kantonrechter had eerder de vorderingen van de appellanten afgewezen, maar DAF was wel veroordeeld in de proceskosten. In hoger beroep hebben de appellanten vijf grieven aangevoerd, maar het hof oordeelde dat DAF niet in strijd met het reglement of de wet had gehandeld door de beloning niet te verhogen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellanten in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.171.490/01
arrest van 6 september 2016
in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats 1] ,

2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[appellant 3],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten] en individueel bij hun achternamen,
advocaat: mr. K. Zeylmaker te Breda,
tegen
DAF Trucks N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als DAF,
advocaat: mr. J.J.W. van Mens te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 augustus 2015 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven onder zaaknummer 2982353 CV EXPL 14-4619 gewezen vonnis van 19 februari 2016.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 4 augustus 2015 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 21 september 2015;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met één productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.1.1.
[appellanten] zijn allen in dienst van DAF. [appellant 1] en [appellant 2] zijn Specialist elektronische besturingen en [appellant 3] is Specialist onderhoudsmonteur.
6.1.2.
DAF kent een Reglement Ideeëncentrum (hierna: het reglement), gedateerd mei 2010. Daarin is onder meer aangegeven dat het ideeënbussysteem bij DAF als doelstellingen heeft medewerkers aan te moedigen gebruik te maken van hun kennis, vindingrijkheid en speurzin ten aanzien van verbeteringen, vernieuwingen en kostenbesparing binnen de onderneming, medewerkers de mogelijkheid te bieden een bijdrage te leveren aan de handhaving en voortdurende versteviging van de positie van de onderneming en erkentelijkheid uit te drukken door middel van beloning of aanmoedigingspremie aan medewerkers met een idee dat een verbetering inhoudt en uitvoerbaar is of een ontwikkeling in gang zet.
6.1.3.
Op 9 december 2009 hebben [appellanten] samen een idee ingediend bij het ideeëncentrum. Het idee houdt in (productie 5 inleidende dagvaarding):
“Door het aanschaffen van een Fluke warmtebeeldcamera zijn we in staat om sneller en nauwkeuriger storingen op te sporen, te analyseren en eventueel te voorkomen. De camera is zeer veelzijdig in te zetten. Denk daarbij aan controleren van lagers, opsporen van diverse soorten lekkages (lucht, olie), voorkomen van elektrische storingen door slechte (losse) contacten, versleten relais, spoelen e.d. Ook is het mogelijk om bijvoorbeeld te kijken waar gebouwen (gevels) “warmte lekken”. “
6.1.4.
Op 17 december 2009 is het idee afgekeurd. Hierna is het idee alsnog ingevoerd en is de warmtebeeldcamera in mei 2011 aangeschaft. [appellanten] hebben daarop hun idee nogmaals ingediend op 5 oktober 2011. Het idee is goedgekeurd in juli 2012. In augustus 2013 is het idee beloond met € 516,66 bruto, derhalve € 172,22 bruto per persoon.
6.2.
In de onderhavige procedure vorderen [appellanten] , kort gezegd, veroordeling tot betaling van € 4.827,78 bruto per persoon met bruto/netto-specificatie, rente, verhoging en buitengerechtelijke kosten en veroordeling van DAF in de proceskosten met de nakosten.
6.2.1.
Aan deze vordering hebben [appellanten] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat op grond van het reglement hun idee, gelet op de daarmee te behalen besparingen, in aanmerking komt voor de maximale beloning van € 15.000,- en dus van € 5.000,- per persoon.
6.3.
DAF heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6.4.
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellanten] afgewezen. Wel heeft de kantonrechter DAF in de proceskosten veroordeeld, omdat als DAF het antwoord op vragen van de gemachtigde van [appellanten] buiten rechte had toegestuurd, dat een geding had kunnen voorkomen. De kantonrechter heeft overwogen dat aannemelijk is gemaakt dat de verwachte besparingen van het idee zijn uitgebleven en dat DAF in redelijkheid tot haar oordeel heeft kunnen komen
6.5.
[appellanten] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellanten] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen.
6.6.
DAF concludeert tot bekrachtiging, althans afwijzing van de vorderingen, althans de vorderingen tot een lager bedrag toe te wijzen dan gevorderd, althans de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke kosten af te wijzen en [appellanten] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties. Het hof stelt vast dat DAF geen grief heeft gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij de proceskosten van de eerste aanleg dient te dragen. Dit oordeel staat in hoger beroep dus niet ter discussie.
6.7.
In haar conclusie van antwoord (nr. 4.) heeft DAF aangevoerd dat [appellanten] niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen omdat volgens het reglement [appellanten] om een herbehandeling hadden moeten verzoeken.
6.7.1.
[appellanten] hebben betoogd dat zij wel kunnen worden ontvangen in hun vorderingen.
6.8.
Voormelde stelling van DAF zou enkel op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep aan de orde kunnen komen. Die situatie doet zich echter, zoals hierna blijkt, niet voor, maar voor de volledigheid zal het hof dienaangaande overwegen dat die stelling niet zou opgaan.
Immers bij brief van 24 maart 2014 aan de raadsvrouwe van [appellanten] heeft DAF gewezen op de mogelijkheid van herbehandeling van een eerder ingediend idee (productie 14 bij inleidende dagvaarding). Hierbij heeft DAF informatie van het DAFweb bijgesloten. Daarin is onder het hoofd: “Verjaringstermijn” vermeld dat uiterlijk twee jaar na afwijzing van het idee de inzender bij het ideeëncentrum om herbehandeling kan verzoeken. In het onderhavige geval is echter geen sprake van een afwijzing van het idee, maar van een geschil over de beloning van het idee.
Evenmin bevat het reglement een bepaling op grond waarvan [appellanten] verplicht zijn om eerst om een herbehandeling te verzoeken van het geschil omtrent de beloning van hun idee, voordat zij hun geschil aan de rechter kunnen voorleggen.
6.9.
DAF heeft voorts als verweer naar voren gebracht dat de vorderingen van [appellanten] dienen te worden afgewezen omdat er geen sprake is van een gemotiveerd voorstel om in een bestaande situatie in het belang van de onderneming een verandering aan te brengen met het oogmerk deze situatie te verbeteren of nieuwe vindingen of ontwikkelingen naar voren te brengen, dat het ingediende idee zeer beperkt is ten aanzien van implementatie, in het geheel niet is uitgewerkt en zich beperkt tot het voorstel om de camera aan te schaffen, dat enkel de aanschaf van de camera geen recht doet aan de complexiteit die is gemoeid met een adequate inzet van de camera en dat het idee geen enkele vorm van uitwerking of aanzet daartoe omvat (conclusie van antwoord nr. 10.).
6.9.1.
[appellanten] hebben het voorgaande betwist.
6.10.
DAF beroept zich in haar voormeld verweer, dat enkel op grond van de devolutieve werking aan de orde zou kunnen komen, maar dat het hof voor de volledigheid beoordeelt, kennelijk op de definitie van idee, zoals beschreven in Hoofdstuk 2 van het reglement. Dat beroep kan haar echter niet baten omdat uit de stellingen van DAF en uit de overgelegde stukken blijkt dat het door [appellant 1] ingediende voorstel als idee in de zin van het reglement is behandeld en dat op grond van het reglement dat voorstel als idee is beloond. Het verweer van DAF zou daarom niet opgaan.
Grieven.
6.11.
Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken nu zij alle betrekking hebben op de beoordeling van de kantonrechter van de beloning van het idee van [appellanten] door DAF.
Beloning op basis van een idee waarvan de besparing te berekenen is?
6.12.
[appellanten] stellen dat van hun idee de besparingen te berekenen zijn, zodat zij volgens de in hoofdstuk 10 van het reglement neergelegde formule beloond moeten worden met de maximale beloning van € 15.000,- en dat de kantonrechter ten onrechte anders geoordeeld heeft.
6.12.1.
DAF betwist dit.
6.13.
Het hof stelt voorop dat Hoofdstuk 10 van het reglement luidt:
“10. Hoe wordt de beloning berekend?
Om uniformiteit in de beloningswaardering te garanderen, is een beloningsregeling voor goedgekeurde ideeën ontworpen. Deze beloningsregeling is geaccordeerd door de Directie. Dit geldt zowel voor ideeën waarvan de besparing te berekenen is als voor onmeetbare, kwaliteits,-, milieu- en veiligheidsideeën.
Ideeën waarvan de besparing te berekenen is.
Om de beloning vast te stellen, wordt de volgende formule gehanteerd:

(Jaarbesparing minus 1/3 investeringen) x 30%.
De berekening van de jaarbesparing en de daarmee gepaard gaande beloning gebeurt op het moment waarop het idee is goedgekeurd en geïmplementeerd, gebaseerd op de gegevens van de datum van de idee-indiening.
N.B.
Indien het idee minder dan één jaar tot actieve besparing leidt, wordt de totale te bereiken besparing als basis genomen voor het berekenen van de beloning.
Maximum per idee: € 15.000,- bruto.
Ideeën waarvan de besparing niet te berekenen is.
De beloning voor de ideeën waarvan de besparing niet te berekenen is, wordt bepaald met speciale formulieren. Per formulier wordt gebruik gemaakt van een aantal criteria.
(…)”
6.14.
Het hof stelt voorop dat op [appellanten] de stelplicht en bewijslast rust ter zake van de grondslag van hun vordering, te weten dat op grond van het reglement hun idee vanwege de daarmee te behalen besparingen in aanmerking komt voor de maximale beloning van 15.000,- en dat DAF, door die beloning niet toe te kennen, niet als goed werkgever heeft gehandeld in de zin van artikel 7:611 BW, in strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 BW heeft gehandeld en het reglement niet juist heeft toegepast.
6.15.
[appellanten] hebben ter onderbouwing van hun vordering overgelegd een Intern rapport/verslag (productie 7 bij inleidende dagvaarding) opgemaakt door [medewerker DAF 1] , verbonden aan de afdeling Maintenance engineering van DAF, gedateerd op 5 juni 2012, waarin is vermeld dat het idee is goedgekeurd en ingevoerd en dat de warmtebeeldcamera is aangeschaft.
Onder het kopje “Verbetering” geeft [medewerker DAF 1] aan dat de warmtebeeldcamera bij een aantal storingen de reparatietijd en kosten zeker zal verlagen, dat hierdoor de beschikbaarheid van de machines zal verhogen en dat de te verwachten besparing voor het sneller en nauwkeuriger opsporen van storingen moeilijk in uren of geld is uit te drukken.
[medewerker DAF 1] heeft in SAP vier storingen in de periode maart tot en met juni 2011 gevonden, door welke storingen de productie in totaal 10,68 uur stilstond, die voorkomen hadden kunnen worden door het preventief gebruik van de camera.
Vervolgens heeft [medewerker DAF 1] drie meldingen genoemd in de periode september tot en met november 2011 waarbij gebruik is gemaakt van de warmtebeeldcamera om storingen te voorkomen.
Tenslotte komt [medewerker DAF 1] op grond van het voorgaande tot een berekening waaruit blijkt van een stilstand van 42,72 uur van de “Koppenlijn” en 48,06 uur van de “Blokkenlijn” en een besparing van € 220.127,75 per jaar.
6.15.1.
[appellanten] hebben onbetwist gesteld dat de berekeningen voorgelegd zijn aan de controller, de heer [controller DAF], die de juistheid van de berekeningen heeft bevestigd.
6.16.
Voorts beroepen [appellanten] zich op een memo van [medewerker DAF 2] , Product cost engineer, verbonden aan de afdeling Cost estimation, van 7 maart 2013 (productie 8 bij inleidende dagvaarding). In die memo heeft [medewerker DAF 2] op basis van de door [medewerker DAF 1] berekende storingsduur de totale kostenbesparing per jaar op € 67.287,- berekend.
6.16.1.
In een mail van [medewerker DAF 2] aan [appellant 2] van 2 september 2013 (productie 12 bij inleidende dagvaarding) antwoordt [medewerker DAF 2] op de vraag van [appellant 2] hoe hij op het besparingsbedrag uitkomt, dat er geen standaardmethode is, dat met de info die bij het idee wordt geleverd zij beredeneren wat de besparing voor DAF is, dat in het idee van [appellant 2] een berekening stond, dat zij die berekening niet hebben overgenomen maar dat zij objectief hebben bepaald wat de besparing is en dat zij gewoon hun boerenverstand gebruiken.
6.16.2.
[appellanten] hebben onweersproken gesteld dat voormelde berekening is gecontroleerd door de heer [medewerker DAF 5], verbonden aan de afdeling Calculatie van DAF.
6.17.
In haar brief van 18 december 2013 aan de raadsvrouwe van [appellanten] (productie 11 bij inleidende dagvaarding) heeft DAF uiteengezet waarom zij heeft beslist om niet op grond van Hoofdstuk 10 van het reglement de beloning vast te stellen. Volgens DAF konden er geen concrete storingsreducties gerelateerd worden aan de inzet van de warmtebeeldcamera; noch wordt vermeld dat door de inzet van de warmtebeeldcamera de toestand van diverse componenten wordt gemeten, dat de vervangen component mogelijk een bron voor storing had kunnen opleveren, dat er echter vele bronnen in de koppen- en blokkenlijnen zijn die al dan niet in samenhang met elkaar een storing kunnen veroorzaken, dat gedacht kan worden aan de kwaliteit van de componenten, aan de wijze waarop het onderhoud wordt uitgevoerd, aan de wijze waarop de lijnwerkzaamheden worden uitgevoerd etc., dat het om die reden dan ook niet mogelijk is om besparingen toe te rekenen aan enkel de inzet van de warmtebeeldcamera, dat ook feitelijk het aantal storingen niet is gedaald sinds de inzet van de warmtebeeldcamera en dat op het idee in augustus 2013 is beslist en dat het idee is beloond conform de formule geldend voor ideeën waarvan de besparing niet te berekenen is.
Met het voorgaande betwist DAF dat als gevolg van het idee besparingen te berekenen zijn.
6.18.
DAF heeft naar het oordeel van het hof als werkgever de vrijheid om haar werknemers voor ideeën al dan niet te belonen. Die vrijheid van DAF wordt begrensd door de uit artikel 7:611 BW voortvloeiende verplichting om zich als een goed werkgever te gedragen, door de uit artikel 6:248 BW uit redelijkheid en billijkheid voortvloeiende verplichting om haar gedrag mede te laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van [appellanten] en door het reglement. Daarbij is het aan DAF om haar reglement uit te leggen en toe te passen. Het is dan ook aan DAF om, met inachtneming van haar verplichtingen voortvloeiende uit goed werkgeverschap en de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, te beoordelen of een idee al dan niet kan worden beschouwd als een idee waarvan de besparing kan worden berekend.
6.18.1.
In haar hierboven aangehaalde brief van 18 december 2013 heeft DAF haar oordeel gegeven en dat oordeel gemotiveerd. Het oordeel van DAF dat het niet mogelijk is om besparingen toe te rekenen aan enkel de inzet van de warmtebeeldcamera en de daarvoor gegeven motivering, acht het hof niet onbegrijpelijk en niet onredelijk. Bovendien is dat oordeel gebaseerd op het overleg met drie in de brief genoemde personen uit verschillende disciplines.
6.18.2.
Hierbij komt dat in het rapport van [medewerker DAF 1] de conclusie, dat vier door hem genoemde storingen voorkomen hadden kunnen worden door het preventief gebruik van de camera, niet is beredeneerd of uitgelegd. Hetzelfde geldt voor de conclusie dat bij drie door [medewerker DAF 1] genoemde meldingen door gebruik van de warmtebeeldcamera storingen zijn voorkomen. Dat de heer [controller DAF] de berekeningen van [medewerker DAF 1] heeft bevestigd maakt dit niet anders.
6.18.3.
Het rapport van [medewerker DAF 2] bouwt slechts voort op dat van [medewerker DAF 1] en voegt aan het rapport van [medewerker DAF 1] dus niets toe.
6.18.4.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat DAF in strijd met het reglement, 7:611 BW of 6:248 BW heeft gehandeld door het idee van [appellanten] niet te beschouwen als een idee waarvan de besparingen kunnen worden berekend.
Beloning op basis van een idee waarvan de besparing niet te berekenen is.
6.19.
[appellanten] hebben in eerste aanleg gesteld dat ook bij ideeën waarvan de besparing niet te berekenen is, de beloning maximaal € 15.000,- bedraagt. [appellanten] baseren dit op een document dat hen op het intranet van DAF onder ogen is gekomen (akte eerste aanleg, nr. 7.). [appellanten] hebben in hoger beroep deze stelling niet opnieuw aan de orde gesteld.
6.19.1.
DAF heeft in eerste aanleg niet meer op voormelde stelling kunnen reageren, omdat genoemde akte het laatste gedingstuk was. In hoger beroep heeft DAF er niet op gereageerd, kennelijk omdat het in hoger beroep niet door [appellanten] aan de orde is gesteld.
6.20.
[appellanten] hebben voorts aangevoerd dat het verschil tussen de maximale beloning van een idee waarvan de besparing wel te berekenen is en een idee waarbij dat niet kan exorbitant en onredelijk hoog is. [appellanten] beschouwen dit als willekeur en daarmee naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (memorie van grieven nr. 38.), althans handelt DAF niet als goed werkgever door met twee totaal verschillende wijzen van beloning te werken, waarvan de ene een heel duidelijke formule kent en de ander uitblinkt in vaagheid (memorie van grieven nr. 41.). Op grond hiervan concluderen [appellanten] dat hun een hogere beloning toekomt dan is toegekend, welke naar redelijkheid dient te worden bepaald (memorie van grieven nr. 52.).
[appellanten] voeren ook nog aan dat de bepaling van de beloning van hun idee niet objectief en niet duidelijk is (memorie van grieven nr. 35. e.v.).
De andersluidende overwegingen van de kantonrechter zijn naar de mening van [appellanten] onterecht.
6.20.1.
DAF heeft het voorgaande betwist.
6.21.
DAF heeft naar het oordeel van het hof als werkgever niet alleen de vrijheid om al dan niet ideeën te belonen, zoals hiervoor al overwogen, maar ook om voor die beloning een onderscheid te maken naar ideeën waarvan wel de besparing te berekenen is en ideeën waarvan dat niet het geval, om een substantieel verschil te maken in maximale beloningen tussen een idee met een berekenbare besparing en een idee zonder berekenbare besparing en om een verschil te maken tussen de wijze van berekening van een beloning van een idee waarvan de besparing te berekenen is en de wijze van berekening van een beloning van een idee waarvan de besparing niet te berekenen is.
Ook hiervoor geldt dat die vrijheid van DAF wordt begrensd door de uit artikel 7:611 BW voortvloeiende verplichting om zich als een goed werkgever te gedragen, door de uit artikel 6:248 BW voortvloeiende verplichting om haar gedrag mede te laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van [appellanten] en door het reglement.
6.22.
DAF heeft voor de vaststelling van de beloning waarvan de besparing niet te berekenen is, zich naar het oordeel van het hof gehouden aan Hoofdstuk 10. van het reglement.
Immers DAF heeft die beloning bepaald met speciale, daartoe bestemde formulieren, terwijl per formulier gebruik wordt gemaakt van een aantal criteria, zoals bepaald in voormeld hoofdstuk. Het hof verwijst naar het formulier met de titel: “Bepalen van de taakinvloed van de ideeinzender/mede inzender”, overgelegd bij comparitie van partijen in hoger beroep en naar het formulier “Bepalen van de beloning voor kwaliteitsideeën” (productie 3 bij conclusie van dupliek). Beide formulieren zijn gedateerd op 9 augustus 2013 en ondertekend door [medewerker DAF 3] , verbonden aan de Technische Dienst van DAF.
Met voormelde formulieren heeft DAF het idee van [appellanten] , anders dan [appellanten] stellen, objectief beoordeeld.
6.23.
Op het “Ideeformulier” (productie 5 bij inleidende dagvaarding) is op 21 augustus 2013 aangetekend dat het idee een waardering kent van 31 punten, hetgeen een beloning oplevert van € 775,-, dat de taakinvloed 200 is hetgeen meebrengt dat de uitkering op
€ 516,66 komt en dus op € 172,22 per persoon. Voormelde aantekening is ondertekend door [medewerker DAF 4] . [medewerker DAF 4] heeft bij de waardering van het idee kennelijk gebruik gemaakt van voormelde door [medewerker DAF 3] ingevulde formulieren.
6.23.1.
Echter uit het formulier “Bepalen van de beloning voor kwaliteitsideeën” blijkt dat het aantal behaalde punten niet 31 is maar 2,5 x 31= 77,5 punt. [appellanten] hebben dit zelf ook opgemerkt (memorie van grieven nr. 52), zodat het hof met [appellanten] zal uitgaan van een puntenwaardering van 77,5.
6.23.2.
Op het “Ideeformulier” is aangegeven dat de punten worden gewaardeerd met
€ 775,-, zodat ook [appellanten] hebben kunnen begrijpen dat één punt met € 10,- werd gewaardeerd.
6.23.3.
Uit het “Ideeformulier” hebben [appellanten] ook de berekening van de taakinvloed kunnen begrijpen omdat 200 van de 300 te behalen punten zijn behaald volgens het formulier “Bepalen van de taakinvloed van de ideezender/mede inzender” en 2/3 van de beloning van
€ 775,- is toegekend. Immers in samenhang met laatstgenoemd formulier, waarin is aangegeven dat van [appellanten] mocht worden verwacht dat zij uit hoofde van hun functie een actieve bijdrage leveren aan de beheersing van kosten, kwaliteit en veiligheid, konden [appellanten] begrijpen dat zij niet voor de volledige beloning van € 775,- in aanmerking kwamen.
6.23.4.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat DAF door voormelde waardering en beloning van het idee van [appellanten] in strijd met het reglement, artikel 7:611 BW of artikel 6:248 BW heeft gehandeld.
Bewijsaanbod.
6.24.
[appellanten] hebben een bewijsaanbod gedaan, maar dat is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet ter zake dienend zodat het aanbod wordt gepasseerd.
Slotsom.
6.25.
Al het bovenstaande leidt ertoe dat de grieven falen, dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd en dat [appellanten] als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten in hoger beroep van DAF, bestaande uit het griffierecht van € 1.937,- en het salaris van de advocaat van € 1.788,- overeenkomstig het liquidatietarief ( x tarief II=€894,-), de wettelijke rente daarover en de nakosten moeten dragen.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van DAF op € 1.937,- aan griffierecht en op € 1.788,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, M.J.H.A. Venner-Lijten en A.J. Henzen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 september 2016.
griffier rolraadsheer