3.8.Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en e Fw, te beoordelen of er bij [appellant] en [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door hun doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het trachten hun schuldeisers te benadelen.
3.8.2.Naar het oordeel van het hof is vast komen te staan de [appellant] en [appellante] de bewindvoerder bij herhaling niet (spontaan) hebben geïnformeerd ten aanzien van zaken en omstandigheden waarvan zij wisten, dan wel hadden dienen te onderkennen, dat deze voor een correct verloop van de schuldsaneringsregeling van belang waren. Zo heeft [appellant] niet (tijdig) gemeld dat hij zich kort na zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft laten uitschrijven op zijn bij de bewindvoerder bekende adres in [woonplaats] , waar hij zich later weer liet inschrijven.
3.8.3.Daarnaast hebben [appellant] en [appellante] de bewindvoerder, ondanks veelvuldig onderling contact, nimmer vooraf dan wel tijdig bericht over de wijziging van auto van [appellant] . Er is immers geen overleg geweest over de besteding van de restwaarde van de Renault Espace of over de (wijziging van de) tenaamstelling van de door de vader van [appellant] aan [appellant] en [appellante] geschonken nieuwe auto, een BMW met een aanschafwaarde van circa € 20.000,00. Ondanks de nadrukkelijke waarschuwing van de bewindvoerder in haar telefonisch contact met [appellant] van 24 september 2015 dat deze nieuwe auto niet op naam van [appellant] mocht worden geregistreerd is dat een dag later door [appellant] toch gedaan.
3.8.4.Voorts hebben [appellant] en [appellante] de bewindvoerder niet spontaan geïnformeerd inzake de Bed & Wellness die [appellante] in hun woning exploiteerde. Het hof gaat hierbij voorbij aan het verweer van [appellant] en [appellante] dat de Bed & Wellness in feite door de zus van [appellante] werd gedraaid en dat zij, nu alle inkomsten van deze Bed & Wellness toe zouden zijn gekomen aan de zus van [appellante] , gerechtvaardigd in de veronderstelling leefden dat zij deze inkomsten niet bij de bewindvoerder diende te melden. Nog los van het feit dat nergens uit gebleken is dat deze inkomsten inderdaad geheel aan de zus van [appellante] zouden zijn overgemaakt acht het hof een bevoordeling van een van de schuldeisers ten opzichte van de andere schuldeisers nadrukkelijk in strijd met het beginsel van paritas creditorum, daargelaten nog dat de klaarblijkelijk op basis van een schuldbekentenis van 4 juni 2014 bestaande schuld aan de zus van [appellante] van € 10.000,00 bij het toelatingsverzoek nimmer ter verificatie is aangemeld. Voor zover [appellant] en [appellante] thans verklaren dat de inkomsten van de Bed & Wellness nu (alsnog) aan de boedel zullen toekomen acht het hof dat bovendien weinig realistisch nu zij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep eveneens hebben verklaard dat de inkomsten zoals deze staan vermeld op de door hen bij gelegenheid van voornoemde zitting overgelegd inkomstenoverzicht inmiddels al aan de zus van [appellante] zijn overgemaakt en zij derhalve geen beschikking meer over deze gelden hebben. Dat zij bereid zijn vanaf nu de inkomsten aan de boedel te zullen doen toekomen doet aan hetgeen gebeurd is geenszins af.
3.8.5.Twee maanden na de toelating van [appellant] en [appellante] tot de schuldsaneringsregeling heeft de bewindvoerder gegevens omtrent een caravan ontdekt en [appellant] en [appellante] gevraagd naar informatie daarover. Na eerdere mededelingen over de verkoop van deze caravan -welke door [appellant] en [appellante] 8 maanden voor hun toelating tot de schuldsaneringsregeling is verkocht- hebben zij tot aan het verhoor door de rechter-commissaris van 18 april 2016 niet spontaan gemeld dat deze caravan zou zijn verkocht aan, dan wel op naam zou zijn gezet van de zus van [appellante] . Pas nadat de bewindvoerder [appellant] en [appellante] bij gelegenheid van voornoemd verhoor hiermee confronteerde hebben zij dit erkend. Het hof is van oordeel dat hieruit genoegzaam blijkt dat [appellant] en [appellante] weloverwogen onduidelijk dan wel onvolledig zijn geweest ten aanzien van de nieuwe tenaamstelling van deze caravan. Daarbij bevreemdt het het hof dat deze caravan aan de zus van [appellante] zou zijn verkócht terwijl er op dat moment al sprake was van een schriftelijk vastgelegde schuld aan deze zus van € 10.000,00, daargelaten nog dat onvoldoende inzichtelijk is geworden voor welk bedrag zou zijn verkocht en waar de schuld aan de zus van [appellante] exact op ziet en hoe de hoogte van deze schuld is vastgesteld.
3.8.6.Voorts is vast komen te staan dat [appellant] en [appellante] gedurende een periode van acht maanden in totaal een bedrag van circa € 3.700,00 van hun minderjarige kinderen op hun rekening gestort hebben gekregen. Deze (extra) inkomsten hebben zij evenwel nimmer aan de bewindvoerder gemeld. Dit bedrag had in beginsel aan de boedel moeten worden afgedragen. Dat van de rekening van [appellant] en [appellante] ook betalingen ten behoeve van de kinderen werden gedaan, doet er niet aan af dat [appellant] en [appellante] hierover geen, dan wel onvoldoende informatie hebben verstrekt.
3.8.7.Gelet op het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat [appellant] en [appellante] welhaast stelselmatig relevante informatie voor de bewindvoerder hebben achtergehouden. Pas wanneer er bij de bewindvoerder zodanige informatie voorhanden was dat zij voldoende duidelijkheid had bleken sanieten bereid om deze informatie ook daadwerkelijk te erkennen. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw). Het hof rekent [appellant] en [appellante] deze gedragingen dan ook zwaar aan. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] en [appellante] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.8.8.Nu de geconstateerde tekortkomingen [appellant] en [appellante] kunnen worden verweten en het bovendien om stelselmatige tekortkomingen gaat acht het hof voorts geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante] te verlengen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [appellant] en [appellante] bekend zijn althans redelijkerwijs geacht worden bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst.
3.8.9.Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd.