ECLI:NL:GHSHE:2016:3991

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
200.183.361/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een zorgregeling voor de minderjarige is vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.N.R. Nasrullah, verzoekt de bestaande omgangsregeling te wijzigen, omdat hij van mening is dat de huidige regeling niet in het belang van de minderjarige is. Hij stelt dat de overdracht van de minderjarige op een bushalte in [plaats 1] niet acceptabel is en dat hij onvoldoende financiële middelen heeft om deze reis te maken. De moeder, vertegenwoordigd door mr. Th.Th.M.L. Boersema, verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juli 2016 zijn beide partijen gehoord, maar de vader is niet verschenen. De raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de ouders te verwijzen naar een omgangshuis voor begeleide omgangsregeling. Het hof heeft dit advies overgenomen en de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot 1 maart 2017, om de resultaten van de begeleide contacten af te wachten. De beschikking is op 1 september 2016 gegeven en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 1 september 2016
Zaaknummer: 200.183.361/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/287270 FA RK 14-6074
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. E.J. Kolmeijer, thans mr. M.N.R. Nasrullah,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Th.Th.M.L. Boersema.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 oktober 2015 en naar de beschikking van die rechtbank van 25 februari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 januari 2016, heeft de vader verzocht voormelde beschikking van 6 oktober 2015 te vernietigen en:
- de bestaande omgangsregeling te wijzigen naar een meer acceptabele omgangsregeling, waarbij de ontmoetingsplaats van de overdracht van de hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige] van [plaats 1] wordt gewijzigd naar [plaats 2] en de moeder te [plaats 2] zonder het bijzijn van haar aanhang [de minderjarige] overdraagt aan de vader;
- de beschikking voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
- de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 mei 2016, heeft de moeder verzocht bij
beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • namens de vader mr. Nasrullah;
  • de moeder, bijgestaan door mr. A.D.K. van Veen, waarnemend voor mr. Boersema;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 17 augustus 2015;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 21 juni 2016.
2.4.1.
Volgens afspraak is na de mondelinge behandeling nog ingekomen:
- het faxbericht met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 5 juli 2016;
- het faxbericht van de advocaat van de moeder d.d. 5 juli 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit hun relatie is geboren:
- [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [de minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit, die bij de moeder verblijft.
3.2.
Bij beschikking van 25 februari 2015 heeft de rechtbank - onder aanhouding van iedere verdere beslissing - een voorlopige zorgregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, kort samengevat, het volgende aan. De door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling is niet in het belang van [de minderjarige] . Een bushalte in [plaats 1] is geen fatsoenlijke plaats om [de minderjarige] over te dragen. Bovendien heeft de vader onvoldoende financiële middelen om de reis naar [plaats 1] te kunnen bekostigen en staat de reistijd die de vader met het openbaar vervoer naar en van [plaats 1] aflegt niet in een redelijke verhouding tot de tijd die de vader met [de minderjarige] doorbrengt. Verder zijn de bustijden op zondag in [plaats 1] zeer beperkt, zodat de vader samen met [de minderjarige] vaak lang moet wachten alvorens zij met de bus vanuit [plaats 1] naar [geboorteplaats] kunnen reizen. [plaats 2] zou een meer geschikte plaats van overdracht zijn.
De vader is voorts van mening dat bij de overdracht van [de minderjarige] geen aanhang van de moeder aanwezig dient te zijn. De moeder heeft op 15 november 2015, samen met haar
aanhang, de vader tijdens de overdracht van [de minderjarige] bedreigd. Na dit incident heeft er geen contact meer plaatsgevonden tussen de vader en [de minderjarige] .
3.6.
De moeder voert in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan. De moeder is verbaasd over het hoger beroep van de vader, omdat partijen bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg in goed overleg afspraken hebben gemaakt over de opbouw van de contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] en over de bushalte in [plaats 1] als plaats van overdracht.
De eerste contactmomenten tussen [de minderjarige] en de vader na de zitting in eerste aanleg zijn redelijk verlopen.
In november 2015 is [de minderjarige] voor het eerst mee naar de vader thuis gegaan. Bij de overdracht kreeg de moeder niet de kans om de vader iets te vertellen over de zorg voor [de minderjarige] en constateerde zij voorts dat er in de auto geen kinderzitje aanwezig was. Een vriendin van de moeder, die bij haar was, heeft de vader daarop aangesproken, waarop deze zeer boos werd. De moeder betwist dat de vader bij die gelegenheid is bedreigd. Na dit voorval heeft de vader niets meer van zich laten horen. Hij is [de minderjarige] op de afgesproken zaterdagen niet meer komen ophalen.
Volgens de moeder moet de onderlinge communicatie tussen de ouders eerst worden verbeterd. De moeder staat open voor mediation.
3.7.
De raad heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende verklaard. [de minderjarige] heeft recht op contact met de vader. De raad adviseert om de ouders te verwijzen naar het omgangshuis van Juzt in [kantoorplaats] voor het opstarten van een begeleide omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader en voor oudergesprekken.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de na de mondelinge behandeling ingekomen faxberichten van de advocaten van partijen blijkt dat partijen instemmen met de door de raad geadviseerde omgangsbegeleiding door het omgangshuis.
Het hof zal het door de raad ter zitting gegeven advies overnemen en partijen verwijzen naar het omgangshuis van Juzt te [kantoorplaats] voor omgangsbegeleiding en oudergesprekken.
3.9.
Het hof verzoekt het omgangshuis het hof tijdig vóór na te melden pro forma datum schriftelijk te informeren over de resultaten van de begeleide contacten en het verloop van het traject met de ouders, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van deze schriftelijke informatie aan de raad en de raadslieden van partijen, waarna zij in de gelegenheid zullen worden gesteld hierop te reageren en het hof te informeren over het door partijen gewenste verdere verloop van de onderhavige procedure.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de verdere behandeling van de zaak aanhouden tot 1 maart 2017 teneinde de resultaten van de begeleide contacten bij Juzt af te wachten.

4.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat de vader en [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , gerechtigd zijn tot contact met elkaar in het omgangshuis van Juzt te [kantoorplaats] , onder
begeleiding van het omgangshuis, waarbij de verdere invulling, waaronder oudergesprekken, zal geschieden in nader overleg tussen partijen en het omgangshuis;
verzoekt het omgangshuis het hof tijdig vóór na te melden pro forma datum schriftelijk te informeren over de resultaten van de begeleide contactregeling en het verloop van het traject met de ouders, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van deze schriftelijke informatie aan de raad en de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 1 maart 2017 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, E.L. Schaafsma - Beversluis en
H. van Winkel en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2016.