3.1.In rov. 3.2 tot en met 3.11 van het tussenvonnis van 16 januari 2013 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Deze feiten worden hierna vernummerd tot rov. 3.1.1 tot en met 3.1.10 weergegeven. In het principaal hoger beroep wordt de vaststelling hierna weergegeven onder rov. 3.1.2 bestreden, maar zoals hierna (in rov. 3.7 tot en met 3.9) zal blijken, onterecht. Het hof gaat daarmee uit van dezelfde feiten als de rechtbank.
3.1.1.[geïntimeerde] is een onderneming die gespecialiseerd is in de aanleg, bouw en revisie van benzinepompen en bijhorende leidingwerken. [appellante 2] B.V. heeft in juli 1997 aan [geïntimeerde] de opdracht gegeven tot de bouw van een ondergrondse tankinstallatie voor een Shell pompstation van het “Red Jacket” pompenmerk. Deze opdracht was onderdeel voor de bouw van een pompstation dat thans gedreven wordt door [appellante 3] B.V.; [appellante 1] Onroerend Goed B.V. is eigenaresse van de grond onder het pompstation en van de bijbehorende opstal. De uit te voeren ondergrondse installatie en het leidingwerk dienden geschikt te zijn voor het gebruik van de zogeheten
high-speed brandstofpompen, gebaseerd op een zogeheten
pers-systeem.
3.1.2.[geïntimeerde] heeft de haar gegeven opdracht bevestigd in een brief van 22 juli 1997, welke brief zich als productie 4 bij de stukken bevindt; onder aan de opdrachtbevestiging staat een verwijzing naar de door [geïntimeerde] gehanteerde algemene Metaalunie-voorwaarden; de opdracht moest worden uitgevoerd overeenkomstig het door Shell voorgeschreven “Bestek ondergronds gelaste persleiding tankinstallaties”, welk bestek in opdracht van Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V. is opgesteld door ContrAll Projectrealisatie en aan [geïntimeerde] ter hand is gesteld.
De uitvoering van de opdracht is vervolgens geschied overeenkomstig dit bestek, met dien verstande dat op instigatie van ContrAll Projectrealisatie de verticale compensatoren zijn komen te vervallen en er steeds slechts compensatoren in het horizontale gedeelte behoefden te worden geplaatst. Een compensator is een flexibel stukje slangleiding, dat in staat is om uitzettingen, trillingen en krimpen op te vangen.
De levering van de “Red Jacket” dompelpompen viel niet onder de opdracht; deze zijn geleverd en geplaatst door [Pump] Pump Europe BV, evenals het daarvan deel uitmakende lekdetectiesysteem. Deze dompelpompen worden geplaatst in een brandstoftank en zorgen ervoor dat het product onder druk in de leidingen wordt geperst.
3.1.3.Op bladzijde acht van het bestek staat onder meer
“ 08 Compensator eiland. De product leiding middels een compensator aan te sluiten op de breek-koppeling. De compensator wordt geleverd niet een prochind-stuk met laseinden (PN10). Leverancier BOA Nederland BV te [vestigingsplaats 3] . Specificatie volgens bijlage. (…) ”
[geïntimeerde] heeft zich vervolgens gewend tot BOA Nederland BV. Blijkens een brief van 29 juli 1997 (productie 16 bij conclusie van antwoord) van BOA Nederland BV aan [geïntimeerde] heeft eerstgenoemde na telefonisch onderling overleg aan [geïntimeerde] documentatie met betrekking tot flexibele, roestvaststalen slangen in spiraal gegolfde uitvoering toegezonden: een en ander met de mededeling dat BOA Nederland BV doorgaans bij Shell benzinestations de SUPRA slangen van het formaat NW 40 en NW 50 toepast. Vervolgens heeft [geïntimeerde] van BOA Nederland BV 39 compensatoren gekocht van het type SUPRA S 10.97 en deze verwerkt bij de vervaardiging van het leidingstelsel.
3.1.4.Het KIWA heeft de gehele installatie diverse malen getest en afgeperst om de lekdichtheid van het systeem te beproeven. Bij de eerste testen zijn enkele onvolkomenheden aan het licht gekomen die verholpen zijn. Ook bleek dat een van de compensatoren een defect bezat, waarna BOA Nederland BV de betreffende compensator heeft vervangen door een compensator van het zelfde SUPRA-type. Blijkens het eindrapport van het KIWA van 3 maart 1998 voldeed de gehele installatie toen aan de eisen die daaraan gesteld waren. Daarna is het pompstation in gebruik genomen.
3.1.5.Op of omstreeks 10 april 1999 heeft het lekdetectiesysteem van [appellante 2] aangegeven dat er sprake was van een lek aan pomp nummer negen. Na uitvoerig onderzoek door personeel van de leverancier van de pomp en medewerkers van [geïntimeerde] is geconstateerd dat de SUPRA compensator bij die pomp een lek vertoonde, waarna deze compensator op 2 juni 1999 is vervangen. Als productie 24 [hof: cva/e] is de factuur voor deze vervangende compensator in het geding gebracht; volgens de omschrijving op die factuur is toen door BOA Nederland BV geen spiraal gegolfde slang geleverd, maar een parallel gegolfde slang; te weten geen SUPRA maar een van het type PNR.
Bij dat incident is er enig product in de bodem terecht gekomen; volgens [appellante 2] beliep de verontreiniging slechts de hoeveelheid van een paar kruiwagens.
3.1.6.In de periode tussen dit incident en het na te melden tweede incident hebben zich geen bekende, noemenswaardige andere lekincidenten voorgedaan. Weliswaar heeft het lekdetectiesysteem diverse keren alarm geslagen, maar steeds heeft [appellante 2] tijdig actie kunnen ondernemen.
3.1.7.Op 27 mei 2005 vond het zogeheten tweede incident plaats, ditmaal bij pomp 14/15. Medewerkers van het pompstation zagen dat er diesel uit het pompeiland naar boven kwam; het lekdetectiesysteem heeft toen geen alarm geslagen. Omdat ogenschijnlijk de lekkage een bovengrondse oorzaak had, heeft [appellante 2] [Installatietechniek] Installatietechniek BV ingeschakeld om de benodigde maatregelen te nemen. Al snel bleek dat het probleem zich onder de zogeheten breek-koppeling (oftewel de emergency-klep) moest bevinden, waarna de vloeistofdichte vloer open werd gezaagd voor nadere inspectie. Bij deze inspectie kwam aan het licht, dat de compensator van het door [geïntimeerde] geleverde, spiraalvormige type SUPRA S 10.97 een scheur vertoonde. Volgens [appellante 2] is dit de oorzaak van diesellekkage geweest.
3.1.8.Bij brief van 7 juni 2005 heeft de advocaat van [appellante 2] [geïntimeerde] ingelicht dat er sprake is van een lekkage in het door [geïntimeerde] aangelegde ondergrondse leidingwerk als gevolg van een scheur in een compensator en [geïntimeerde] ter zake aansprakelijk gesteld.
3.1.9.[appellante 2] heeft Aelmans Eco B.V., Ingenieursbureau voor milieu-advies en onderzoek, te Voerendaal ingeschakeld om de ernst en de omvang van de bodemverontreiniging in kaart te brengen. Uit het na onderzoek uitgebracht rapport komt onder meer het volgende naar voren: er is geconstateerd dat circa 940 kubieke meter grond sterk verontreinigd is met diesel. De grootste verticale verspreiding van deze diesel bevindt zich pal onder de plek waar de diesellekkage bovengronds werd waargenomen; naarmate de horizontale afstand tot deze verontreiningskern toeneemt neemt de verticale verspreiding af. Van een tweetal grondmonsters van boring één – dit is de boring ter plaatse van de kern van de verontreiniging – is een ouderdom-analyse gemaakt.
3.1.10.Gelet op deze bevindingen van Aelmans en de ernst van de verontreiniging heeft [appellante 2] GSO adviesbureau te [vestigingsplaats 4] ingeschakeld om een Plan van Aanpak op te stellen en aldus haar verplichtingen ex artikel 17.2 van de Wet milieubeheer nagekomen. Dit bureau heeft een aantal saneringsvarianten in kaart gebracht; in nauw overleg met diverse overheidsinstanties en gegeven adviezen heeft [appellante 2] gekozen voor de zogeheten
Terrecosaneringsaanpak.
3.2.1.In eerste aanleg vorderde [appellante 2] in conventie – na vermindering van eis – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] veroordeelt om aan [appellante 1] Onroerend Goed B.V. de som van € 244.943,08 te betalen te vermeerderen met rente en met een bedrag van € 13.300,- ter zake de nog te betalen kosten aan Terreco; en om aan [appellante 3] B.V. € 5.003,21 te betalen, vermeerderd met rente. Voorts vorderde [appellante 2] dat de rechtbank voor recht verklaart, dat [geïntimeerde] ten opzichte van [appellante 1] Onroerend Goed B.V. een onrechtmatige daad heeft gepleegd, [geïntimeerde] ter zake te veroordelen tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met rente. Ten opzichte van [appellante 3] B.V. vorderde [appellante 2] , dat de rechtbank voor recht verklaart dat [geïntimeerde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd en dat de rechtbank [geïntimeerde] veroordeelt om ter zake schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met rente; voorts ten slotte, dat voor recht wordt verklaard dat [geïntimeerde] ten opzichte van [appellante 2] BV een onrechtmatige daad heeft gepleegd en dat [geïntimeerde] de als gevolg hiervan ontstane schade vergoedt, eveneens nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten met betrekking tot het gelegd beslag.
3.2.2.In reconventie vorderde [geïntimeerde] dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart, dat [appellante 2] aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het vexatoir beslag dat [appellante 2] heeft gelegd en voor de kosten van de door [geïntimeerde] verstrekte bankgarantie, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander met een hoofdelijke proceskostenveroordeling van [appellante 2] .
3.2.3.Hetgeen partijen aan hun onderscheidenlijke vorderingen ten grondslag hebben gelegd zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. Hetzelfde geldt voor de daartegen door hen gevoerde verweren.
3.3.1.In het tussenvonnis van 12 oktober 2011 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Deze heeft plaatsgevonden op 13 december 2011.
3.3.2.In het tussenvonnis van 16 januari 2013 heeft de rechtbank tussen partijen vaststaande feiten weergegeven, het beroep van [geïntimeerde] op de klachtplicht van artikel 6:89 BW verworpen, overwogen dat hier de in artikel 7:760 BW voorziene situatie zich voordoet dat de nadelige gevolgen van toepassing van ongeschikt materiaal zijn toe te rekenen aan de opdrachtgever ( [appellante 2] B.V.), maar dat het overwogene tot een ander resultaat leidt als [geïntimeerde] door de heer [vertegenwoordiger BOA 1] van BOA Nederland BV gewaarschuwd is, met bijlevering van parallel gevormde flexibele slangen, een en ander zoals door [appellante 2] beweerd.
Vervolgens heeft de rechtbank [appellante 2] toegelaten te bewijzen:
dat de heer [vertegenwoordiger BOA 1] van BOA Nederland BV de bouwlocatie heeft bezocht, geconstateerd heeft dat de aangebrachte spiraalvormige SUPRA compensatoren ongeschikt waren voor het high-speedsysteem, dit vervolgens heeft meegedeeld aan [geïntimeerde] en over is gegaan tot uitlevering van parallel gevormde PNR-leidingen ter vervanging van de reeds gemonteerde SUPRA compensatoren.
3.3.3.Ter uitvoering van deze bewijsopdracht heeft [appellante 2] in enquête [vertegenwoordiger BOA 1] en voorts de heren [getuige 1] , [appellante 2] en [getuige 2] als getuigen doen horen. [geïntimeerde] heeft geen getuigen in contra-enquête doen horen.
3.3.4.In het eindvonnis van 16 juli 2014 heeft de rechtbank [appellante 2] niet in de bewijslevering geslaagd geacht. Voorts heeft de rechtbank overwogen, naar aanleiding van een uiteenzetting door [appellante 2] in de conclusie na enquête over beweerde onjuistheden in het tussenvonnis (van 16 januari 2013), dat er geen sprake is van een door haar gehanteerde feitelijke of juridische onjuiste grondslag, zodat het haar niet vrij staat om terug te komen op bedoelde beslissingen. Op grond daarvan heeft de rechtbank de vorderingen in conventie afgewezen en [appellante 2] in de proceskosten veroordeeld.
3.3.5.In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat het blijkens de uitkomst van de procedure in conventie ervoor moet worden gehouden dat de basis waarop de beslaglegging heeft plaatsgevonden, ongegrond is, en dat [geïntimeerde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de mogelijkheid van schade aanwezig is. Op grond daarvan heeft de rechtbank de reconventionele vordering (gedeeltelijk) toegewezen, in die zin dat de rechtbank de verklaring voor recht heeft beperkt tot de schade als gevolg van de afgifte van de bankgarantie, waarvoor de rechtbank de zaak heeft verwezen naar de schadestaatprocedure, en [appellante 2] in de proceskosten veroordeeld.