ECLI:NL:GHSHE:2016:3999

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
200.192.675/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van informatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante, die eerder een wettelijke schuldsaneringsregeling had doorlopen. De rechtbank had op 30 maart 2016 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellante niet voldeed aan haar informatieplicht. De appellante had zonder toestemming van de bewindvoerder een reis naar Curaçao gemaakt en had niet tijdig informatie verstrekt over haar financiële situatie en de auto die op haar naam stond. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante, ondanks eerdere waarschuwingen, niet voldoende heeft voldaan aan haar verplichtingen en dat er sprake was van een onttrekking aan de boedel. De appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar persoonlijke omstandigheden een verontschuldiging vormen voor haar handelen, maar het hof oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de beëindiging van de schuldsaneringsregeling ongedaan te maken. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de appellante een ernstig verwijt werd gemaakt voor haar handelen en het niet nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 1 september 2016
Zaaknummer : 200.192.675/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/16/116 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. M. Strijks te Roermond.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
1 juni 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 juni 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de schuldsaneringsregeling zal voortduren tot het einde van de looptijd, althans tot een door het hof te bepalen datum.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Strijks;
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
De heer [beschermingsbewindvoerder] , hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder, is met bericht van verhindering niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 mei 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 15 juni 2016;
- de brief met bijlagen van de beschermingsbewindvoerder d.d. 12 juli 2016;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 17 augustus 2016;
- het ter zitting door de advocaat van [appellante] overlegde formulier van de gemeente [woonplaats] met als dagtekening 23 augustus 2016 (te weten een onderzoek naar de verblijfplaats van [zoon appellante] , de jongste zoon van [appellante] ).

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. In het kader van de mondelinge behandeling in hoger beroep is de meerderjarigenbeschermingsbewindvoerder in de gelegenheid gesteld om zijn visie over het gedane verzoek tot tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4021). Dienaangaande heeft de beschermingsbewindvoerder gebruik gemaakt van de mogelijkheid om schriftelijk te reageren (zie nader de hierboven bij 2.3. vermelde brief met bijlagen d.d. 12 juli 2016).
3.2.
Bij vonnis van 16 februari 2016 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 30 maart 2016 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert.
Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.1.
De rechtbank heeft dit - zakelijk weergegeven - als volgt gemotiveerd.
[appellante] heeft eerder een wettelijke schuldsaneringsregeling doorlopen en heeft een formulier met de regels daarvan ondertekend. Desalniettemin is [appellante] de spontane informatieplicht niet (in voldoende mate) nagekomen. Daar komt bij dat [appellante] meermaals door de beschermingsbewindvoerder is gewaarschuwd om de auto van haar zoon niet op haar naam te zetten en de auto weg te doen. Ook een vakantie naar Curaçao zonder toestemming van de bewindvoerder werd haar afgeraden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de tekortkomingen [appellante] worden aangerekend en zijn zij van dien aard dat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de zogenaamde schone lei gerechtvaardigd is.
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De door [appellante] opgeworpen persoonlijke omstandigheden gelden als een verontschuldiging voor het niet (volledig) nakomen van de informatieverplichting.
[appellante] heeft niets verzwegen en ging naar Curaçao omdat zij voor haar zieke moeder moest zorgen. Het vliegticket is in januari 2016 door familie gekocht.
[appellante] had de beschermingsbewindvoerder hiervan op de hoogte gesteld en zij ging ervan uit dat er geen bezwaren waren tegen de reis.
Per 7 april 2016 staat de auto niet meer op naam van [appellante] . De zoon van [appellante] heeft de boete inmiddels betaald en zal de schade verder afhandelen.
Een tussentijdse beëindiging is niet in het belang van de schuldeisers nu het duidelijk is dat het boedelactief bij het einde van een (verlengde) schuldsanering meer zal bedragen dan wanneer de regeling tussentijds wordt beëindigd.
[appellante] heeft zich aan alle financiële verplichtingen gehouden en het is haar nu ook volstrekt helder aan welke verplichtingen, met name ten aanzien van de informatieplicht, zij zich verder dient te houden.
3.4.1.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
Tijdens de eerdere schuldsaneringsregeling, die [appellante] met een schone lei heeft afgesloten, was er slechts sprake van één bewindvoerder.
Nu is er zowel een bewindvoerder als een beschermingsbewindvoerder in beeld en [appellante] verkeerde in de veronderstelling dat zij haar reis met haar beschermingsbewindvoerder diende af te stemmen. Pas later begreep [appellante] dat zij alles met de Wsnp-bewindvoerder moet kortsluiten.
[appellante] kon het tijdstip van haar reis naar Curaçao niet wijzigen, nu haar moeder een behandeling in Columbia zou ondergaan en [appellante] daarna voor haar moeder zou gaan zorgen.
De auto - die weliswaar op haar naam stond, maar aan haar zoon toebehoorde - is inmiddels door haar zoon verkocht en staat niet meer op naam van [appellante] . [appellante] heeft geen contact meer met haar zoon en zij is er niet van op de hoogte aan wie de auto is verkocht en wat de auto eventueel heeft opgebracht. [appellante] heeft de bewindvoerder hier niet over geïnformeerd. De betreffende zoon van [appellante] heeft evenwel de boete betaald en zal de kosten van de veroorzaakte schade ook voor zijn rekening nemen.
Met haar jongste zoon leeft [appellante] op dit moment ook in onmin. [appellante] is naar de gemeente gegaan om haar jongste zoon, die weliswaar op haar adres staat ingeschreven maar daar niet meer verblijft, uit te schrijven, maar dit kan niet zomaar zonder zijn toestemming. De gemeente [woonplaats] zal nu een onderzoek naar de verblijfplaats opstarten, teneinde een uitschrijving op termijn mogelijk te maken.
Uit de door [appellante] overgelegde medische gegevens blijkt dat [appellante] volledig is afgekeurd en op haar rust dan ook geen sollicitatieplicht, hetgeen ook niet ter discussie staat. Uit de stukken blijkt evenwel dat [appellante] te kampen heeft met de nodige persoonlijke problematiek, waardoor zij niet goed in staat is om te allen tijde de juiste beslissingen te nemen.
3.5.
De beschermingsbewindvoerder heeft bij brief van 12 juli 2016 het volgende aangevoerd.
[appellante] staat sinds 5 maart 2013 onder beschermingsbewind en dit is de afgelopen jaren niet altijd soepel gelopen. Uit de bijgevoegde stukken blijkt dat [appellante] rommelt met de inschrijving van inwonende kinderen, dat zij auto’s op haar naam zet die zij niet bezit, dat adviezen niet worden opgevolgd en dat zij spullen op naam van haar kinderen bestelt die voor haar zelf zijn bestemd.
De beschermingsbewindvoerder is van mening dat [appellante] steeds constructies bedenkt om lopende problemen op te lossen, maar niet overziet wat het gevolg van het probleem is.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Uit de door [appellante] overgelegde stukken blijkt dat zij er goed van doordrongen is dat bij verschillende instanties toestemming moet worden gevraagd om op vakantie te mogen en dat de duur van een vakantie ook niet ongelimiteerd is.
heeft al eerder een schuldsaneringstraject doorlopen en heeft de spelregels voor akkoord getekend. De bewindvoerder heeft het vermoeden dat [appellante] bewust haar voornemen om naar Curaçao te gaan bij de toelatingszitting heeft verzwegen.
Met ingang van 7 april 2016 blijkt de auto niet meer op naam van [appellante] te staan. Deze wijziging tenaamstelling is zonder mededeling aan en zonder toestemming van de bewindvoerder uitgevoerd.
Nu het inkomen van [appellante] geen ruimte laat voor een maandelijkse boedelafdracht zal een voortzetting van de schuldsaneringsregeling niet tot een hoger boedelactief leiden, aldus de bewindvoerder.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
Indien [appellante] bij de toelating had aangegeven dat zij wegens ziekte van haar moeder naar Curaçao zou afreizen, dan had de rechtbank hiermee wellicht rekening kun houden en had de schuldsaneringsregeling mogelijk op een later tijdstip kunnen starten.
Het is nu anders gelopen en de bewindvoerder heeft er - gezien alle gebeurtenissen - geen vertrouwen in dat [appellante] in staat is om de schuldsaneringsregeling goed te doorlopen.
Zo speelt ook de kwestie van de auto. Formeel gezien is er sprake van een onttrekking aan de boedel. De auto stond immers op naam van [appellante] .
De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante] sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.8.2.
De schuldsaneringsregeling van [appellante] is geëindigd, nu haar door de bewindvoerder en de rechtbank is verweten dat zij de bewindvoerder niet voldoende heeft geïnformeerd.
Ook is de bewindvoerder gebleken dat [appellante] een auto op haar naam had staan, terwijl haar dit uitdrukkelijk door de beschermingsbewindvoerder was afgeraden.
Thans is gebleken dat de betreffende auto inmiddels niet meer op naam van [appellante] staat.
Ondanks de eerdere verwijten en ondanks de beslissing van de rechtbank tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling heeft [appellante] wederom nagelaten om de bewindvoerder te informeren. Op het moment dat zij hiermee bekend raakte heeft zij immers nagelaten om de bewindvoerder te informeren dat de auto niet meer op haar naam staat, hetgeen ter zitting in hoger beroep door zowel [appellante] als door de bewindvoerder is bevestigd. De bewindvoerder heeft deze informatie zelf uit de door [appellante] overgelegde stukken (productie 7 bij beroepschrift) moeten herleiden. Afgezien hiervan, is het hof met de bewindvoerder van oordeel dat er formeel sprake is van een onttrekking aan de boedel.
Daar komt nog bij dat [appellante] weliswaar stelt dat haar zoon de boete in verband met de snelheidsovertreding op 13 maart 2016 met betrekking tot de auto heeft betaald, maar dit niet met onderliggende stukken heeft aangetoond. Zo heeft zij evenmin met betalingsbewijzen of andere stukken aangetoond dat haar familie het vliegticket naar Curaçao voor haar heeft betaald.
Kortom, [appellante] voldoet ook nu nog steeds niet of onvoldoende aan haar algemene en spontane informatieplicht en het hof heeft er - net als de bewindvoerder - dan ook geen vertrouwen meer in dat [appellante] , die bovendien de adviezen van de beschermingsbewindvoerder niet opvolgt, de schuldsaneringsregeling tot een goed einde zal brengen. Daarbij komt dan nog dat [appellante] niet of onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet (hoofdelijk althans formeel) aansprakelijk is voor de met de auto gemaakte schade en dat haar zoon de schade zal afhandelen. Dit betekent tevens dat er sprake is van een latente bovenmatige nieuwe schuld.
[appellante] kan hiervan een verwijt worden gemaakt en de door haar overlegde medische gegevens (behandelplan Met GGZ) maken dit niet anders. Uit deze stukken, alsmede uit de overige door [appellante] overgelegde stukken en uit de indruk ter zitting in hoger beroep blijkt dat [appellante] voldoende in staat is gebleken om aan haar informatieplicht te voldoen, althans is het tegendeel niet komen vast te staan. Dit blijkt bovendien uit het gegeven, dat [appellante] eerder de wettelijke schuldsaneringsregeling succesvol heeft weten te doorlopen.
3.8.3.
Het hof is daarnaast van oordeel dat [appellante] een ernstig verwijt kan worden gemaakt dat zij direct na aanvang van de schuldsaneringsregeling voor weken naar Curaçao is vertrokken zonder de bewindvoerder hiervan op de hoogte te stellen en zonder tijdig te reageren op de door de bewindvoerder toegezonden emailberichten. Pas op het moment dat de bewindvoerder in haar berichtgeving aangeeft dat zij de rechter-commissaris over de gang van zaken zal informeren, reageert [appellante] nog dezelfde dag.
[appellante] heeft getekend voor de verplichtingen, die in het kader van de schuldsaneringsregeling, op haar zouden rusten. Zoals gezegd, heeft [appellante] al eerder een schuldsaneringstraject doorlopen. Sinds 5 maart 2013 staat zij onder beschermingsbewind. Op grond van de combinatie van deze gegevens veronderstelt het hof haar bekendheid met het feit dat er verschillende soorten bewindvoerders zijn. Voor zover [appellante] heeft begrepen dat de rechtbank heeft bedoeld dat zij enkel toestemming van de beschermingsbewindvoerder nodig zou hebben voor haar reis naar Curaçao, acht het hof dit niet al te waarschijnlijk en komt deze gestelde vergissing in ieder geval voor haar risico.
Bovendien is uit de stukken voldoende naar voren gekomen dat de beschermingsbewindvoerder [appellante] erop heeft gewezen dat zij toestemming van de Wsnp-bewindvoerder en de rechter-commissaris moest hebben alvorens op vakantie naar het buitenland te kunnen gaan. Dit is door [appellante] ook niet of onvoldoende gemotiveerd betwist. Vast staat evenwel dat [appellante] deze toestemming niet heeft gevraagd en, dat eenmaal in Curaçao, zij betrokkenen ook niet tijdig c.q. spontaan heeft geïnformeerd of via derden heeft doen laten informeren. Dat zulks niet mogelijk zou zijn geweest is niet althans onvoldoende aannemelijk gemaakt.
3.9.
Het hof acht de bovengenoemde omstandigheden voldoende ernstig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds te beëindigen.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2016.