In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een zorgregeling voor de minderjarige is vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.N.R. Nasrullah, verzoekt de bestaande omgangsregeling te wijzigen, omdat hij van mening is dat de huidige regeling niet in het belang van de minderjarige is. Hij stelt dat de overdracht van de minderjarige op een bushalte in [plaats 1] niet acceptabel is en dat hij onvoldoende financiële middelen heeft om deze reis te maken. De moeder, vertegenwoordigd door mr. Th.Th.M.L. Boersema, verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2016 zijn beide partijen gehoord, maar de vader is niet verschenen. De raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de ouders te verwijzen naar een omgangshuis voor begeleide omgangsregeling. Het hof heeft dit advies overgenomen en de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot 1 maart 2017, om de resultaten van de begeleide contacten af te wachten. De beschikking is op 1 september 2016 gegeven en in het openbaar uitgesproken.