4.1De rechtbank heeft in het bestreden vonnis feiten vastgesteld. Het hof zal van die feiten en van nog enkele vaststaande feiten, voor zover al deze feiten niet zijn bestreden, uitgaan. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
De door de rechtbank in het vonnis van 22 april 2009 onder 2.1. tot en met 2.20. vastgestelde feiten zijn tussen partijen niet in geschil, met uitzondering van het in 2.3. vastgestelde feit, te weten de door [erflater] verschuldigde saneringskosten van ruim € 2.000.000,00. Met inachtneming daarvan, de door de Hoge Raad in voormeld arrest van 24 januari 2014 genoemde feiten en samen met hetgeen overigens is komen vast te staan, komen de vaststaande feiten op het volgende neer.
a. [erflater] (van wie appellanten de erfgenamen zijn, hierna: [erflater] ) was eigenaar van een aantal onroerende zaken gezamenlijk bekend als het fabriekscomplex “ [Erfgoedpark] ” te [vestigingsplaats 1] (hierna: [Erfgoedpark] ). [Erfgoedpark] is een voormalige strokartonfabriek met bijbehorende percelen grond en is aangewezen als rijksmonument.
b. In verband met het feit dat er op het terrein van [Erfgoedpark] asbesthoudende materialen waren aangetroffen heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [vestigingsplaats 1] [erflater] op 22 april 2002 aangeschreven om het terrein te saneren.
c. Omdat [erflater] heeft nagelaten aan voornoemde aanschrijving te voldoen heeft de gemeente in het kader van bestuursdwang opdracht gegeven tot sanering van de opstallen op het terrein van [Erfgoedpark] , waarbij de kosten op [erflater] zijn dan wel nog worden verhaald. De grond is hierbij niet gesaneerd.
d. [erflater] is enig belanghebbend certificaathouder van [Beheer] B.V. Bestuurder van [Beheer] B.V. was [bestuurder Beheer] (hierna: [bestuurder Beheer] ). Op 3 oktober 2003 heeft [erflater] [Erfgoedpark] verkocht en geleverd aan [Beheer] B.V. voor een symbolisch bedrag van € 1,-.
e. Naast enkele minder waardevolle onroerende zaken bestond vrijwel het gehele vermogen van [Beheer] B.V. uit [Erfgoedpark] .
f. Tussen [Beheer] B.V. en [erflater] was afgesproken dat [Beheer] B.V. [Erfgoedpark] , eventueel na ontwikkeling, in gedeelten zou doorverkopen. Uit de opbrengsten hiervan zouden de door [erflater] betaalde saneringskosten door [Beheer] B.V. aan hem worden terugbetaald. Blijkens artikel 6.4 van de notariële leveringsakte van 3 oktober 2003 (productie 1 dagvaarding in eerste aanleg) is dienaangaande het volgende tussen partijen overeengekomen:
4.Kosten asbestsanering
De koper verplicht zich om de vanaf één januari tweeduizend drie door de verkoper betaalde en de vanaf heden nog te betalen termijnen van de kosten van asbestsanering aan de verkoper (terug) te betalen, welk bedrag door de koper dient te worden voldaan op:
- het moment dat het verkochte wordt doorgeleverd aan derden, onder de bepaling dat bij gedeeltelijke vervreemding (terug)betaling zal geschieden in een aan vorenbedoelde te vervreemden gedeelten evenredig aantal termijnen;
- (…)
- uiterlijk op één januari tweeduizend dertien.(…)”.
g. Bij brief van 20 juli 2004 (productie 11 conclusie van repliek in conventie) stuurt [Beheer] B.V. een brief aan [projectontwikkelaar] B.V. (projectontwikkelaar) waarin is opgenomen, voor zover relevant:
“(…) Als vervolg op de hier boven genoemdeAFSPRAAK 1 oktober 2003bevestig ik, dat de samenwerking tussen de Directies van [Beheer] beheer B.V. en [projectontwikkelaar] B.V. aangaande de projectontwikkeling van de terreinen als zijn opgesomd in deAkte van levering van 3 oktober 2003(…), waarvan afschrift in het bezit is van uw Directie, naar de inhoud waarvan ik uw Directie verwijs, als enig projectontwikkelaar is gegund. (…)”.
h. Op 27 augustus 2004 hebben [projectontwikkelaar] B.V. en [restaurateur] Restauratie Architectuur in opdracht van [Beheer] B.V. een restauratieplan betreffende de ‘strokartonfabriek [Erfgoedpark] II’ uitgebracht.
i. Bij notariële ‘Akte van recht van koop’ van 7 november 2005 heeft [Beheer] B.V. (als ‘optiegever’) aan [geïntimeerde] Bouw B.V. (als ‘optienemer’) een koopoptie verleend op [Erfgoedpark] . In die akte (productie 3 bij conclusie van antwoord in conventie) is, voor zover hier van belang, onder meer het volgende bepaald:
“(…)
OVEREENKOMST VAN RECHT TOT KOOP (KOOPOPTIE)
Optiegever verleent aan optienemer, die dit aanneemt, het recht om de hierna te omschrijven registergoederen van optiegever te kopen tegen de hierna omschreven koopprijs en onder de hierna nader te omschrijven bepalingen en bedingen. Dit recht hierna te noemen:de koopoptie.
De koopoptie kwalificeert als een zogenaamde ‘call-optie’, hetgeen impliceert dat de hierna te omschrijven registergoederen op eerste schriftelijke verzoek van optienemer daartoe door de optiegever aan de optienemer dienen te worden verkocht en binnen de hierna in artikel 4 omschreven termijn in goederenrechtelijke zin aan optienemer dienen te worden geleverd, een en ander op de wijze als hierna omschreven.
BEPALINGEN EN BEDINGEN
(…)
uitoefenen koopoptie
Artikel 2
Indien optienemer van de koopoptie wenst gebruik te maken, zal hij daarvan bij aangetekend schrijven met bewijs van ontvangst of deurwaardersexploot aan optiegever moeten kennis geven.
De koopovereenkomst komt tot stand op de datum gelegen één maand nadat de koopprijs tussen partijen is vastgesteld op de hierna in artikel 3 omschreven wijze en optienemer niet op basis van artikel 3 lid 2 heeft verklaard af te zien van de koop. Van de koopovereenkomst zullen de bepalingen, bedingen en voorwaarden deel uitmaken die terzake registergoederen als de onderhavige worden gehanteerd door de sectie Notariaat Vastgoed van [Advocaten en Notarissen] Advocaten en Notarissen.
Koopprijs
Artikel 3
1. a. De koopprijs die optienemer aan optiegever zal voldoen is gelijk aan de waarde die het registergoed heeft op de dag waarop middels de uitoefening van de koopoptie de koopovereenkomst tussen partijen ontstaat.
b. De waarde van het registergoed zal worden vastgesteld door twee makelaars in onroerende zaken ter plaatse bekend, van wie er één wordt benoemd door optiegever en de andere door optienemer. Bij gebreke van hun eenstemmigheid zal een derde makelaar worden benoemd door de rechtbank, sector Kanton, binnen wiens arrondissement het registergoed is gelegen op verzoek van de meest gerede partij. Deze derde deskundige zal een voor beide partijen bindend advies uitbrengen.
c. De makelaars zijn gehouden het registergoed te taxeren op basis van de marktwaarde, in de staat waarin het registergoed zich alsdan bevindt en overigens rekening houdend met de eventuele aanwezigheid van de bijzondere lasten en beperkingen van civielrechtelijke aard.
d. De makelaars zullen aan ieder van partijen hun rapport uitbrengen uiterlijk binnen twee maanden nadat hen de opdracht tot taxatie werd gegeven.
(…)”.
j. Makelaardij [Makelaardij 1] heeft in opdracht van [Beheer] B.V. [Erfgoedpark] getaxeerd. Haar taxatierapport (productie 17 conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie) is gedateerd 14 februari 2006 en daarin is de vrije onderhandse verkoopwaarde bepaald op € 1.835.000,-. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat de ondergrond niet schoon is en gedeeltelijk zal moeten worden ontdaan van vervuilde grond en van asbestdelen.
k. Vervolgens is [Erfgoedpark] in opdracht van [Beheer] B.V. getaxeerd door [Makelaardij 2] makelaars (hierna: [Makelaardij 2] ) en in opdracht van “ [geïntimeerde] BV” door [Makelaardij 3] v.o.f. (hierna: [Makelaardij 3] ). [Makelaardij 2] heeft [Erfgoedpark] in haar rapport van 10 mei 2006 (zie pag. 15 van het als productie 5 bij conclusie van antwoord in conventie overgelegde rapport) getaxeerd op een waarde van € 785.000,00, waarbij als uitgangspunten meegewogen zijn:
“(…)
• De bestemming “bedrijventerrein”
• Een verdeling van de grondposities in uitgeefbare en niet-uitgeefbare grond, waarbij een uitgiftepercentage van 80% is gehanteerd.
• Geraamde kosten voor bouwrijp maken van € 20,- per m2 (boven-en ondergrondse infrastructuur)”
[Makelaardij 3] heeft [Erfgoedpark] in haar rapport van 20 februari 2006 (productie 6 bij conclusie van antwoord in conventie) getaxeerd op een onderhandse verkoopwaarde van € 825.000,-. [Makelaardij 3] heeft informatie ingewonnen bij de afdeling Ruimtelijke Ordening van de gemeente [vestigingsplaats 1] omtrent de bestemming van [Erfgoedpark] . [Erfgoedpark] heeft op grond van het toen geldende bestemmingsplan de bestemming “industrieterrein (bestaand).” Er is sprake, aldus [Makelaardij 3] , van een voorbereidingsbesluit en zij is bij de waardering uitgegaan van een industriële bestemming. Bij deze taxaties door [Makelaardij 2] en [Makelaardij 3] is geen rekening gehouden met de vervuiling van de grond en saneringskosten.
l. Bij notariële “Akte houdende tweede aanvulling recht tot koop” van 23 mei 2006 (productie 4 bij conclusie van antwoord in conventie) is tussen [Beheer] B.V. (als optiegever) en [geïntimeerde] Bouw B.V. (als optienemer) onder meer het volgende overeengekomen:
“(…)
Optiegever en optienemer zijn in afwijking van het bepaalde in artikel 3 van de koopovereenkomst overeengekomen dat de koopprijs van de registergoederen zal worden verkregen door een bedrag van achthonderd duizend euro (€ 800.000,00) te verminderen met de ter plaatse te maken saneringskosten.
Onder ‘saneringskosten’ in voorgaande zin verstaan optiegever en optienemer: alle ter plaatse van de registergoederen te maken saneringskosten tot een waarde die krachtens de alsdan geldende milieuwetgeving en/of milieurechtspraak nodig/vereist is voor het door optienemer beoogde gebruik van de registergoederen als industrieterrein. De omvang van deze saneringskosten zal voor het tijdstip van de levering worden begroot door een daarin deskundig onderzoeks- en/of ingenieursbureau (…).”
m. In opdracht van de provincie [woonplaats 1] heeft Arcadis in het kader van eventueel uit te oefenen bestuursdwang een rapport ‘nader bodemonderzoek bedrijventerrein ‘ [Erfgoedpark] ’ te [vestigingsplaats 1] ’ uitgebracht, gedateerd 27 maart 2007 (productie 7 conclusie van antwoord in conventie). Daaruit blijkt dat “
de gehele locatie en ook de individuele deellocaties over het algemeen in meer of mindere mate verontreinigd zijn”. Arcadis heeft daarin aanbevelingen gedaan.
n. Op verzoek van [geïntimeerde] Bouw B.V. heeft D.H.V. B.V. (hierna: DHV) op 15 juni 2007 ‘globale kostenramingen voor de uit te voeren saneringswerkzaamheden in het kader van de herontwikkeling van de locatie [Erfgoedpark] te [vestigingsplaats 1] ’ opgesteld (productie 9 bij conclusie van antwoord in conventie). Daarin is onderscheiden in vier kostenramingen:
1. De multifunctionele variant, waarbij alle verontreinigingen worden verwijderd. De daaraan verbonden kosten zijn begroot op € 13.537.500,- exclusief btw;
2. De minimale functionele variant, waarbij de gehele locatie ontwikkeld kan worden tot bedrijfsterrein met openbaar groen. De daaraan verbonden kosten zijn begroot op € 2.357.000,- exclusief btw;
3. De minimale variant met parkeervoorzieningen waarbij de meest verontreinigde terreindelen worden voorzien van asfaltverharding als saneringsmaatregel om contactmogelijkheden en verwaaiing van verontreinigd materiaal tegen te gaan en geen verdere ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt op verontreinigde terreindelen. De daaraan verbonden kosten zijn begroot op € 1.811.077,50 exclusief btw.
4. De minimale variant, waarbij de meest verontreinigde terreindelen worden voorzien van een leeflaag, waarna enkel en alleen een groenfunctie is toegestaan op deze terreindelen. Het betreft daarmee een raming van saneringskosten als geen herontwikkeling van het (verontreinigde) terrein plaatsvindt (worst case). De daaraan verbonden kosten zijn begroot op € 883.325,21 exclusief btw.
o. Bij e-mail van 16 juli 2007 (productie 16 bij conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie) heeft [bestuurder Beheer] onder meer het volgende aan “de Directie van [geïntimeerde] B.V.” geschreven:
“(…) Om tot vaststelling van de koopprijs te komen van het terrein “Toekomst” [vestigingsplaats 1] is het voorstel gevolgd van het aanwijzen van elk een taxateur en als zekerheidstelling een door [Beheer] te geven hypotheek na Koopoptie.
(…)
Bij het aangaan van de koopoptie is bepaald, dat het terrein geschikt moet zijn voor industrieel gebruik.
[Beheer] beheer is in het bezit van een berekening van het Ingenieursbureau [Ingenieursbureau] te [vestigingsplaats 3] dat de kosten voor sanering ca. € 350.000,00 zouden bedragen. Deze berekening is gemaakt op grond van de toen bekende bodemgegevens die niet veel afwijken van het laatste onderzoek.
Op grond van door DHV berekende saneringskosten na bodemonderzoek op last van Provincie Groningen komt het benodigde bedrag boven de koopsom € 800.000,00 uit. Volgens de koopoptie heeft [Beheer] een saneringsplicht op zich genomen, zoals dat uit de koopoptie blijkt en zo wil ik het ook houden.
(...)
In de akte kan de berekening worden opgenomen waaruit blijkt dat het terrein een negatieve waarde heeft.
(…)
En tot slot wat betreft de berekeningen door DHV beschouw ik deze als een schets. Ik heb deze voorgelegd aan deskundigen en ik heb een transportondernemer geraadpleegd.
In het algemeen wordt geoordeeld, dat de hoeveelheden en de bedragen wel erg hoog zijn. (…)”.
p. Op 16 juli 2007 is [Erfgoedpark] door [Beheer] B.V. (als verkoper) geleverd aan Vastgoed B.V. (als koper) De akte van levering (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg) vermeldt, voor zover van belang, onder meer het volgende:
“(…)
De comparanten verklaarden het navolgende:
KOOPOVEREENKOMST, NADER TE NOEMEN MEESTER
1. Verkoper en [geïntimeerde] Bouw B.V. hebben een overeenkomst van koop gesloten, waarbij verkoper heeft verkocht aan [geïntimeerde] Bouw B.V., die van verkoper heeft gekocht (zoals het hof “
verkocht” leest
) de hierna omschreven registergoederen. Deze overeenkomst van koop (hierna ook te noemen: “de koopovereenkomst”) werd eerder vastgelegd in een onderhandse akte (hierna ook te noemen: “de koopakte”). De koopakte dan wel een kopie daarvan wordt als bijlage aan deze akte gehecht.
2. In de koopakte is aan [geïntimeerde] Bouw B.V. het recht toegekend om (een) volmachtgever(s) aan te wijzen voor wie [geïntimeerde] Bouw B.V. de hierna omschreven registergoederen heeft gekocht.
3. [geïntimeerde] Bouw B.V. heeft koper als haar volmachtgever aangewezen, dan wel wijst hierbij koper als haar volmachtgever aan, welke aanwijzing door koper is aanvaard, dan wel hierbij door koper wordt aanvaard.
4. Verkoper is bekend met deze aanwijzing en verklaart koper als enig koper te erkennen.
5. Op grond van de koopovereenkomst en hetgeen hiervoor is vermeld, zal verkoper het registergoed aan koper leveren, tegen betaling van de koopprijs door koper aan verkoper.
(…)’
De genoemde akte van levering van 16 juli 2007 noemt als bijlage de koopakte van 16 juli 2007. Deze koopakte (overgelegd als productie 4 bij memorie van antwoord), ondertekend door [Beheer] B.V. en [geïntimeerde] Bouw B.V., houdt in, voor zover van belang:
“(…)
II. KOOPPRIJS
1. De koopprijs van het Verkochte bedraagt één euro (€ 1,00).
2. De koopprijs van het Verkochte is tussen partijen vastgesteld door een bedrag van achthonderdduizend euro (€ 800.000,00) te verminderen met de thans begrote omvang van de ter plaatse daadwerkelijk te maken saneringskosten.
Onder ‘saneringskosten’ in voorgaande zin verstaan Verkoper en Koper: alle ter plaatse van het Registergoed daadwerkelijk te maken saneringskosten tot een waarde die krachtens de ten tijde van het verrichten van de saneringswerkzaamheden geldende milieuwetgeving en/of milieurechtspraak nodig/vereist is voor het gebruik van het Registergoed als industriegrond eventueel vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting, doch echter slechts voor zover deze door Koper – gezien het door hem beoogde gebruik van het Registergoed – niet op de voet van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 geheel of gedeeltelijk in aftrek voorbelasting kan worden genomen.
3. Wanneer achteraf, nadat de Sanering van het Registergoed is voltooid, blijkt:
- dat de daadwerkelijk gemaakte saneringskosten lager zijn dan gemeld bedrag van (…) € 800.000,00 (…), en/of
- dat Koper, doordat in het verleden door Verkoper en/of zijn rechtsvoorgangers reeds saneringskosten zijn voldaan die nog subsidiabel (blijken te) zijn, daadwerkelijk meer subsidie voor de sanering van het Registergoed heeft ontvangen dan dat Koper
anderszins had kunnen ontvangen;
dan is Koper verplicht het verschil en/of dit meerdere per omgaande aan Verkoper uit te keren op een door Verkoper daartoe aan te geven wijze, echter uitdrukkelijk na verrekening met de omvang van de vorderingen die zijn ontstaan doordat door Koper kosten/vorderingen jegens derden heeft voldaan die in feite door Verkoper hadden behoeven te worden gedragen (waaronder uitdrukkelijk maar niet uitsluitend zijn begrepen de kosten wegens doorhaling van de hierna in artikel 7 lid 2 omschreven beslagen).
Wanneer achteraf, nadat de sanering van het Registergoed is voltooid, blijkt dat de daadwerkelijk gemaakte saneringskosten hoger zijn dan gemeld bedrag van (…) € 800.000,00 (…) dan is Verkoper op geen enkele wijze jegens Koper verplicht om een betaling aan Koper te doen (hetgeen in overeenstemming is met hetgeen hierna in artikel 12 lid 2 is bepaald). (…)”
q. Door de gemeente [vestigingsplaats 1] is vanuit het Rijk subsidie toegekend aan [geïntimeerde] c.s. om het casco van [Erfgoedpark] te restaureren.
r. Na daartoe verkregen verlof heeft [erflater] op 24 augustus 2007 conservatoir beslag doen leggen op [Erfgoedpark] .
s. Bij brief van 17 december 2008 (productie 22 akte d.d. 12 februari 2009, genomen bij pleidooi) hebben Burgemeester en Wethouders van de gemeente [vestigingsplaats 1] het volgende aan Vastgoed B.V. geschreven:
“(…)
In ons onderhoud van 19 november jl. deelde u ons mede dat de heer [erflater] uit [woonplaats 4] beslag heeft gelegd op het onroerend goed van de strokartonfabriek “ [Erfgoedpark] ” te [vestigingsplaats 1] . Als motivatie voor deze beslaglegging voert de heer [erflater] aan dat hij of de besloten vennootschap [Beheer] Beheer BV voor deze locatie subsidie zou willen aanvragen voor de renovatie van de strokartonfabriek en deze locatie verder zou willen ontwikkelen hetgeen door de verkoop aan [geïntimeerde] Vastgoed BV nu niet meer mogelijk is.
Hierbij verklaren wij als gemeente [vestigingsplaats 1] , dat wij, gezien onze ervaringen met de heer [erflater] en de besloten vennootschap [Beheer] Beheer BV, geen zaken met genoemde partijen wensen te doen. (…)”
t. De heer [erflater] is inmiddels overleden, zijn erfgenamen zetten de procedure na verwijzing voort. Het hof zal hierna de appellanten blijven aanduiden als [erflater] .
[geïntimeerde] Bouw B.V. en Vastgoed B.V. zijn bij vonnis van 18 maart 2014 door de rechtbank Noord Nederland, locatie [woonplaats 1] in staat van faillissement verklaard, waarbij mr. Van der Maas is aangesteld als curator.
4.2.1[erflater] heeft in eerste aanleg en na wijziging van eis bij conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie gevorderd dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. de rechtshandelingen bestaande in het recht van koop, de eerste aanvulling recht tot koop, de tweede aanvulling recht tot koop en de koopovereenkomst die gesloten is tussen [Beheer] Beheer B.V. en [geïntimeerde] Bouw B.V., waarbij ten aanzien van “ [Erfgoedpark] ” een recht tot koop is verleend aan [geïntimeerde] Bouw B.V. en waarbij [Erfgoedpark] is verkocht aan [geïntimeerde] Bouw B.V. en welke koopovereenkomst genoemd wordt in de op 16 juli 2007 ten overstaan van mr. Roderick Helmus Edgard Werner Bergsma, notaris ter standplaats [standplaats] , verleden akte van levering, zal vernietigen;
b. voor recht zal verklaren dat de eigendom van “ [Erfgoedpark] ” wegens een gebrek in de koopovereenkomst danwel bij gebreke van een geldige koopovereenkomst niet overgegaan is van [Beheer] Beheer B.V. op [geïntimeerde] Vastgoed B.V.;
c. [Beheer] Beheer B.V. zal veroordelen tot vergoeding van de door de verkoop en levering van “ [Erfgoedpark] ” aan [geïntimeerde] Bouw B.V. en [geïntimeerde] Vastgoed B.V. door [erflater] geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
d. voor recht zal verklaren dat [erflater] zich ter zake van de geleden schade als gevolg van de onrechtmatige gedraging door [Beheer] B.V. en ter zake van de betaalde en de te betalen kosten voor asbestsanering voortvloeiend uit de aanschrijving door de Gemeente [vestigingsplaats 1] van 22 april 2002, kan verhalen op “ [Erfgoedpark] ”, als ware “ [Erfgoedpark] ” nog altijd in het vermogen van [Beheer] Beheer B.V.;
e. [Beheer] c.s. hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van de procedure, de kosten van de gelegde beslagen daaronder begrepen.
[erflater] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd de vernietigbaarheid op grond van artikel 3:45 BW van de koopovereenkomst (en de daarmee samenhangende rechtshandelingen) tussen [Beheer] Beheer B.V. en [geïntimeerde] c.s. met betrekking tot [Erfgoedpark] . Door dit samenstel van rechtshandelingen is [erflater] , zo stelt hij, in zijn verhaalsmogelijkheden als schuldeiser van [Beheer] B.V. benadeeld. Daarnaast heeft [erflater] aan zijn vorderingen een onrechtmatige daad door [Beheer] ten grondslag gelegd (inleidende dagvaarding sub 17).
4.2.2[geïntimeerde] c.s. hebben in reconventie gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het op de onroerende zaken gelegde beslag zal opheffen, met veroordeling van [erflater] tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat, die is gelden door het onrechtmatig beslag, met veroordeling van [erflater] in de proceskosten.
4.2.3Bij het bestreden vonnis van 22 april 2009 zijn de op beide grondslagen gestoelde vorderingen van [erflater] afgewezen (rov. 4.14 - 4.16) op grond van (kort gezegd) het oordeel dat geen sprake is van een benadeling in de verhaalsmogelijkheden aan de kant van [erflater] . De vordering in reconventie van [geïntimeerde] c.s. strekkende tot opheffing van het gelegde conservatoir beslag heeft de rechtbank toegewezen.