ECLI:NL:GHSHE:2016:391

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
200.144.409_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht ter zake verzekeringsfraude en tegenbewijsopdracht claimen van dubbele schade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. inzake een geschil over verzekeringsfraude. [appellante] had een 'paraplupakketpolis' afgesloten, die onder andere een woonhuisverzekering omvatte. Na schade door bevroren leidingen en een inbraak claimde zij schadevergoeding. Nationale Nederlanden betwistte de claim en stelde dat [appellante] had geprobeerd om dubbele schade te claimen door onjuiste informatie te verstrekken over de schade aan haar keuken. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de feiten van de zaak vastgesteld. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor fraude, maar dat [appellante] ook de mogelijkheid moest krijgen om tegenbewijs te leveren. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor verdere bewijsvoering en het indienen van relevante documenten. De uitspraak van het hof is gedaan op 9 februari 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.144.409/01
arrest van 9 februari 2016
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. H.J.W. Weekers te Roermond,
tegen
Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding tevens bevattende de grieven van 18 maart 2014 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond gewezen vonnis van 18 december 2013 tussen appellante - [appellante] - als eiseres, en geïntimeerde -NN- als gedaagde.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • voornoemde dagvaarding tevens bevattende de grieven van 18 maart 2014;
  • de memorie van antwoord.
Nadat partijen arrest hebben gevraagd, is bepaald dat arrest wordt gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

2.Het geding in eerste aanleg (zaaknr/rolnr. C/04/123041/HA ZA 13-156)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis van 18 december 2013 en naar het daaraan voorafgegane vonnis van 21 augustus 2013.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de dagvaarding van 18 maart 2014.

4.De beoordeling

4.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. In 2007 heeft [appellante] bij RVS, de rechtsvoorganger van NN, een “paraplupakketpolis” afgesloten. De polis omvat onder meer een woonhuisverzekering, een inboedelverzekering en een glasverzekering.
b. Op de verzekeringsovereenkomst zijn van toepassing de Algemene Polisvoorwaarden (productie 1 dagvaarding in eerste aanleg). In art. 1 van die voorwaarden luidt de begripsomschrijving voor “fraude” als volgt:
“fraude
Het op oneigenlijke gronden en/of wijze (trachten te) verkrijgen van een verzekeringsuitkering waarop geen recht bestaat of het (trachten te) verkrijgen van een verzekeringsdekking onder valse voorwendselen”
Art. 9 aanhef en sub c van de Algemene Polisvoorwaarden luidt als volgt:
“Alle vorderingen die een verzekeringnemer/verzekerde geldend wenst te maken vervallen
(…) in geval van fraude bij of na de verwezenlijking van het risico, behoudens voor zover de fraude het verval van recht op uitkering niet rechtvaardigt.”
c. [appellante] heeft als eigenaresse bewoond de woning te [plaats] , [het adres 1] (hierna de woning).
d. Op enig moment vóór maart 2011 heeft [appellante] de woning verlaten en is ergens anders gaan wonen.
e. Op 21 december 2009 heeft [appellante] melding gemaakt van schade in de woning als gevolg van bevroren waterleidingen en kranen. De schade is vastgesteld op € 11.053,81 waarin begrepen € 5.000,- voor het totaalverlies van een door water beschadigde keuken in het souterrain.
f. Op 27 maart 2011 ontdekte [appellante] dat in de woning was ingebroken en dat diverse leidingen en kranen waren (af)gebroken en weggenomen, als gevolg waarvan waterschade is ontstaan aan vloeren, plafonds en aan de keuken in het souterrain. [appellante] heeft de inbraak en de daarmee verband houdende schade op 28 maart 2011 bij NN gemeld.
g. NN heeft op 11 april 2011 CED Brandvaria B.V. ingeschakeld om de door [appellante] gemelde schade vast te stellen. De schade expert heeft de woning op 14 april 2011 en op 24 mei 2011 bezocht om de schade op te nemen. In het rapport van expertise (productie 3 conclusie van antwoord) van 30 mei 2011 is vermeld:
“(…)
Als gevolg van uitstromend water is forse schade aan diverse opsteldelen ontstaan, zijnde diverse wanden, plafonds, vloeren, deuren, kozijnen, plinten, badmeubel en keuken. (…)
Vooralsnog adviseren wij (…) de reservering aan te passen naar € 40.000,00 (…)”.
h. Op verzoek van NN heeft CED Forensic B.V. een toedrachtonderzoek ingesteld. In het kader van dit onderzoek hebben de heren [vertegenwoordiger CED] en [vertegenwoordiger CED] op 12 juli 2011 gesproken met [appellante] in de woning die zij toen bewoonde aan [het adres 2] te [plaats] . Van dit gesprek is ter plekke een verslag opgemaakt dat door [appellante] is ondertekend. Het verslag (zie de bijlagen 1 en 2 bij de door NN ten behoeve van de comparitie na antwoord naar de rechtbank gestuurde brief van 6 september 2013, en productie 5 inleidende dagvaarding) houdt onder meer in:
“(…)
In het jaar 2009 heb ik (…) ook een schade (…) geclaimd. Toentertijd (…) door bevriezing (…)
Er was toen schade aan een plafond en aan de keuken. Het is dezelfde keuken als die nu bij de tweede schade ook schade heeft opgelopen. Ik heb u tijdens het gesprek een rekening laten zien die gedateerd is op 24 juli 2007. Ik heb u doen geloven dat die rekening van toepassing was op de keuken in de woning aan [het adres 1] . Ik heb u onjuiste informatie over de keuken verschaft. De keuken was veel ouder, precies weet ik het niet. De rekening die ik u heb laten zien was van een andere keuken. Nu later tijdens ons gesprek besef ik dat dit niet juist is geweest. Ik heb daar spijt van.
U vertelt mij dat de schade aan de keuken bij de eerste schade door de schade-expert (…) is vastgesteld op € 5000 op basis van total loss. (…) Het bedrag is mij bekend, ik kon daar geen nieuwe voor kopen.
U houdt mij voor dat ik dezelfde keuken met dezelfde schade nu – bij de tweede schade als gevolg van de inbraak – weer heb geclaimd. (…) Verder heb ik bij de schade-expert een verklaring ondertekend waarin ik aangaf dat de keuken schade had opgelopen. (toevoeging hof: genoemde verklaring bevindt zich niet bij de aan het hof overgelegde stukken
) U heeft mij die verklaring laten zien. Volgens u heb ik getracht de schade aan de keuken dubbel te claimen, een keer bij de eerste schade en een tweede keer bij de onderhavige schade. U vraagt mij om een reactie? Ik vertel u hierop dat ik het daar niet mee eens ben.
De keuken heeft de tweede keer meer-schade opgelopen. Na de eerste schade heb ik de keuken laten herstellen. (…) De [klusjesman] heeft de eerste schade (vorst) hersteld. Hij heeft deurtjes en plinten vervangen. Met andere woorden de schade opgenomen door de eerste schade-expert heb ik laten herstellen. De tweede keer is er weer schade ontstaan. Deze laatste schade is de schade die de tweede schade-expert heeft gezien.
Ik verneem van u dat schade-expert van de onderhavige schade foto’s van de beschadigde keuken aan de schade-expert van de eerste schade heeft laten zien. Volgens de eerste schade-expert (schade 2009) komt de toentertijd geclaimde schade en beschadigingen overeen met de nu geclaimde schade.
(…)
De sfeer van ons gesprek vond ik prima, u heeft de tijd voor mij genomen. (…)”.
Het verslag is opgenomen in het door CED Forensic B.V. opgemaakte rapport van 2 augustus 2011 (productie 5 conclusie van antwoord). Dit rapport vermeldt verder:
“(…)
Uw verzekerde (noot hof: [appellante] ) presenteerde de nota met een stelligheid waarmee zij ons wilde doen geloven dat de keuken nieuwer en waardevoller was dan in werkelijkheid. Zij presenteerde ons de nota kennelijk met de bedoeling om haar verhaal geloofwaardiger te maken en daardoor een (hogere) uitkering te genereren. (…)
Uw verzekerde wilde niet hebben dat wij een kopie van de door haar tijdens ons gesprek gepresenteerde nota maakten. De nota was op 24 juli 2007 uitgeschreven (…). Het notabedrag lag tussen de € 18.000,- en € 19.000,-. Op de nota stonden de adressen [het adres 1] en [het adres 2] beiden te [plaats] .(…)
In het rapport van 2 augustus 2011 is verder vermeld dat met de klusjesman, de [klusjesman] , is gesproken. De [klusjesman] heeft meegedeeld dat het allemaal lang geleden was en hij niets meer wist, behalve dat hij iets met keukendeurtjes had gedaan en verder niets.
i. Bij brief van 29 augustus 2011 (productie 8 dagvaarding in eerste aanleg) laat NN [appellante] weten:
“(…)
U meldde ons een inbraak op he risicoadres [het adres 1] te [plaats] . (…) Ten tijde van het bezoek van de schade-expert op 14 april 2011 toonde u onze deskundige de schade aan (…) evenals de gevolgschade door uitstromend water aan onder meer de keuken. (…)
U werd op 12 juli 2011 bezocht op uw huidige woonadres.
(…)
Nadien werd het schadeadres bezocht.
Er werd uitgebreid met u gesproken. U legde een verklaring af met betrekking tot de door u geclaimde schade.
U bevestigde dat de keuken die deel uitmaakte van de onderhavige claim, dezelfde is dan de keuken die tijdens de winter van 2008-2009 werd beschadigd en door u geclaimd. In februari 2009 werd deze keuken op basis van totaal verlies in de schadevaststelling opgenomen. U bleek toen desgevraagd niet over de aankoopnota te beschikken. In overeenstemming met u werd de schade aan de keuken in 2009 vastgesteld op (…) € 5.000,000.
De schadeonderzoeker verzocht u tijdens zijn bezoek om inzage in de aankoopfactuur van de beschadigde keuken. U toonde een nota van de datum 24 juli 2007. Er was reden tot twijfel. De schade-experts hadden tijdens hun bezoeken een beduidend oudere keuken gezien.
U volhardde, bij herhaling in uw stelling dat de aan de schadeonderzoeker getoonde nota zag op de aankoop van de beschadigde keuken. Onze deskundige vroeg zich af of u zich mogelijk vergiste. U hield resoluut vast aan uw bewering, dat de getoonde factuur de enige en originele aankoopnota betrof van de beschadigde keuken.
De schadeonderzoeker hield u voor, dat sprake is van een dubbel geclaimde schade. Onze deskundige baseert zich hierbij op de bevindingen van de twee schade-experts die de keuken na de twee aan ons gemelde gebeurtenissen hebben gezien. U stelde in uw reactie, dat er sprake zou zijn van “meerschade”. (…)
Op enig moment kwam u terug op de door u getoonde aankoopnota met betrekking tot de geclaimde keuken. U verklaarde, dat u de schadeonderzoeker had doen willen geloven, dat dit de nota was van de aanschaf van de keuken. U verklaarde, dat u onjuiste informatie had verschaft. De keuken in kwestie is veel ouder. U wist niet precies hoe oud. De door u getoonde rekening had betrekking op een andere keuken.
Onze deskundige verzocht u een fotokopie te mogen maken van de door u tijdens zijn bezoek overgelegde nota. Om u moverende redenen stond u niet toe, dat een kopie werd gemaakt.
(…)
Wij maken de balans op. In dit geval is sprake van fraude. (…)
Vanwege uw volharding in de bewering, dat de door u getoonde aankoopnota betrekking had op de beschadigde en geclaimde keuken, in combinatie met de stelligheid waarmee u aan uw standpunt vasthield, is geen andere uitleg mogelijk dan dat door u werd geprobeerd RVS te benadelen.
(…)
Voor uw stelling dat na de vorige schade herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd, is geen bewijs geleverd.
Wij stellen ons op het standpunt, dat uw aanspraak op vergoeding van schade is vervallen. Wij baseren ons op de polisvoorwaarden. Er is sprake van poging tot oplichting.
(…)
Onder invloed van de vastgestelde fraude is sprake van een zeer ernstige vertrouwensbreuk. Wij hebben hierom besloten om de Paraplupakket verzekering (…) per direct te beëindigen. (…) Deze opzegging wordt tevens gesteund door (…) artikel 7:940 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (…).
Op grond van voormelde feiten hebben wij uw gegevens opgenomen in ons Incidentenregister. (…) Daarnaast hebben wij uw personalia doorgegeven aan de Stichting CIS te [plaats] . (…)
Tevens hebben wij het Bureau Justitiële Zaken van het Verbond van Verzekeraars op de hoogte gebracht van de opname van uw gegevens in het Incidentenregister. (…)”.
j. Bij dagvaarding in eerste aanleg is als productie 12 een verklaring van de [klusjesman] overgelegd, door hem ondertekend op 26 november 2012. Deze verklaring houdt in:
“(…)
In het verleden heb ik als klusjesman voor mevrouw C.H.M. (Carin) [appellante] werkzaamheden verricht in haar woning aan de [het adres 1] te [plaats] .
Meer in het bijzonder kan ik verklaren dat ik begin 2009 in die woning herstelwerkzaamheden heb verricht aan de keuken. (…)
Op verzoek van mevrouw [appellante] heb ik toen die schade hersteld. (…)”
4.2.1
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat, dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat NN gehouden is om conform de Paraplupakket verzekeringsovereenkomst met polisnr. [polisnummer] dekking te verlenen voor de door [appellante] geleden schade ten gevolge van het schadevoorval tussen 25 maart 2011 te 07.00 uur en zondag 27 maart 2011 te 11.05 uur;
II. NN zal veroordelen om binnen 5 dagen na betekening van het te wijzen vonnis daadwerkelijk over te gaan tot het verlenen van dekking door vergoeding van schade die [appellante] heeft geleden door het schadevoorval tussen 25 maart 2011 te 07.00 uur en zondag 27 maart 2011 te 11.05 uur, nader te begroten c.q. vast te (laten) stellen conform de polisvoorwaarden bij de verzekeringsovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente over de bedragen die NN dient uit te keren met ingang van 22 januari 2012, althans met ingang van de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
III. NN zal gebieden om binnen 5 dagen na de betekening van het vonnis de registraties van de personalia van [appellante] uit het Incidentenregister en uit het Centraal Informatiesysteem van in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen en bij het Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude te (laten) verwijderen, voor zover deze registraties betrekking hebben op enige verwijzing naar fraude/opzettelijke misleiding, met veroordeling van NN tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat NN dit gebod op enig onderdeel niet nakomt, met een maximum van € 100.000,-;
IV. NN zal veroordelen in de kosten van de procedure, met bepaling dat over die proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis.
4.2.2
NN heeft zich verweerd tegen het gevorderde.
4.2.3
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis het gevorderde afgewezen omdat, kort gezegd, het voldoende aannemelijk was geworden dat [appellante] heeft geprobeerd door middel van het tonen van de factuur van 27 juli 2007 die geen betrekking had op de keuken in de woning, een uitkering te krijgen waarop zij geen recht had, zodat NN terecht een beroep heeft gedaan op art. 9 aanhef en onder c van de Algemene Polisvoorwaarden, inhoudende dat het recht op schadevergoeding komt te vervallen ingeval van poging tot fraude.
4.3
In haar appeldagvaarding tevens houdende memorie van grieven heeft [appellante] zes grieven voorgedragen en geconcludeerd tot, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vernietiging van het bestreden vonnis van 18 december 2013 en tot toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde, met veroordeling van NN in de kosten van beide instanties, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen arrest en indien voldoening binnen die termijn niet plaats vindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 14 dagen na dagtekening van het te wijzen arrest.
NN is van mening dat de eerste grief gegrond is. Zij heeft zich verweerd tegen de andere grieven.
4.4
In haar eerste grief voert [appellante] aan dat zij de woning inmiddels heeft verkocht, zodat het door de rechtbank in rechtsoverweging 2.1 van het bestreden vonnis vastgestelde feit dat zij eigenaar is van de woning niet juist is. NN heeft deze grief niet betwist, zodat zij slaagt. Dit kan niet leiden tot vernietiging van het vonnis omdat geen enkel oordeel in het bestreden vonnis berust op het feit dat [appellante] ook na het schadevoorval nog eigenaar van de woning was.
4.5
In haar tweede grief voert [appellante] aan dat de vraag of zij fraude heeft gepleegd, moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf die wordt gegeven in art. 7:941 lid 5 BW. Dit betekent dat moet worden geoordeeld of zij heeft gehandeld met het opzet om NN te misleiden.
Het hof is van oordeel dat de bepalingen van art. 1 van de Algemene Polisvoorwaarden en art. 9 aanhef en sub c van die voorwaarden naar de kern niet anders inhouden dan art. 7:941 lid 5 BW. Ook op grond van die bepalingen in de Algemene Polisvoorwaarden moet voor verval van het recht op uitkering komen vast te staan dat de verzekerde met het opzet om de verzekeraar te misleiden een verplichting als in deze aan de orde (correcte informatieverschaffing) niet is nagekomen. Alleen al uit het woord “fraude” in de begripsomschrijving van de Algemene Polisvoorwaarden volgt dat is bedoeld opzettelijke misleiding. De grief kan dan ook verder onbesproken blijven.
4.6.1
Met grief 3 voert [appellante] aan dat zij weliswaar een verkeerde factuur heeft getoond aan de heren [vertegenwoordiger CED] en [vertegenwoordiger CED] van CED Forensic B.V. tijdens hun bezoek op 12 juli 2011, doch dat dit een vergissing was van haar. Zij heeft hierbij niet het opzet gehad om NN te misleiden. Zij is pas tijdens het bezoek van genoemde heren op zoek gegaan naar de factuur en heeft zich hierbij vergist. Hierbij dient, aldus [appellante] , te worden meegewogen dat zij ten tijde van het bezoek ziek was. Zij had last van misselijkheid (moest braken) en had koorts. Verder heeft zij zich tijdens het bezoek nog gecorrigeerd. Zij heeft geen schade aan de keuken dubbel geclaimd: de in 2009 ontstane schade aan de keuken is hersteld door [klusjesman] .
4.6.2
Het hof stelt voorop dat het op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv aan NN is om te bewijzen dat [appellante] op 12 juli 2011 opzettelijk heeft geprobeerd om NN te misleiden door een factuur te tonen van een keuken die niet was geplaatst - en dus ook niet door waterschade was beschadigd - in de woning. Hierbij staat in elk geval vast dat [appellante] bij het bezoek op 12 juli 2011 een factuur heeft getoond waarbij zij heeft gezegd dat deze betrekking had op de keuken in de woning, terwijl deze factuur geen betrekking had op de keuken in de woning. Uit dit enkele handelen kan nog geen opzet worden afgeleid. Daarvoor is in elk geval nodig dat [appellante] wist dat de factuur betrekking had op een andere keuken toen zij deze factuur aan de heren [vertegenwoordiger CED] en [vertegenwoordiger CED] liet zien. Die wetenschap kan eventueel worden afgeleid uit de inhoud van de factuur. [appellante] heeft tot op heden die factuur echter niet overgelegd en heeft tijdens het bezoek van de heren [vertegenwoordiger CED] en [vertegenwoordiger CED] niet toegestaan dat zij een kopie van die factuur maakten. Het hof leidt daar vooralsnog uit af dat op de factuur aanwijzingen zijn te vinden waaruit kan worden afgeleid dat de factuur geen betrekking heeft op een keuken in de woning, maar op een keuken in een ander huis. Het hof zal [appellante] op de voet van art. 22 Rv opdragen deze factuur bij akte in het geding te brengen.
NN voert verder aan dat [appellante] keer op keer is blijven volhouden dat de factuur betrekking had op de keuken in de woning, ook nadat haar is meegedeeld dat de keuken in de woning veel ouder was dan de datum op de factuur en dat de factuur zou worden nagetrokken bij de leverancier. Zij bleef stellig op haar standpunt, aldus NN, zelfs nadat haar meerdere keren door de heren [vertegenwoordiger CED] en [vertegenwoordiger CED] is voorgehouden dat zij zich mogelijk vergiste.
Dat het gesprek tussen [appellante] enerzijds en de heren [vertegenwoordiger CED] en [vertegenwoordiger CED] anderzijds zich zo stellig heeft afgespeeld, blijkt niet uit het door [appellante] ondertekende verslag. Daarin zijn wel aanwijzingen voor mogelijk opzet te vinden, zoals bijvoorbeeld de passage “
Ik heb u onjuiste informatie over de keuken verschaft. De keuken was veel ouder, precies weet ik het niet. De rekening die ik u heb laten zien was van een andere keuken. Nu later tijdens ons gesprek besef ik dat dit niet juist is geweest. Ik heb daar spijt van.”. Uit deze door de heren [vertegenwoordiger CED] en/of [vertegenwoordiger CED] opgeschreven passage blijkt echter niet voldoende waarom [appellante] is teruggekomen op haar mededeling dat de getoonde factuur betrekking had op de keuken in de woning. Is dit geweest omdat zij zelf tijdig een gemaakte vergissing inzag, of bekende zij uiteindelijk op grond van de haar door de heren [vertegenwoordiger CED] en [vertegenwoordiger CED] voorgehouden feiten dat zij opzettelijk had geprobeerd om NN te misleiden? Dat dit laatste het geval is, heeft NN onder het aanbieden van bewijs wel aangevoerd in onder meer nr. 3.18 van haar memorie van antwoord. NN heeft in genoemd nummer onder meer aangevoerd dat de opmerking van de raadsman van [appellante] inhoudende dat zij zelf de vergissing van de nota heeft opgemerkt en heeft gecorrigeerd, tegengesteld is aan de waarheid. Het hof zal NN toelaten tot het leveren van bewijs dat [appellante] opzettelijk heeft geprobeerd NN te misleiden, zoals nader in het dictum is omschreven.
4.7
Indien NN voornoemd bewijs niet heeft geleverd, dient in elk geval vervolgens nog de vraag te worden beantwoord of [appellante] schade betreffende de keuken dubbel heeft willen claimen. [appellante] heeft immers aangevoerd dat de in 2009 aan de keuken in de woning veroorzaakte schade was gerepareerd, en dat zij, zo begrijpt het hof, in 2011, na de inbraak, schadevergoeding heeft gevraagd van de gerepareerde keuken terzake – als door haar geformuleerd – “meerschade”.
Het hof stelt voorop dat [appellante] op 21 december 2009 melding heeft gemaakt van schade in de woning als gevolg van bevroren waterleidingen en kranen en dat zij toen wegens schade aan de keuken heeft ontvangen € 5.000,- voor het totaalverlies van die keuken (zie r.o. 4.1 sub e hiervoor). Gelet op de schademeldingsdatum van 21 december 2009 is het zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet aannemelijk dat de betreffende keuken al begin 2009 gerepareerd zou zijn, zoals [klusjesman] heeft verklaard (zie r.o. 4.1 sub j). Uit het als productie 2 bij conclusie van antwoord overgelegde rapport van CED Nomex BV van 1 maart 2010 blijkt daarentegen dat tijdens het afgelegde bezoek door de deskundige [deskundige] op 8 februari 2010 nog sprake was van waterschade.
Aan die verklaring van [klusjesman] gaat het hof verder voorbij omdat hij in die verklaring enkel vermeldt dat hij herstelwerkzaamheden heeft verricht aan de keuken en de schade heeft hersteld. De herstelwerkzaamheden noch de schade zijn echter concreet omschreven. Het blijft bij die twee abstracte opmerkingen. Bezien in het licht van het feit dat er een “totaalverlies” betreffende de keuken is uitgekeerd, had echter van [appellante] verwacht mogen worden dat zij een voldoende duidelijke en feitelijke omschrijving zou geven van de aan de keuken verrichte werkzaamheden na het schadevoorval in 2009. Bij gebreke daarvan is voorshands niet voldoende aannemelijk dat de keuken na het schadevoorval in 2009 is gerepareerd. Hiermee is tevens voorshands voldoende door NN bewezen, op wie ook op dit punt de bewijslast ingevolge artikel 150 Rv rust, dat zoals door haar in eerste aanleg betoogd de door [appellante] verzochte schadevergoeding voor de schade aan de keuken zogenaamde dubbele schade betreft, hetgeen - op zichzelf beschouwd - evenzeer fraude door [appellante] oplevert die verval van schadevergoeding rechtvaardigt. [appellante] zal op dit punt worden toegelaten tot tegenbewijs, namelijk op het punt dat door of namens haar wel degelijk herstel van de keuken heeft plaatsgevonden na de waterschade in 2009 althans vóór de inbraak in 2011.
4.8.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor akte uitlating enquête en verhinderdata zijdens NN en [appellante] ter zake de bewijsopdrachten als in de onderdelen 4.6 en 4.7. geformuleerd, waarbij [appellante] tevens bij haar akte als productie de factuur van 24 juli 2007 zal overleggen.
4.9.
Iedere beslissing zal worden aangehouden.

5.De uitspraak

Het hof:
laat NN toe te bewijzen dat [appellante] op 12 juli 2011 pas na herhaalde opmerkingen van de heren [vertegenwoordiger CED] en [vertegenwoordiger CED] dat de door haar getoonde nota niet van de keuken in de woning was, heeft erkend NN te hebben willen misleiden met de door haar getoonde factuur;
laat [appellante] toe tot het tegenbewijs als in onderdeel 4.7. bedoeld, namelijk op het punt dat door of namens haar wel degelijk herstel van de keuken heeft plaatsgevonden na de waterschade in 2009 althans vóór de inbraak in 2011;
draagt [appellante] op de factuur van 24 juli 2007 bij akte in het geding te brengen;
bepaalt, voor het geval NN en/of [appellante] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. R.R.M. de Moor als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 23 februari 2016 voor gelijktijdige akte van NN en [appellante] alsook opgave van het aantal getuigen zijdens NN en/of [appellante] en van de verhinderdata van de verschenen partij(en), hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van NN en/of [appellante] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, J.R. Sijmonsma en Th.C.M Hendriks-Jansen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 februari 2016.
griffier rolraadsheer