3.11.Het hof zal hierna de voor de beoordeling van de gestelde dringende reden relevante feiten vaststellen.
3.12.1.Bij arbeidsovereenkomst van 18 juli 2012 is [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1973, met ingang van 24 juli 2012 tot 23 januari (het hof begrijpt:) 2013 bij EMA in dienst getreden als verkoper op de afdeling bestelwagens tegen een salaris van € 3.000,- bruto per maand.
3.12.2.[appellant] heeft zich op dinsdag 2 oktober 2012 ziek gemeld. Op dinsdag 9 oktober 2012 is hij hersteld gemeld, waarna [appellant] zich op vrijdag 12 oktober 2012 weer ziek heeft gemeld.
3.12.3.Uit een door EMA overgelegde “Bijstelling plan van aanpak WIA” (productie 3 bij conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie) blijkt dat “adviseur” (het hof begrijpt: de adviseur verzuim en re-integratie van arbodienst ARGO advies, hierna te noemen: adviseur) op 25 oktober 2012 telefonisch contact heeft gehad met [appellant] en heeft vermeld dat [appellant] reële beperkingen heeft, dat de adviseur op 30 oktober 2012 telefonisch contact heeft gehad met [appellant] , dat hem in dat gesprek is gezegd dat hij, [appellant] , het weer aan het proberen is en dat [appellant] aangeeft dat het nog niet heel goed gaat en tenslotte dat de adviseur op 31 oktober 2012 telefonisch contact heeft gehad met [appellant] , dat [appellant] daarin heeft aangegeven dat het werk hem zwaar valt en dat zij, de adviseur, met [appellant] heeft afgesproken dat hij halve dagen gaat werken en de overige tijd gaat uitrusten.
3.12.4.[appellant] heeft nog een “Bijstelling plan van aanpak WIA” in het geding gebracht (productie 7 bij conclusie van antwoord in reconventie), waarin is vermeld dat er afspraken zijn gemaakt met betrekking tot werkhervatting in de eigen functie, dat [appellant] op vrijdag 26 oktober 2012 telefonisch heeft laten weten nog steeds ziek te zijn en dat hij op maandag 29 oktober 2012 weer zou kunnen beginnen met werken, dat [appellant] op dinsdag de werkzaamheden heeft hervat om zich de volgende dag, woensdagmiddag 31 oktober 2012 weer ziek te melden.
3.12.5.Op vrijdag 2 november 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] , [verkoopleider EMA] (verkoopleider EMA) en [commercieel directeur EMA] (commercieel directeur EMA). Van dit gesprek is een verslag opgemaakt dat door voornoemde gesprekspartners is ondertekend. Dit verslag vermeldt dat [appellant] aan [commercieel directeur EMA] op vrijdag 26 oktober 2012 telefonisch heeft aangegeven dat hij naar verwachting maandag weer kon beginnen, dat [appellant] zich maandagochtend (29 oktober 2012) per sms heeft afgemeld met de tekst: “
[roepnaam commercieel directeur EMA] ik ben er nog niet klaar voor. Ik ben te moe het hoesten is al teel minder. Ik hoop morgen fitter te zijn. Ik wil namelijk graag weer starten.”, dat [appellant] dinsdag (30 oktober 2012) heeft gewerkt en dat hij zich op woensdagmiddag (31 oktober 2012) rond het middaguur weer ziek heeft gemeld.
Voorts vermeldt het verslag dat [appellant] op zaterdag 27 oktober 2012 is gaan snowboarden, dat hij die zaterdagavond een feest heeft bezocht en dat hij woensdagvond 31oktober 2012 een afspraak in een geluidsstudio had. Deze geluidsstudio bleek bij [appellant] thuis te zijn.
3.12.6.De bedrijfsarts heeft, zo heeft [appellant] onweersproken gesteld (dagvaarding nr. 19.), op 31 oktober 2012 telefonisch met de directeur van EMA gesproken over de situatie van [appellant] en de bedrijfsarts heeft in dat gesprek aangegeven dat EMA er verstandig aan zou doen om [appellant] naar huis te sturen omdat [appellant] de werkzaamheden niet aan kon en dat er een re-integratietraject zou moeten worden gestart, hetgeen is gebeurd.
3.12.7.Op donderdag 1 november heeft [appellant] een halve dag gewerkt.
3.12.8.Bij brief van 2 november 2012 heeft EMA aan [appellant] bericht dat zij, EMA, meent dat [appellant] werk heeft geweigerd, dat hij niet ziek was en desondanks niet heeft gewerkt, dat [appellant] haar opzettelijk op het verkeerde been heeft gezet en haar opzettelijk verkeerd heeft geïnformeerd, dat het feit dat [appellant] meerdere activiteiten heeft ontplooid, zoals snowboarden, het bezoeken van een feest en het afspreken in een geluidsstudio welke activiteiten maken dat hij, [appellant] helemaal niet ziek was en dat hij, [appellant] , heeft gedaan alsof hij ziek was maar dat hij dat niet was.
[appellant] heeft bij brief aan EMA van 2 november 2012, kort gezegd, de ongeldigheid van het gegeven ontslag op staande voet ingeroepen.
3.12.9.In een brief van [appellant] ’ huisarts [huisarts van appellant] aan een psychotherapeut verbonden aan HSK [vestigingsplaats ] van 6 november 2012 wordt voor [appellant] begeleiding gevraagd in verband met actuele problemen op de werkplek en impact op het gezin. Daarbij wordt nog vermeld dat [appellant] slecht slaapt, dat zijn stemming down is, dat hij makkelijk grof en geïrriteerd reageert en dat hij stress via het werk heeft.
3.13.1.De opzegging wegens een dringende reden heeft EMA gegrond, zoals blijkt uit haar voormelde brief van 2 november 2012, op werkweigering van [appellant] , omdat hij niet ziek was en desondanks niet heeft gewerkt. De stellingname van EMA ten processe sluit hierop in die zin aan dat EMA kennelijk van oordeel is dat [appellant] op of omstreeks maandag 29 oktober 2012 niet ziek - door het hof begrepen als: niet arbeidsongeschikt in de zin van artikel 7:629 BW als gevolg van ziekte - was. Aldus CvA sub 10 (“niet moe en wel fit” 2 x), 18 (“allesbehalve ziek”) en 22 (“niet ziek [was], althans in staat diende te worden geacht diens werkzaamheden ten behoeve van EMA te verrichten”) en de overeenkomstige passages in hoger beroep.
3.13.2.EMA heeft nog aangevoerd dat [appellant] heeft gehandeld in strijd met artikel 12 van de arbeidsovereenkomst, welk artikel nevenactiviteiten verbiedt, toch zulke nevenactiviteiten heeft verricht, maar zij heeft niet gesteld dat zij dit als dringende reden heeft medegedeeld aan [appellant] . Het hof laat deze grond gelet op het vermelde in rov 3.10 buiten beschouwing.
3.13.2.[appellant] heeft de door EMA gestelde werkweigering betwist door te stellen dat hij door ziekte arbeidsongeschikt was om te werken. Dit verweer heeft [appellant] voldoende onderbouwd. Immers uit de hierboven vastgestelde feiten en stukken blijkt dat de adviseur op 25 oktober 2012 van mening is dat [appellant] reële beperkingen heeft en dat de adviseur op 31 oktober 2012 met [appellant] heeft afgesproken dat hij halve dagen gaat werken en de overige tijd gaat uitrusten, dat volgens de adviseur [appellant] de werkzaamheden niet aan kon en dat er een re-integratietraject zou moeten worden gestart.
3.13.3.Gelet op voormeld verweer van [appellant] , zijn enkel de stellingen van EMA, dat [appellant] op zaterdag is gaan snowboarden en op die avond een feest heeft bezocht en op woensdagavond een afspraak heeft gemaakt in een geluidsstudio, onvoldoende om te kunnen concluderen dat [appellant] niet arbeidsongeschikt was om bij EMA te werken. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat EMA onvoldoende heeft gesteld om een dringende reden wegens werkweigering aan te kunnen nemen.
3.13.4.Grief III van [appellant] slaagt op grond van het bovenstaande. Het vonnis in reconventie zal worden vernietigd, voor zover het betreft de veroordeling tot betaling van
€ 6.264,- schadevergoeding en de verklaring voor recht dat EMA zich op verrekening mag beroepen.