ECLI:NL:GHSHE:2016:395

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
200.157.300_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Servicekosten en overige dienstverlening in huurcontracten; ontvankelijkheid hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Stichting Wooninc. en een huurder, aangeduid als [geïntimeerde]. Het geschil betreft de vraag of de kosten die Wooninc. in rekening brengt voor voorzieningen in de recreatieruimte van een appartementencomplex als servicekosten in de zin van artikel 7:237, lid 3 BW moeten worden aangemerkt. Wooninc. vorderde een verklaring voor recht dat de vergoeding van € 12,50 per maand voor de zorgservice in de recreatieruimte niet onder de servicekosten valt en dat [geïntimeerde] deze vergoeding verschuldigd is. De kantonrechter had in eerdere vonnissen geoordeeld dat de kosten niet als servicekosten konden worden gekwalificeerd, maar Wooninc. stelde dat deze kosten wel degelijk apart in rekening mochten worden gebracht.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van Wooninc. in het hoger beroep beoordeeld, waarbij het artikel 7:262, lid 2 BW in overweging nam. Het hof oordeelde dat de procedure niet onder het appelverbod viel, omdat het ging om kosten die niet onder de definitie van servicekosten vallen. Het hof heeft vervolgens de grieven van Wooninc. toegewezen en geoordeeld dat de kosten voor de recreatieruimte niet als servicekosten kunnen worden aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de door Wooninc. gevorderde vergoeding van € 12,50 per maand niet in strijd is met de huurovereenkomst, omdat deze lager is dan de kostprijs van de geleverde voorzieningen.

De uitspraak concludeert dat Wooninc. niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar beroep tegen eerdere vonnissen, maar dat het eindvonnis van de kantonrechter wordt vernietigd. [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.157.300/01
arrest van 9 februari 2016
in de zaak van
Stichting Wooninc.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als “Wooninc.”,
advocaat: mr. W.J. Aardema te Heerenveen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als “ [geïntimeerde] ”,
advocaat: mr. I.E. van Galen te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 juli 2014 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, van 27 juni 2013, 9 januari 2014 en 15 mei 2014, gewezen tussen Wooninc. als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 849236, rolnummer 12/8375)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met één productie;
  • de memorie van grieven met vier producties;
  • de memorie van antwoord;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Wooninc. verhuurt aan [geïntimeerde] woonruimte (een appartement) in een woonflat aan de [adres] te [plaats] , bekend als de [naam van de flat] . In het complex bevindt zich op de begane grond een recreatieruimte. Bij deze recreatieruimte is een keuken gelegen, van waaruit een maaltijdservice wordt aangeboden. Bewoners kunnen desgewenst tegen vergoeding in de recreatieruimte een maaltijd nuttigen. De ruimte wordt verder benut voor het aanbieden van activiteiten en is voorzien van een televisie. Bewoners kunnen in de ruimte ook een krant en tijdschriften uit een leesmap lezen. De huurovereenkomst d.d. 24 december 2008 met [geïntimeerde] bevat dienaangaande het navolgende beding:
“Onverbrekelijk verbonden met deze huurovereenkomst is het medegebruik van de algemene ruimten van het complex, waarvan de woonruimte deel uitmaakt. Voor het medegebruik van de algemene ruimten en voor de bijbehorende dienstverlening zijn maandelijks servicekosten verschuldigd, die op kostprijsbasis jaarlijks worden vastgesteld.”
Bij de specificatie van de servicekosten is voor het gebruik van de ontmoetingsruimte in deze overeenkomst een bedrag van € 12,00 opgenomen met een verwijzing naar de opmerking dat deze kosten niet verrekenbaar zijn.
3.1.2.
Tussen partijen is een geschil gerezen omtrent de verschuldigdheid van de vergoeding voor de kosten die samenhangen met de voorzieningen die in de recreatieruimte worden aangeboden. In het onderhavige geding gaat het met name om de navolgende posten:
de afschrijving op de aanwezige keuken;
de gaskosten met betrekking tot het gebruik van de keuken;
de aanwezigheid van een inventaris inclusief biljart en de afschrijving daarvan;
e kosten voor het organiseren van activiteiten voor huurders;
de personeelskosten ten behoeve van een professionele begeleiding van die activiteiten;
de onderhoudscontracten ten bate van de keukenapparatuur;
de kosten voor het kabelsignaal ten behoeve van de televisie;
de kosten van het abonnement op het Eindhovens Dagblad;
de kosten van het abonnement op de leesmap.
Wooninc. brengt de huurders van appartementen in de [naam van de flat] voor deze voorzieningen maandelijks een bedrag van € 12,50 in rekening.
3.1.3.
[geïntimeerde] heeft een geschil aanhangig gemaakt bij de Huurcommissie. Dit zag enerzijds op de vraag of de vergoeding voor het leveren van zaken en diensten in de recreatieruimte waren aan te merken als servicekosten – waarmee kennelijk bedoeld is: servicekosten in de zin van artikel 7:237, lid 3 BW - en anderzijds op de hoogte van het door Wooninc. berekende voorschot ter dekking van de servicekosten.
3.1.4.
De Huurcommissie heeft bij uitspraak van 21 november 2011 de omvang van de door [geïntimeerde] verschuldigde servicekosten over 2009 en stookkosten over de periode van 1 juni 2009 tot en met 31 mei 2010 vastgesteld. Deze beslissing is verzonden bij brief van 6 juli 2012.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert Wooninc. een verklaring voor recht dat de vergoeding van € 12,50 per maand zoals overeengekomen tussen [geïntimeerde] en Wooninc. ter zake de levering van zorgservice in de recreatieruimte niet ziet op servicekosten in de zin van artikel 7:237, lid 3 BW. Voorts vordert Wooninc. een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] de overeengekomen vergoeding van € 12,50 per maand verschuldigd is aan Wooninc. ter zake het gebruik van de door Wooninc. geleverde zorgservice in de recreatieruimte van de [naam van de flat] . Tot slot vordert Wooninc. de veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
3.2.2.
Aan de vordering heeft Wooninc. de hiervoor aangehaalde feiten ten grondslag gelegd en gesteld dat de kosten die samenhangen met het gebruik van de recreatieruimte niet kunnen worden beschouwd als servicekosten in de zin van artikel 7:237, lid 3 BW en door haar op grond van de met hem gesloten huurovereenkomst apart bij [geïntimeerde] in rekening mogen worden gebracht.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.
In het tussenvonnis van 27 juni 2013 heeft de kantonrechter in r.o. 6 overwogen dat het eerste deel van de vordering van Wooninc. kon worden toegewezen en heeft hij vervolgens Wooninc. in de gelegenheid gesteld het tweede deel van haar vordering nader toe te lichten, meer in het bijzonder haar standpunt dat de verplichting tot betaling van de verlangde vergoeding zou zijn overeengekomen.
3.3.2.
In het tweede tussenvonnis van 9 januari 2014 heeft de kantonrechter geoordeeld dat uit de door hem aangehaalde feiten en omstandigheden in voldoende mate blijkt dat de verlangde vergoeding was overeengekomen, dat de huurovereenkomst de verlangde kosten ten onrechte kwalificeert als servicekosten (r.o. 4.1), maar dat de verlangde vergoeding verschuldigd is op kostprijsbasis, zodat [geïntimeerde] het recht heeft om zich ervan te vergewissen of de vergoeding ook op kostprijsbasis was vastgesteld. Vervolgens heeft de kantonrechter Wooninc. de gelegenheid geboden om een berekening te presenteren waaruit kon blijken dat zij niet meer dan de kostprijs van de bewuste dienstverlening in rekening brengt.
3.3.3.
In het eindvonnis van 15 mei 2014 oordeelt de kantonrechter dat Wooninc. niet heeft aangetoond dat de vergoeding op de kostprijs van de verleende diensten berust. Vervolgens heeft hij ook geoordeeld dat hij moet terugkomen op hetgeen is overwogen in r.o. 6 van het tussenvonnis van 27 juni 2013 en dat de beide verlangde verklaringen voor recht niet kunnen worden toegewezen. Wooninc. is verwezen in de kosten van het geding als omschreven in dit vonnis.
3.4.1.
Wooninc. heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. Wooninc. heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij ontvangen kan worden in het hoger beroep. Zij heeft vervolgens geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
3.4.2.
[geïntimeerde] heeft betoogd dat Wooninc. niet in het hoger beroep kan worden ontvangen, omdat artikel 7:262, lid 2 BW hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter uitsluit. Voorts heeft hij inhoudelijk verweer gevoerd, waar het hof zo nodig bij de beoordeling op terug zal komen. Hierna zal blijken in hoeverre de vorderingen van Wooninc. toewijsbaar zijn.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid.
3.5.1.
[geïntimeerde] heeft tot verweer aangevoerd dat de vorderingen van Wooninc. in eerste aanleg zijn gericht tegen het oordeel van de Huurcommissie. De procedure voor de Huurcommissie is gevoerd op voet van artikel 7:260 BW. De vorderingen van Wooninc. berusten op het bepaalde in artikel 7:262, lid 1 BW. Ingevolge het bepaalde in lid 2 van dat artikel staat tegen de beslissing van de kantonrechter geen hoger beroep open.
3.5.2.1. Wooninc. heeft dat weersproken door aan te voeren dat het onderwerp van deze procedure buiten het toepassingsgebied van artikel 7:262 BW valt. Op grond van het bepaalde in artikel 7:260 BW kunnen huurder en verhuurder de Huurcommissie vragen een uitspraak te doen over de hoogte van de verschuldigde servicekosten. Wat onder servicekosten wordt begrepen, is gedefinieerd in artikel 7:237, lid 3 BW. De onderhavige procedure gaat nu juist over kosten die niet onder het begrip servicekosten vallen, omdat zij niet zien op kosten voor geleverde zaken of diensten in verband met de bewoning van de woonruimte, één en ander als opgenomen in het Besluit Servicekosten.
Een beslissing met betrekking tot het bestaan en de omvang van deze kosten kan niet via de Huurcommissie worden verkregen. Als het gaat om boven op de huurprijs verlangde vergoedingen voor de levering van overige zaken of diensten, is de kantonrechter in eerste instantie bevoegd om te oordelen over de vraag of de verhuurder bij het bedingen van een dergelijke vergoeding geen onredelijk voordeel behaalt, één en ander op voet van het bepaalde in artikel 7:264 BW. De kantonrechter heeft dit in de tussenvonnissen erkend door te oordelen dat de ter discussie staande posten geen servicekosten waren in de zin van artikel 7:237, lid 3 BW. Door in het eindvonnis – ongemotiveerd – op dit oordeel terug te komen, heeft de kantonrechter ten onrechte artikel 7:237, lid 3 BW en daarmee ook de artikelen 7:246 tot en met 7:265 BW en de UHW op de onderhavige casus van toepassing verklaard.
3.5.2.2. Bij gelegenheid van het pleidooi is Wooninc. zich op het standpunt gaan stellen, dat de kantonrechter met r.o. 6 van zijn vonnis van 27 juni 2013 een bindende eindbeslissing heeft gegeven, waarop hij niet kon en mocht terugkomen, en waarvan [geïntimeerde] geen hoger beroep heeft ingesteld, zodat deze vaststelling als vast staand moet worden aangenomen.
Het hof merkt te dien aanzien op, dat het hier gaat om een beslissing in de overwegingen, niet om een beslissing in een dictum waarmee een einde werd gemaakt aan het geschil omtrent enig onderdeel van het gevorderde. Dat zo zijnde was [geïntimeerde] niet verplicht om van dat vonnis eerder of afzonderlijk hoger beroep in te stellen op straffe van het verlies van zijn mogelijkheden om die kwestie alsnog door het hof te laten beoordelen.
Voor de gevolgen van het eventueel slagen van de grieven voor de door [geïntimeerde] gevoerde weren verwijst het hof naar r.o. 3.7.1.
Nu [geïntimeerde] het verweer dat het servicekosten betrof die bedoeld zijn in art. 7:237 lid 3 BW niet heeft prijsgegeven, merkt het hof hier reeds op dat het inhoudelijk dient te toetsen of en in hoeverre van kosten als bedoeld in dat artikel sprake is.
3.5.3.
Het hof volgt op dit punt Wooninc. in haar standpunt. In eerste aanleg heeft Wooninc. niet gevorderd dat de kantonrechter de beslissing van de Huurcommissie zal vernietigen, noch anderszins een petitum geformuleerd dat erop is gericht om een andere beslissing te verkrijgen dan de Huurcommissie heeft gegeven. Die heeft het bedrag dat Wooninc. over 2009 aan [geïntimeerde] wegens servicekosten, dus de kosten als bedoeld in artikel 7:237, lid 3 BW, in rekening mag brengen vastgesteld op € 771,92. De vorderingen van Wooninc. in de onderhavige procedure beogen niet om op dit punt een andersluidende beslissing te verkrijgen, maar beogen om vastgesteld te krijgen dat er naast de kosten die onder het begrip servicekosten vallen nog andere kosten zijn waarvoor een betalingsverplichting is overeengekomen. Dat betekent dat ook al heeft de onderhavige procedure feitelijk deels hetzelfde geschilpunt tot onderwerp als de procedure die voor de Huurcommissie is gevoerd, deze toch niet kan worden beschouwd als een beroep tegen de beslissing van de Huurcommissie als bedoeld in artikel 7:262, lid 1 BW. Het appelverbod van artikel 7:262, lid 2 BW is dan ook in dit geval niet van toepassing en Wooninc. kan in haar beroep, dat tijdig is ingesteld, worden ontvangen.
3.6.
Het hof zal de grieven hieronder verder gezamenlijk behandelen, waarbij eerst zal worden beoordeeld welke posten al dan niet behoren tot de servicekosten als bedoeld in artikel 7:237, lid 3 BW en welke niet (3.6.1.). Voor zover posten niet behoren tot de servicekosten als bedoeld in artikel 7:237, lid 3 BW zal het hof vervolgens vaststellen welke kosten daar voor Wooninc. mee gemoeid zijn (3.6.2.). Ten slotte zal dan een oordeel gevormd kunnen worden omtrent de vraag of het berekenen van een bedrag van € 12,50 per maand per huurder geheel of ten dele een onredelijk voordeel oplevert voor Wooninc. (3.6.3), waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat in beginsel een vergoeding op basis van kostprijs is overeengekomen.
3.6.1.1. Tussen partijen staat vast dat Wooninc. de voorzieningen en diensten waarvoor zij de in 3.1.2. genoemde kosten in rekening brengt ook daadwerkelijk aan alle bewoners van het appartementencomplex aanbiedt. Desgevraagd is dit namens Wooninc. bij gelegenheid van het gehouden pleidooi nog eens bevestigd en door of namens [geïntimeerde] niet weersproken.
De onder a., b. en f. opgenomen posten, samenhangend met de aangeboden maaltijdservice, kunnen in elk geval niet worden beschouwd als servicekosten in de zin van het Besluit Servicekosten. Bij gelegenheid van het gehouden pleidooi is desgevraagd bevestigd dat elke huurder in zijn eigen appartement een keuken ter beschikking heeft. Een keukenvoorziening in de recreatieruimte is dus niet noodzakelijk voor de bewoning van het gehuurde en evenmin voor het uitoefenen van het gebruiksrecht van de recreatieruimte. Tot slot merkt het hof op dat namens Wooninc. bij gelegenheid van het gehouden pleidooi is opgemerkt dat geen van de in de posten a., b. en f. begrepen kosten worden doorberekend in de prijs die Wooninc. voor een maaltijd vraagt. Dit is bij die gelegenheid door of namens [geïntimeerde] niet weersproken.
3.6.1.2. Post c. (inventaris) is naar het oordeel van het hof door de Huurcommissie betrokken bij de vaststelling van de servicekosten. Dat is terecht, omdat de meubilering en stoffering wel kunnen worden beschouwd als noodzakelijke voorzieningen voor het gebruik van de recreatieruimte. Het hof merkt op dat deze voorziening ook is opgenomen in het Besluit Servicekosten, in de bijlage bij artikel 1 onder de punten 10 juncto 3.d.
Ook post g. (kosten voor het kabelsignaal naar de televisie in de recreatieruimte) valt naar het oordeel van het hof onder de servicekosten als bedoeld in het Besluit Servicekosten. Het hof verwijst naar de punten 10 juncto 7.c. van de bijlage bij dit besluit.
3.6.1.3. De posten d. en e. betreffen naar het oordeel van het hof diensten waarvan de daarmee gemoeide kosten niet vallen onder het begrip servicekosten in de zin van artikel 7:237, lid 3 BW. Dat geldt naar het oordeel van het hof ook voor de posten h. en i., die ook niet zijn genoemd in het Besluit Servicekosten.
3.6.1.4. Ten opzichte van de onder 3.1.2 genoemde posten heeft Wooninc. in de door haar bij akte van 6 maart 2014 geproduceerde kostenspecificatie nog posten opgenomen voor onderhoud aan planten en het reinigen van de raambekleding. Naar het oordeel van het hof zijn dit echter kostenposten waarvoor een vergoeding is inbegrepen in de servicekosten, omdat mag worden aangenomen dat zij tot de huismeesterstaken behoren (bijlage bij artikel 1 Besluit Servicekosten, punt 10 juncto punt 6).
3.6.1.5. Resumerend stelt het hof vast dat de posten a., b., d., e., f., h. en i. voorzieningen betreffen waarvoor een kostendekking niet is inbegrepen in de servicekosten. De door Wooninc. primair gevorderde verklaring voor recht kan ten aanzien van deze posten worden toegewezen. Dat betekent dat de grieven, voor zover zij betrekking hebben op deze posten, slagen en het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven.
3.6.2.1. De kosten die gemoeid zijn met deze posten, die direct of indirect met het gebruik van de keuken te maken hebben, zijn door Wooninc. gespecificeerd in productie 7 bij akte d.d. 6 maart 2014, opnieuw overgelegd als productie 4 bij memorie van grieven. Als productie 2 bij memorie van grieven is een specificatie in het geding gebracht van gedane uitgaven. Voorts heeft Wooninc. als respectievelijk productie 6 bij akte van 6 maart 2014 en productie 3 bij memorie van grieven een factuur in het geding gebracht van de firma “de koksmaat” betreffende de levering van keukenapparatuur. De juistheid van de inhoud van deze producties is verder niet betwist, zodat het hof deze als uitgangspunt zal nemen voor de beoordeling van de omvang van de kostenposten.
3.6.2.2. Uit de factuur van de firma “de koksmaat” blijkt dat Wooninc. in 2006 keukenapparatuur heeft aangeschaft voor een bedrag van € 27.345,= exclusief btw. Uit de dagvaarding in eerste aanleg blijkt dat Wooninc. niet btw-plichtig is, zodat zij de hierover verschuldigde btw niet heeft kunnen verrekenen. Voor de vaststelling van de aanschafkosten voor de keukenapparatuur moet dit bedrag dan ook vermeerderd worden met het ten tijde van de aanschaf (2006) geldende btw-percentage (19), zodat deze kosten zich laten berekenen op € 32.540,55. Dat die btw moet worden berekend correspondeert ook met de desbetreffende post (een termijnnota voor 60%) in het overzicht dat als productie 2 bij memorie van grieven is overgelegd. Met betrekking tot de keuken bevat dat overzicht ook nog een post “koelbuffet” ad € 3.578,93, “sloten koelbuffet” ad € 190,70, “serveerwagen en afdekplaat” ad € 731,85 en “plaatsen stoomafvoer keuken” ad € 301,07. In totaal is derhalve qua direct aan de keuken en maaltijdvoorziening te relateren kosten een bedrag besteed van € 37.253,10.
Voorts bevat de specificatie van productie 2 bij memorie van grieven nog tweemaal de post “verb. ontmoetingsruimte en keuken” (resp. € 7.447,02 en € 67.331,39) en een post “aanp. verlichting/elektr. install.” (€ 47.549,70). Wanneer het hof, voorzichtig schattend, 15% van het totaal van deze kosten meeneemt als zijnde specifiek gemaakt ten dienste van de keuken, levert dat nog een post op van € 18.352,23 die bij de berekening van de kosten in aanmerking zou moeten worden genomen. Het totaal aan investeringen voor de keuken zou daarmee schattenderwijs uitkomen op € 55.602,33. Bij een redelijke afschrijvingstermijn van 15 jaar betekent dit een jaarlijkse kostenpost van (afgerond) € 3.700,=. Omgeslagen over 125 appartementen levert dat een kostenpost op van € 29,60 per huurder per jaar.
3.6.2.3. Van de opgevoerde post “gaskosten recreatieruimte” is bij gelegenheid van het gehouden pleidooi door Wooninc. opgemerkt dat dit niet de verwarmingskosten voor de recreatieruimte betreft, maar de gaskosten ten bate van het gebruik van de keuken. Dit is door of namens [geïntimeerde] niet weersproken. Het hof neemt dan ook voor post b. een bedrag van (afgerond) € 4.800,= mee. Omgeslagen over 125 appartementen levert dat een kostenpost op van € 38,40 per huurder per jaar.
3.6.2.4. Voor post f., de onderhoudskosten ten bate van de keuken, heeft Wooninc. in het overzicht dat als productie 4 bij memorie van grieven is overgelegd een bedrag in aanmerking genomen van € 3.523,55 per jaar. Uitgaande van (afgerond) € 3.500,= aan kosten per jaar levert dat, omgeslagen over 125 appartementen, een kostenpost op van € 28,= per huurder per jaar.
3.6.2.5. De posten d. en e. heeft Wooninc. tezamen genomen in haar kostenoverzicht. Voor deze posten voert zij en bedrag op van € 4.917,23. Uitgaande van (afgerond) een kostenpost van om en nabij € 5.000,= per jaar, om te slaan over 125 appartementen, komt het hof op een kostenpost van € 40,= per huurder per jaar.
3.6.2.6. Voor de posten h. en i. (abonnementen) heeft Wooninc. een kostenpost opgevoerd van in totaal € 911,02. Uitgaande van een bedrag van (afgerond) € 1.000,= per jaar voor 125 appartementen berekent het hof een redelijke vergoeding voor deze voorzieningen op € 8,= per huurder per jaar.
3.6.3.
Bij elkaar geteld stelt het hof vast dat Wooninc. voor de daarvoor in aanmerking komende zaken en diensten kostenposten heeft aangetoond tot een bedrag van in totaal € 144,= per huurder per jaar. Per maand komt dat uit op een bedrag van € 12,=. Redelijk en niet ongebruikelijk is de toepassing van een opslag van 5% wegens administratiekosten (€ 0,60 per maand). De kostprijs voor de genoemde voorzieningen kan dan worden vastgesteld op een bedrag van € 12,60. Het door Wooninc. in rekening gebrachte bedrag van € 12,50 bedraagt dus (marginaal) minder dan de kostprijs voor de daarvoor geleverde voorzieningen en komt dus niet in strijd met hetgeen de huurovereenkomst dienaangaande bepaalt.
3.7.1.
Het voorgaande voert, zoals al eerder opgemerkt, tot het oordeel dat de grieven slagen. Het vonnis van 15 mei 2014 kan niet in stand blijven. De devolutieve werking van het hoger beroep brengt in dat geval met zich mee dat nader moet worden gekeken naar de door [geïntimeerde] in eerste aanleg gevoerde verweren, voor zover daarvan geen afstand is gedaan en voor zover een beslissing daarop al niet is inbegrepen in hetgeen hiervoor is overwogen.
3.7.2.
Tot die verweren behoort het verweer dat een vergoeding voor de door Wooninc. genoemde zaken en diensten die niet onder de servicekosten vallen niet zou zijn overeengekomen. In het geval van [geïntimeerde] faalt dat verweer, omdat de post in kwestie specifiek staat genoemd in het overzicht van verschuldigde vergoedingen in de door hem ondertekende huurovereenkomst (zie r.o. 3.1.1).
3.7.3.
[geïntimeerde] heeft bij conclusie van antwoord voorts nog aangevoerd dat Wooninc. nalaat om op de gemaakte kosten de opbrengsten in mindering te brengen van de baromzet. Bij repliek heeft Wooninc. weersproken dat en waarom zij tot verrekening van de kosten met de opbrengsten uit de bar zou moeten overgaan. [geïntimeerde] is bij dupliek vervolgens niet meer op dit punt teruggekomen, zodat het verweer van Wooninc. op dit punt niet is weersproken. Dat verweer komt erop neer dat bij het volgen van het standpunt van [geïntimeerde] de huurders aansprakelijk zouden worden voor de exploitatiekosten van de horecavoorziening in het gehuurde, wat partijen niet zijn overeengekomen. Nu dit laatste niet is weersproken, acht het hof geen termen aanwezig om te oordelen dat opbrengsten uit de horecavoorziening met de kosten verrekend zouden moeten worden. Een nadere specificatie van die opbrengsten door Wooninc. is dan ook niet nodig.
3.8.
De slotsom luidt dat ook bij inachtneming van het door [geïntimeerde] in eerste aanleg gevoerde verweer geen gronden bestaan om anders te oordelen dan dat de in eerste aanleg als eerste gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is, zij het slechts ten aanzien van een beperkt aantal van de door Wooninc. opgevoerde zaken en diensten. De in eerste aanleg als tweede gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar, ook voor wat betreft het daarin genoemde bedrag.
3.9.1.
Wooninc. zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar beroep tegen de tussenvonnissen, omdat dat beroep slechts is ingesteld voor zover zij zijn genoemd in het eindvonnis en tegen de in de tussenvonnissen gegeven beslissingen ook geen specifieke grieven zijn gericht.
3.9.2.
Ten aanzien van het eindvonnis zal worden beslist als na te melden. [geïntimeerde] heeft als de in het ongelijk gestelde partij te gelden en zal om die reden worden verwezen in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep. Voor zover [geïntimeerde] heeft bepleit dat hij niet in de kosten zou moeten worden veroordeeld, omdat hij niet het initiatief tot deze procedure heeft genomen, merkt het hof op dat het voor wat betreft de proceskostenbeslissing niet uitmaakt op wiens initiatief een procedure is aangevangen. Bovendien kan worden vastgesteld dat het geschil is ontstaan doordat [geïntimeerde] (met anderen) de Huurcommissie heeft benaderd om een beslissing te verkrijgen over de servicekosten. Uit de proceskostenbeslissing vloeit voort dat [geïntimeerde] , voor zover Wooninc. al uitvoering heeft gegeven aan de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, het betaalde terug moet betalen. Zulks vergt geen expliciete bepaling in het dictum van dit arrest.
3.9.3.
Deze zaak maakt onderdeel uit van een cluster van vijf zaken, in welke telkens grotendeels gelijkluidende processtukken zijn gebruikt. Aannemelijk is daarom dat de kosten ten bate van deze procedure slechts in beperkte mate die voor het voeren van één procedure overtreffen. Om die reden zal het hof de bijdrage aan het salaris van de advocaat van Wooninc. vaststellen op 25% van het gebruikelijke tarief. Voor de eerste aanleg wordt daarbij uitgegaan van 3 punten tegen een bedrag van € 200,= per punt. De dagvaardingskosten in eerste aanleg en hoger beroep zullen voor alle vijf de zaken als verschotten worden meegenomen, omdat elk der betrokken wederpartijen bij exploot in het geding moest worden betrokken. Ten aanzien van het griffierecht in eerste aanleg en hoger beroep zal 20% van het griffierecht voor één zaak in aanmerking worden genomen. Gelet op het standpunt van Wooninc. dat de onderhavige procedure geen beroep tegen de beslissing van de Huurcommissie betreft valt niet in te zien waarom de vijf betrokken huurders niet tezamen in één procedure betrokken hadden kunnen worden.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart Wooninc. niet-ontvankelijk in het beroep tegen de vonnissen van 27 juni 2013 en 9 januari 2014;
vernietigt het vonnis van 15 mei 2014, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de vergoeding zoals overeengekomen tussen Wooninc. en [geïntimeerde] ter zake de levering van de navolgende zaken en/of diensten in de recreatieruimte niet ziet op servicekosten in de zin van artikel 7:237, lid 3 BW:
  • de afschrijving op de aanwezige keuken;
  • de gaskosten met betrekking tot het gebruik van de keuken;
  • de onderhoudscontracten ten bate van de keukenapparatuur;
  • de kosten voor het organiseren van activiteiten voor huurders;
  • de personeelskosten ten behoeve van een professionele begeleiding van die activiteiten;
  • de kosten van het abonnement op het Eindhovens Dagblad;
  • de kosten van het abonnement op de leesmap;
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] een overeengekomen vergoeding van € 12,50 per maand verschuldigd is aan Wooninc. ter zake de door Wooninc. geleverde zorgservice in de recreatieruimte van de [naam van de flat] ;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Wooninc. voor de eerste aanleg worden begroot op € 116,13 aan verschotten en op € 150,= aan salaris advocaat en voor het hoger beroep op € 236,57 aan verschotten en € 670,50 aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, R.J.M. Cremers en J.K. Six-Hummel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 februari 2016.
griffier rolraadsheer