3.1.Geen grieven zijn gericht tegen de vaststelling van de feiten in het vonnis van de rechtbank van 2 februari 2011. Daarom kan ook in dit hoger beroep worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellante] heeft begin 2007 aan [geïntimeerde] , destijds nog geheten [bedrijf] , opdracht gegeven tot het maken en leveren van twee bijzondere aanhangerconfiguraties. Partijen kwamen overeen dat [appellante] voor de eerste configuratie een bedrag van € 108.000,00 aan [geïntimeerde] zou betalen en voor de tweede een bedrag van € 100.000,00.
Het maken van de configuratie werd door partijen gezien als een innovatief project waarbij zou worden gepoogd om de configuratie zo te maken dat daarmee 14 cabines (in twee lagen) en zoveel mogelijk tractoren konden worden vervoerd.
[appellante] had aan [geïntimeerde] tekeningen van de met de aanhangers te vervoeren cabines verstrekt alsmede de maatvoering van de te vervoeren tractoren doorgegeven. [geïntimeerde] heeft deze maatvoering aan de firma [firma] verstrekt die vervolgens ontwerptekeningen heeft gemaakt.
In 2008 is met een aanhangerconfiguratie een proefrit gemaakt en zijn in dat kader tractoren geladen en vervoerd. [appellante] heeft de configuratie afgekeurd. De configuratie bleek, aldus [appellante] , niet veilig.
Partijen hebben toen afgesproken dat de configuratie zou worden omgebouwd van een aanhangersysteem naar een opleggersysteem.
In 2009 wilde [geïntimeerde] de opleggerconfiguratie leveren.
[appellante] heeft deze in november 2009 afgekeurd omdat de oplegger met lading hoger zou zijn dan wettelijk toegestaan.
Bij schrijven van mr. Bijleveld, advocaat van [appellante] , van 18 december 2009 is [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld de configuratie zodanig aan te passen dat deze alsnog zou voldoen aan de door haar gestelde eisen die overigens ook wettelijk zouden gelden. In geladen toestand moest het voertuig, aldus de inhoud van deze brief, voldoen aan de volgende maximale hoogtes:
- met cabines (deelbare lading): 4,04 meter,
- met tractoren (ondeelbare lading): 4,20 meter.
Indien niet binnen 7 dagen daaraan zou zijn voldaan, dan zou, aldus mr. Bijleveld, worden overgegaan tot ontbinding van de overeenkomst.
Bij schrijven van 23 december 2009 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] te kennen gegeven dat na een proefbelading was vastgesteld dat de hoogte 4080 mm was, hetgeen voor de heren [derde 1] en [derde 2] , optredend namens [appellante] , geen probleem was. Voorts heeft hij aangegeven dat de luchtvering van trekker en oplegger aangepast zou worden. Men zou daarvoor nog langskomen met cabines, aldus [geïntimeerde] in voormeld schrijven.
Op 10 februari 2010 hebben partijen de oplegger met cabines bekeken en beoordeeld.
Bij brief van 9 maart 2010 heeft mr. Bijleveld namens [appellante] aan [geïntimeerde] kenbaar gemaakt dat de oplegger niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen, met name daar waar het de maximale hoogte in beladen toestand betrof. Aangegeven werd dat [appellante] vasthield aan de ingeroepen ontbinding van de overeenkomst. [geïntimeerde] werd gesommeerd tot terugbetaling van de reeds betaalde koopsom.
Tijdens de in eerste aanleg op 19 mei 2011 gehouden comparitie van partijen is bij meting van de oplegger, beladen met cabines, een hoogte vastgesteld van 4.08 m. aan de rechterzijde en 4.09 m. aan de linkerzijde. Voorts is daarbij vastgesteld dat de hoogte nog kon worden gewijzigd door aanpassing van de luchtvering.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellante] in eerste aanleg primair een verklaring voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomst met ingang van 9 maart 2010 is ontbonden, subsidiair de ontbinding van die overeenkomst met onmiddellijke ingang, met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 128.000,= te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 16 maart 2010, althans 19 maart 2010, althans vanaf de dag der dagvaarding. Voorts vorderde [appellante] een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst en daarom aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Ten slotte vorderde [appellante] een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (€ 2.842,=) en een veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] ondanks ingebrekestelling is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst doordat zij geen opleggercombinatie heeft geproduceerd die bij gebruik voor het door haar aan [geïntimeerde] kenbaar gemaakte doel ten minste aan de minimale wettelijke vereisten voldoet. Om die reden heeft zij de tussen partijen gesloten overeenkomst ontbonden, althans dient die ontbonden te worden. [geïntimeerde] is na ontbinding gehouden om de reeds door haar betaalde prijs terug te betalen. [geïntimeerde] heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.1.In het tussenvonnis van 14 september 2011 heeft de rechtbank, nadat eerder al een descente/comparitie van partijen was gelast en gehouden, aan [appellante] opgedragen te bewijzen dat met [geïntimeerde] is overeengekomen dat de door [geïntimeerde] te leveren combinatie zodanig zou moeten zijn dat zij, beladen met de door haar aan [geïntimeerde] kenbaar gemaakte afmetingen van de cabines, maximaal 4 meter hoog zou mogen zijn en met de door haar aan [geïntimeerde] kenbaar gemaakte afmetingen van de tractoren, maximaal 4,15 meter hoog.
3.3.2.In het eindvonnis van 7 januari 2015 heeft de rechtbank een door [appellante] verlangde wijziging van eis niet toegestaan en heeft zij [appellante] niet in de bewijslevering geslaagd geacht. Op grond daarvan heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld.