ECLI:NL:GHSHE:2016:3777

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
200 137 976_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over geldleningsovereenkomst en verpanding van aandelen in relatie tot investeringen in vakantiepark

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [Investments] Investments B.V. en [Recycling en Beheer] B.V. over een geldleningsovereenkomst van € 500.000,- die op 25 mei 2011 werd gesloten. [Investments] heeft de lening aangegaan om kapitaal te verkrijgen voor de aankoop van grond en de bouw van vakantievoorzieningen op Bali. [Recycling en Beheer] B.V. heeft als voorwaarde gesteld dat [Investments] een pandrecht zou vestigen op alle aandelen in [Investments] Investments [vestigingsnaam] Ltd. De rechtbank heeft geoordeeld dat [Investments] in verzuim is gekomen door het pandrecht niet tijdig te vestigen, en heeft [Investments] veroordeeld tot betaling van € 800.000,-, vermeerderd met wettelijke rente.

In hoger beroep heeft [Investments] 28 grieven ingediend, waaronder dat de geldleningsovereenkomst niet geldig is omdat deze zou zijn gesloten zonder de vereiste toestemming van de echtgenote van de bestuurder van [Investments]. Het hof heeft geoordeeld dat de geldleningsovereenkomst een geldlening betreft en dat de stelling van [Investments] dat deze in feite een betaling voor aandelen was, onvoldoende onderbouwd is. Het hof heeft [Recycling en Beheer] B.V. toegelaten om te bewijzen dat [Investments] in juli 2011 geen pandrecht heeft willen geven. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen zijn gereserveerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.137.976/01
arrest van 30 augustus 2016
in de zaak van
[Investments] Investments B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. S.X.J. Zuidema te Heerlen,
tegen
[Recycling en Beheer] Recycling en Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.H.T. Beukers te Venlo,
als vervolg op het door het hof gewezen arrest van 17 juni 2014 in het incident ex art. 351 Rv in het op het bij exploot van dagvaarding van 23 augustus 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen vonnis van 14 augustus 2013 tussen appellante - [appellante] - als gedaagde en geïntimeerde - [geïntimeerde] B.V.- als eiseres.
Het hof zal de nummering van voormeld tussenarrest voortzetten

5.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/04/111589/HA ZA 11-563)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, waarin eveneens vonnis is gewezen in de gevoegde zaak met zaaknummer/rolnummer C/04/116331/HA ZA 12-185, en naar het vonnis in het incident van 1 februari 2012 en het tussenvonnis van 14 maart 2012, waarin een comparitie na antwoord is bevolen.

6.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- voornoemd arrest van 17 juni 2014;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte houdende nadere producties met producties;
- de antwoord-akte met producties.
Vervolgens is bepaald dat arrest zal worden gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

7.De beoordeling

7.1
Onder 2.1. tot en met 2.10. van het vonnis van 14 augustus 2013 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten zij is uitgegaan. Voor zover die feiten niet zijn bestreden en in dit appel relevant zijn zal ook het hof van die feiten zal uitgaan. Het hof zal hierna die vaststaande feiten weergeven.
a. [Investments] is een vennootschap die alle aandelen houdt in het in [vestigingsplaats] gevestigde [Investments] Investments [vestigingsnaam] Ltd. (verder: [Investments] ). [Investments] is de houdster van bijna alle (zie hierna de beoordeling van grief 1) aandelen in het op Bali gevestigde PT [BB] (verder: [BB] ). [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] is indirect (via weer een andere vennootschap) enig aandeelhouder en bestuurder van [Investments] . [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] heeft alle zeggenschap in de keten [Investments] , [Investments] en [BB] . [BB] houdt zich bezig met de realisatie en (daarna) exploitatie van een vakantiepark op Bali ( [plaats 1] ).
b. Ter verkrijging van kapitaal voor de aankoop van grond en de bouw van vakantievoorzieningen zijn er gesprekken en onderhandelingen gevoerd tussen [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] en [Recycling en Beheer] B.V. om in het project te investeren. [Recycling en Beheer] B.V. voert een onderneming die zich bezig houdt met recycling van allerlei zaken. [Recycling en Beheer] B.V. wordt geleid door de twee broers [broer 1] en [broer 2] .
c. Het e-mailbericht van 15 april 2011, 17:11 van [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] aan onder meer Ed [Recycling en Beheer] en de accountant van [Recycling en Beheer] , [accountant van Recycling en Beheer] (productie 1 inleidende dagvaarding) houdt in, voor zover van belang:
“(…) Een vraag van [accountant van Recycling en Beheer] was of het land in naam van jullie BV kan worden gekocht. Misschien heb ik dat verkeerd begrepen, maar rechtstreekse aankoop kan nooit door een buitenlandse BV. (…) Wat niet kan (binnen ons project) is dat wij land separaat gaan aankopen per investeerder. Wij hebben een totaalplan. (…)
Kortom: de aandelen van PT [BB] worden gecertificeerd onder de deelnemers naar rato van hun deelname. [Investments] Ltd (…) blijft hierna “onze” deelnemende vennootschap. (…) Wij hebben overigens een LTD (moedermij van PT [BB] , genaamd [Investments] Investments [vestigingsnaam] Limited) ter beschikking waarover boekingen gedaan kunnen worden naar PT [BB] (…)”
d. Het e-mailbericht van 28 april 2011, 11:57 van [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] aan [broer 1] (productie 2 inleidende dagvaarding) houdt in, voor zover van belang:
“(…) Jullie deelname is niet het aankopen van de grond. (…) Wat jullie doen is het aankopen van aandelen in PT [BB] , en daarmee indirect de eigendom van de grond. Dat was ook de bedoeling, want alle investeerders tezamen zijn middellijk onverdeeld gerechtigden. (…)”.
e. Het klankbordverslag van 18 mei 2011 (productie 3 bij inleidende dagvaarding) houdt in, voor zover relevant:
(…) Structuur:
- [Investments]
(…)
- 100% deelneming in [Investments] Investments [vestigingsnaam] Ltd.
- dit is een open vennootschap, geen trust
- deze heeft weer een 100% deelneming in PT [BB]
(…)”.
f. Het e-mailbericht van 23 mei 2011, 9:33 van [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] aan [broer 1] en [broer 2] (productie 4 inleidende dagvaarding) houdt in, voor zover van belang:
“(…) De eerstvolgende landtransactie staat al voor woensdag a.s. gepland (…). Het gaat om een groter stuk land. (…) Het is dus de daadwerkelijke juridische levering. Hiervoor is een bedrag van € 250 k nodig. (…) Kunnen wij vandaag tot actie overgaan of een tussenoplossing vinden? De geldstroom moet van Nederland naar [vestigingsplaats] (wegens aantoonbaarheid storting aandelen) (…)”.
g. Het e-mailbericht van 24 mei 2011, 17:49 van [accountant van Recycling en Beheer] aan [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] (productie 5 inleidende dagvaarding) houdt in, voor zover van belang:
“Ik heb zojuist overleg gehad (…) aangaande de investering van [broer 1] en [broer 2] op Bali. (…)
Ik begreep vandaag van [broer 1] dat jij hem gister een mail hebt gestuurd, waarin wordt aangegeven dat je morgen 250K nodig hebt bij de notaris, voor de juridische levering van de grond.
Vanmiddag hebben [broer 1] , [betrokkene 1] en ik besproken dat [broer 1] en [broer 2] vanuit CRB deze 250K willen lenen aan [Investments] Investment Nederland BV. Voor deze lening zal een overeenkomst opgemaakt worden. Onderdeel van deze leningsovereenkomst zal zijn dat, ter zekerheid, pandrecht op de aandelen van [Investments] investment [vestigingsnaam] Ltd, gegeven zal worden aan CRB. [broer 1] en [broer 2] zijn bereid deze lening renteloos te verstrekken in afwachting van de op te zetten structuur en de uiteindelijke deelname van [broer 1] en [broer 2] in [Investments] Investment [vestigingsnaam] Ltd. Van 45%. (…)”.
h. De op 25 mei 2011 tussen [Recycling en Beheer] B.V. als schuldeiser en [Investments] als schuldenaar gesloten en door hen ondertekende “overeenkomst van geldlening” (productie 6 inleidende dagvaarding; hierna “de geldleningsovereenkomst”) houdt in, voor zover relevant:
“(…)
* dat het uiteindelijk de bedoeling is dat de heer [broer 2] en de heer [broer 1] voornoemd of (een) door hen aan te wijzen (rechts-) perso(o)n(en) voor 45% gaan participeren in [Investments] Investments [vestigingsnaam] Limited voornoemd, zulks tegen een totaal bedrag van € 850.000,- voor voornoemde 45%;
* dat de heer [broer 2] en de heer [broer 1] zich inspannen om zo spoedig mogelijk na ondertekening dezes aan [Investments] Investments B.V. kenbaar te maken op welke wijze en/of door welke (rechts-) perso(o)n(en) wordt geparticipeerd en om zo spoedig mogelijk aan [Investments] Investments B.V. die documenten te bezorgen welke nodig zijn om de levering van aandelen in [Investments] Investments [vestigingsnaam] Limited mogelijk te maken;
* dat [Investments] Investments B.V. zich op haar beurt zal inspannen de betreffende aandelen in [Investments] Investments [vestigingsnaam] Limited ten spoedigste te leveren;
* dat het uitdrukkelijk de bedoeling is het hierna te noemen ter leen te verstrekken bedrag van € 500.000,- te zijner tijd op enige wijze te verrekenen met de aankoopprijs van de door de heer [broer 2] en de heer [broer 1] voornoemd of (een) door hen aan te wijzen rechtspersonen (rechtspersoon) te verkrijgen aandelen in [Investments] Investments [vestigingsnaam] Limited.
(…)
Artikel 3: aflossing
Over de wijze van terugbetaling van de geleende som zullen schuldenaar en schuldeiser nog nadere afspraken maken, met inachtneming van het in de overwegingen van deze overeenkomst bepaalde.
In ieder geval dient - mocht de in de overwegingen bepaalde om welke reden dan ook geen of niet op dezelfde wijze doorgang vinden - de geleende som te worden terugbetaald na schriftelijke opzegging van de geldlening door schuldeiser aan schuldenaar. Opzegging dient te geschieden met inachtneming van een termijn van tenminste drie maanden. (…)
Artikel 7: zekerheden
Schuldenaar verplicht zich, tot zekerheid voor de voldoening van de geleende som en alle kosten als bedoeld in artikel 11 (…) ten behoeve van schuldeiser een pandrecht van zo hoog mogelijke rang te vestigen op alle aan hem toebehorende aandelen in [Investments] Investments [vestigingsnaam] Limited. Verpanding vindt plaats uiterlijk binnen zestig dagen na ondertekening van deze overeenkomst, zulks op verbeurte van een terstond opeisbare boete, derhalve zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, van € 500.000,- door schuldenaar ten gunste van schuldeiser. De heer [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] is in privé aansprakelijk indien schuldenaar geen verhaal zou bieden jegens schuldeiser uit hoofde van deze overeenkomst.
(…)
Artikel 10: rechtskeuze
Op deze overeenkomst van geldlening is van toepassing het Nederlands recht. Geschillen welke voortvloeien uit of verband houden met onderhavige geldleningsovereenkomst zullen in eerste aanleg (…) worden beslecht door de rechtbank te Roermond. (…)”
i. Het verslag van het op 1 juni 2011 gehouden overleg tussen directie (noot hof: van [Recycling en Beheer] B.V.), [betrokkene 1] en [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] inzake Project Bali, (opgesteld door de accountant van [Recycling en Beheer] B.V., productie 8 inleidende dagvaarding) houdt in, voor zover relevant:
“(…)
1 Leningsovereenkomst
De leningsovereenkomst is naar de mening van beide partijen goed geregeld. [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] stelt het vertrouwen van [broer 1] en [broer 2] zeer op prijs en beantwoordt dit vertrouwen graag met de nog op te stellen pandrechtovereenkomst (…).
3 Samenwerking
Ed brengt de samenwerking (…) tussen hem en [broer 2] enerzijds en [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] anderzijds, in [Investments] Investments [vestigingsnaam] Ltd. ter sprake. Specifiek het feit dat [broer 2] en hij ‘slechts’ 45% van de aandelen bezitten (…).
[enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] geeft aan dat hij op basis van gelijkwaardigheid wil samenwerken. (…)
[broer 1] en [broer 2] stellen als voorwaarde aan de deelname aan het project in de vorm van aandelen en verstrekking van de additionele € 350.000 dat zij comfort moeten hebben. Dit comfort moet worden gevonden in de hiervoor genoemde formaliteiten en de volledige informatie over financiën, voortgang en additionele investeerders.
(…)”
5 Afspraken/acties.
(…)
 AcconAVM stelt een voorstel op voor de pandrechtovereenkomst
(…)”.
j. Het e-mailbericht van 8 juni 2011, 12:25 van [accountant van Recycling en Beheer] aan [broer 1] en [broer 2] (productie 9 inleidende dagvaarding) houdt in, voor zover van belang:
“(…)
Wij stellen de volgende acties voor:
1. Check uitvoeren op formaliteiten [Investments] Investments [vestigingsnaam] Ltd. (…)
2. Opstellen pandrechtovereenkomst (…)
k. Bij brief van 8 juni 2011 (productie 10 inleidende dagvaarding) laat [Investments] [Recycling en Beheer] B.V. weten, voor zover relevant:
“(…)
Langs deze weg onze hartelijke dank voor de beslissing dat jullie 45% van de aandelen in [Investments] Investments [vestigingsnaam] Limited kopen voor (…) € 850.000,-. (…)”.
l. Bij brief van 14 juni 2011 (productie 11 inleidende dagvaarding), waarin in het hoofd is vermeld “
Betreft: uw schrijven d.d. 8 juni 2011 (…)”, laat [Recycling en Beheer] B.V. aan [Investments] weten, voor zover relevant:
“In vervolg op onze bespreking, naar aanleiding van opgemeld schrijven, d.d. 11 juni jongstleden in [plaats 2] treft u hierbij een samenvatting aan van de afspraken zoals wij die hebben gemaakt.
1. De funding ad € 500.000 zoals die tot thans door [Recycling en Beheer] (…) is gedaan blijft vooralsnog de juridische titel van geldlening behouden. Ter zake zijn wij nog in afwachting van de door u ondertekende overeenkomst inzake verpanding van de aandelen [Investments] Investments [vestigingsnaam] Ltd.
2. Ter zake van de omzetting van de geldlening in aandelen [Investments] Investments [vestigingsnaam] Ltd. is door ons aangegeven dat deze kan plaats vinden zodra de informatie, zoals wij die benodigen ons daadwerkelijk heeft bereikt en door ons is bestudeerd en ons convenieert. (…)”.
m. Bij brief van 16 juni 2011 (productie 12 bij inleidende dagvaarding) stuurt [Recycling en Beheer] B.V. aan [Investments] een door [Recycling en Beheer] B.V. ondertekende overeenkomst inzake verpanding. Die overeenkomst houdt onder meer in:
“ De ondergetekenden:
(…) [Recycling en Beheer] (…) B.V. (…) hierna te noemen “schuldeiser”;
en
(…) [Investments] (…) hierna te noemen “schuldenaar”;
OVERWEGENDE:
In aansluiting op de tussen schuldeiser en schuldenaar aangegane geldlening d.d. 25 mei 2011 (…) verpandt schuldenaar zo spoedig mogelijk na heden aan schuldeiser (…): alle aandelen (…) in de in [vestigingsnaam] gevestigde vennootschap [Investments] Investments [vestigingsnaam] Limited.
(…)
Artikel 4
Schuldeiser is bevoegd de tijdens de duur van het pandrecht op de aandelen tot uitkering komende dividenden en andere uitkeringen in geld, te innen, onder verrekening met de hiervoor omschreven schuld uit hoofde van gesloten geldlening d.d. 25 mei 2011.
Artikel 5
(…)
Schuldeiser heeft het recht namens schuldenaar terzake alle daden te verrichten en stukken tekenen, welke volgens de wet of bijzondere statutaire bepalingen in verband daarmee nodig zijn.(…)
Artikel 8
Aan schuldeiser komt het stemrecht op de verpande aandelen toe.
(…)
De echtgenote van de heer [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] (…) verklaart toestemming te hebben verleend voor alle in deze overeenkomst en in de geldlening d.d. 25 mei 2011 opgenomen rechtshandelingen van haar echtgenoot. (…)”.
n. Het e-mailbericht van 14 juli 2011, 12:09 van “ [directie] Directie [Investments] Investments Group of Companies”, verzonden door [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] aan [broer 1] en [broer 2] (productie 13 inleidende dagvaarding) houdt in, voor zover van belang:
“(…)
Tijdens de laatste bijeenkomst in Kasteel Hattem is afgesproken dat de aandelen [Investments] inderdaad zouden worden verpand. Echter, bij [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] leefde de gedachte dat dit dus 45% zou zijn, geheel in lijn met de afspraak van de uiteindelijke deelname. Wat schetst de verbazing: in de verpandingsakte staat 100% (alle aandelen) verpanding. Dat is onacceptabel om meerdere redenen. Op de eerste plaats is dat niet de afspraak/bedoeling, omdat de grondslag daarvoor ontbreekt. Immers, de waarde van de onderliggende aandelen wordt niet bepaald door de lening van € 500.000, maar door de intrinsieke waarde van de aandelen PT [BB] , (…). Dat is (…) bijna 1,9 miljoen US$ (…).
Stel dat een 100% verpanding plaatsvindt en deze ook wordt uitgevoerd, betekent dat volledige zeggenschap door “ [Recycling en Beheer] ” en is [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] “weg vom Fenster”. (…).
Kortom. Wij stellen voor de verpandingsovereenkomst op twee punten te wijzigen: de verpanding van 100% naar 45% en de naam van [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] ’s vrouw verdwijnt. (…)”.
o. Bij brief van 25 juli 2011 (productie 15 inleidende dagvaarding) laat [Investments] [Recycling en Beheer] B.V. weten, voor zover relevant:
“(…)
Met referte aan het gesprek van 21 juli 2011 berichten wij u (…) als volgt.
Ad 3.
Volgens u hebben wij geen stukken aangeleverd, zoals die zijn omschreven in uw brief van 14 juni 2011.
A. Laatste jaarrekeningen van [Investments] Investments [vestigingsnaam] Ltd en PT [BB] .
Aan u werd medegedeeld dat beide vennootschappen pas begin 2010 zijn opgericht. Mitsdien is er geen historie.(…) Om toch tegemoet te komen aan de wens om financieel inzicht te geven (…) is besloten over het jaar 2010 en het eerste halfjaar 2011 een audit te laten doen door [auditeurs] (…).
Onze conclusie is dat wij de informatie, die u gevraagd heeft, hebben geleverd dan wel zouden kunnen leveren, (…). U heeft echter aangegeven deze informatie niet (meer) te willen inzien, noch behoefte te hebben deze te ontvangen vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden, zoals genoemd in de leningsovereenkomst van 25 mei 2011 (…).
Ad 4. Door u werd aan ons een pandovereenkomst gestuurd (…). De verpanding van de aandelen [Investments] Investments [vestigingsnaam] Limited zou geschieden tegen de hoogst mogelijke rang en binnen 60 dagen na ondertekening van de geldleningsovereenkomst van 25 mei 2011. De bedoeling onzerzijds was een eenvoudige verpanding van alle aandelen voornoemd, enkel ter overbrugging van een zéér korte periode, (…). De verbazing was dan ook groot toen bleek dat de pandovereenkomst (…) geen eenvoudige verpanding is, maar een poging om de volledige vennootschap [Investments] Investments [vestigingsnaam] Limited en haar dochter PT [BB] in handen te krijgen. (…)
Om uiteindelijk de impasse te doorbreken (…) is door de directie aangeboden om artikel 4, artikel 5, daar waar het betreft de passage:“Schuldeiser heeft het recht namens schuldenaar terzake alle daden te verrichten en stukken te tekenen, welke volgens de wet of bijzondere statutaire bepalingen in verband daarmee nodig zijn.”, artikel 8 en de toestemmingsverklaring van de echtgenote (…) te verwijderen. Als alternatief is voorgesteld om 4.500 aandelen te verpanden (…). Kortom, er wordt 45% van de aandelen in handen gelegd van [Recycling en Beheer] (…).
Ad 5. (…) Ons inziens is er geen onderhandelingssituatie meer aan de orde, nu uitvoering is gegeven aan de leningovereenkomst en wij aan alle voorwaarden kunnen en willen voldoen. Resteert alleen nog de levering van de aandelen.. (…)”
p. Bij brief van 26 juli 2011 (productie 16 inleidende dagvaarding. Zie voor de datum nr. 30 inleidende dagvaarding) laat [Recycling en Beheer] B.V. aan [Investments] weten, voor zover relevant:
“Op 25 mei 2011 heeft [Recycling en Beheer] (…) B.V. aan [Investments] (…) € 500.000,- ter leen verstrekt. (…).
In artikel 7 van de geldlening zijn wij overeengekomen dat u verplicht bent tot zekerheid ten behoeve van ons een pandrecht te vestigen op alle aan [Investments] (…) toebehorende aandelen in [Investments] Investments [vestigingsnaam] Limited.
Wij zijn tevens overeengekomen dat de verpanding plaats zal vinden uiterlijk binnen zestig dagen na ondertekening van de geldlening, zulks op verbeurte van een terstond opeisbare boete van € 500.000,- (…).
Na het lezen van uw e-mail d.d. 14 juli 2011 (…) hebben wij gegronde vermoedens dat bedoelde zekerheid niet op 25 juli 2011 wordt verstrekt. Wij delen u dan ook mede dat wij op 25 juli 2011 aanspraak zullen maken op bedoeld boetebedrag (…).
Wij verzoeken en voor zover nodig sommeren u (…) uiterlijk op 30 juli 2011 het geleende bedrag van € 500.000,- over te schrijven naar (…) [Recycling en Beheer] (…) B.V. (…)”
q. Bij brief van 8 augustus 2011 (productie 17 inleidende dagvaarding) deelt de gemachtigde van [Recycling en Beheer] B.V. aan [Investments] mee, voor zover van belang:
“(…)
Tussen [Recycling en Beheer] en [Investments] is op 25 mei 2011 een geldleningsovereenkomst gesloten, (…).
De voorgenomen participatie in het vakantieressort is een kostbare en langdurige onderneming, waarvoor wederzijds vertrouwen nodig is. Indien het vertrouwen reeds nu ontbreekt, bestaat geen basis om te participeren. De gebroeders [Recycling en Beheer] hebben daarom (terecht) besloten om af te zien van de aandelentransactie. (…)
Volledigheidshalve wordt de overeenkomst hierbij tevens - voor zover vereist – ontbonden, omdat [Investments] haar informatieverplichting tot op heden, ondanks herhaald verzoek, niet is nagekomen. (…)
Vanwege de tekortkoming van [Investments] is het bedrag van de geldlening op grond van artikel 4 lid 5 terstond opeisbaar. Overigens vloeit de opeisbaarheid ook voort uit het feit dat het project is gewijzigd (art. 4 lid 7), hetgeen alleen al blijkt uit het feit dat nog niet is begonnen met de bouw, terwijl deze was voorzien per 1 juli 2011. (…)
Namens [Recycling en Beheer] sommeer ik [Investments] hierbij tot betaling van in totaal € 1.000.657,53 (…). Indien het genoemde bedrag niet is ontvangen op17 augustus 2011, zal (…) worden overgegaan tot het nemen van rechtsmaatregelen. (…)”
7.2
[Recycling en Beheer] B.V. heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [Investments] zal veroordelen om aan [Recycling en Beheer] B.V. te betalen:
1. uit hoofde van de geldlening, te vermeerderen met de wettelijke rente, primair vanaf 25 juli 2011, subsidiair vanaf 19 augustus 2011 en meer subsidiair vanaf de dag van dagvaarding, zulks tot aan de dag der algehele voldoening;
2. € 500.000,- uit hoofde van de boete ex artikel 7 van de geldleningsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente, primair vanaf 25 juli 2011 en subsidiair vanaf de dag van dagvaarding, zulks tot aan de dag der algehele voldoening;
3. € 833,17 ( exclusief salaris advocaat) uit hoofde van kosten die [Recycling en Beheer] B.V. heeft gemaakt voor het door haar ten laste van [Investments] gelegde conservatoir beslag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
4. de kosten van de procedure, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van de uitspraak, en, indien voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 14 dagen na dagtekening van de uitspraak;
5. de nakosten ad € 131,- indien [Investments] aangeschreven dient te worden tot betaling van hetgeen waartoe zij wordt veroordeeld maar er geen betekening van de uitspraak plaatsvindt, dan wel € 199,- indien er wel betekening van de uitspraak plaats vindt.
De rechtbank heeft bij eindvonnis geoordeeld dat [Investments] na verloop van 60 dagen na de leenovereenkomst in verzuim is gekomen door de aandelen in [Investments] niet in pand te geven. [Investments] is vervolgens, na matiging van de gevorderde boete tot € 300.000,-, veroordeeld tot betaling van:
- € 800.000,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 juli 2011;
- de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis;
- de na het vonnis ontstane kosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
7.3
[Investments] vordert in het appel en onder het voordragen van 28 grieven dat het hof, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank Limburg van 14 augustus 2013, gewezen in zaak C/0404111589/HA ZA 11-563 zal vernietigen en de vorderingen van [Recycling en Beheer] B.V. zal afwijzen, met veroordeling van haar in de kosten van beide instanties.
[Recycling en Beheer] B.V. voert verweer.
7.4
Nadat is bepaald dat arrest zal worden gewezen, zijn de producties die [Investments] bij de door haar genomen akte houdende nadere producties heeft overgelegd, in het ongerede geraakt. Op verzoek van het hof heeft [Investments] die producties wederom aan het hof doen toekomen, waarbij zij, kennelijk per abuis, de eerder door het hof geweigerde akte van 1 juli 2014 heeft gevoegd. Die akte was echter door het hof geweigerd, zodat het hof van de inhoud van die akte geen kennis heeft genomen. Voor de goede orde vermeldt het hof dat de door [Investments] op 8 juli 2014 genomen en toegelaten akte zich wel bij de stukken bevond, maar dus zonder producties. Het hof heeft dan ook kennis genomen van die akte van 8 juli 2014 en de naderhand toegezonden producties.
7.5
[Investments] voert met grief 1 aan dat [Investments] niet houdster is van 100% van de aandelen in PT [BB] , maar houdster van 95% van die aandelen. De grief is terecht voorgedragen, maar kan niet leiden tot vernietiging van het vonnis omdat voor geen van de door de rechtbank gegeven oordelen dit verschil relevant is. Dit geldt ook voor grief 2 waarin [Investments] heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte als feit heeft vastgesteld dat in verband met de opheffing van een jarenlange stop op extra toeristische voorzieningen (in verband met water- en energietekort) en de bouw van een nieuw vliegveld de exploitatie van een vakantiepark een lucratieve onderneming zou zijn.
De grieven 7 en 8 behoeven geen beoordeling omdat ook indien zij slagen dit niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Geen van de door de rechtbank gegeven oordelen berust namelijk op hetgeen die grieven bestrijden.
7.6
Met name de toelichtingen op de grieven 3, 4 tot en met 6 en 9 tot en met 21 zijn zo onduidelijk dat het hof in het hierna volgende eerst zal uitleggen wat [Investments] met haar 85 pagina’s tellende “provisionele vordering 351 Rv tevens houdende memorie van grieven” in dit hoger beroep kennelijk wenst voor te leggen. Bij die uitleg weegt het hof ook mee hoe [Recycling en Beheer] B.V. gelet op de inhoud van haar memorie van antwoord, deze grieven kennelijk heeft begrepen.
Het hof begrijpt dat [Investments] met dit hoger beroep het volgende aan de orde wenst te stellen.
a. De geldleningsovereenkomst (prod. 6 inleidende dagvaarding) is geen daadwerkelijk geldleningsovereenkomst. [Investments] had op korte termijn dringend geld nodig. [Recycling en Beheer] B.V. deed het aan [Investments] voorkomen alsof zij, [Recycling en Beheer] B.V., wel op de een of andere manier wilde participeren in [Investments] . Die participatie is vervolgens op voorhand verstrekt in de vorm van de geldlening van € 500.000,-. Dit bedrag zou verrekend worden met de aankoopprijs van de participatie van [Recycling en Beheer] B.V. in [Investments] . Achteraf is het [Investments] , aldus [Investments] , gebleken dat de gebroeders [Recycling en Beheer] in persoon via via al gelden hadden geïnvesteerd in PT [BB] . Dit was “zwart geld”. [Recycling en Beheer] B.V. en/of de gebroeders [Recycling en Beheer] wilde(n) dit zwarte geld witwassen door het sluiten van de geldleningsovereenkomst met een enorme boeteclausule. [Investments] zou niet in staat zijn, zo begrijpt het hof [Investments] , de geldleningsovereenkomst na te komen, en dan zou niet alleen de geleende som opeisbaar zijn, maar ook de boete. Met de uitbetaling van de boete zou (een deel van) het door de gebroeders [Recycling en Beheer] in PT [BB] geïnvesteerde zwarte geld zijn witgewassen (zie nr. 54 memorie van grieven). [Investments] heeft aldus gedwaald, dan wel heeft [Recycling en Beheer] B.V. bedrog gepleegd, althans is “
sprake van dusdanige omstandigheden dat van [Investments] niet kon worden verlangd om na te komen, nu bepaalde achterliggende feiten en omstandigheden in strijd zijn met de goede zeden of met datgene wat(in, toevoeging hof)
het maatschappelijk verkeer betaamt” (nr. 59 memorie van grieven).
b. Los van de “witwas-beweegredenen” van [Recycling en Beheer] B.V., dient, aldus [Investments] , de leningsovereenkomst in elk geval gelijk gesteld te worden aan een feitelijke betaling voor het leveren van een aandeel in [Investments] (nrs. 66-68 memorie van grieven). [Recycling en Beheer] B.V. had een inspanningsverplichting om een structuur op te zetten, aan welke verplichting zij niet heeft voldaan (nr. 102 memorie van grieven, zie ook nrs. 68, 75, 115, 121 en 143). Voor zover [Investments] hierbij verplichtingen had, heeft zij daaraan voldaan, dan wel heeft [Recycling en Beheer] B.V. tijdens de bespreking op 21 juli 2011 (zoals vastgelegd in de brief van 25 juli 2011 (rov. 7.1 sub o) laten weten dat [Investments] die verplichtingen niet meer hoefde na te komen (nr. 136 memorie van grieven). Na die mededeling van [Recycling en Beheer] B.V., aldus [Investments] , hoefde zij, [Investments] , niet meer over te gaan tot het vestigen van een pandrecht. [Recycling en Beheer] B.V. was na die mededeling immers in schuldeisersverzuim (nr. 138 memorie van grieven).
c. [Recycling en Beheer] B.V. heeft verder misbruik gemaakt van de voorwaarden in de geldleningsovereenkomst. Zij wist dat [Investments] het geleende geld in onroerend goed had geïnvesteerd, en dus niet zo snel kon terugbetalen (nr. 103 memorie van grieven).
d. [Investments] wilde best tegemoet komen aan de wensen omtrent de verpanding van [Recycling en Beheer] B.V., doch dan diende het pandrecht te worden beperkt tot 45% van de aandelen. [Recycling en Beheer] B.V. heeft wat dit betreft drie door [Investments] voorgelegde modellen van pandaktes van de hand gewezen (nr. 105 en nrs. 148 e.v. memorie van grieven). Verder blijkt uit de brief van [Investments] van 25 juli 2011 dat op dat tijdstip aan alle voorwaarden was voldaan (nrs. 133 e.v. memorie van grieven).
e. Tijdens het overleg op 21 juli 2011 heeft [Recycling en Beheer] B.V. eenzijdig de koopovereenkomst opgezegd (nr. 153 memorie van grieven). [Recycling en Beheer] B.V. heeft toen dus volledig afgehaakt, zodat van [Investments] vanaf toen niet meer kon worden verlangd om mee te werken aan een pandakte (nr. 154 en 158 memorie van grieven).
Gelet op het vorenstaande worden de grieven gezamenlijk en niet afzonderlijk beoordeeld.
7.7.1
Aan het hiervoor in r.o. 7.6 sub a gestelde omtrent het witwassen van geld gaat het hof voorbij alleen al omdat [Investments] op geen enkele manier duidelijk heeft gemaakt dat aan de zijde van [Recycling en Beheer] B.V. wanneer dan ook betaald is met zwart geld.
7.7.2
Het hof is daarnaast van oordeel dat ook indien de achterliggende beweegreden om de geldleningsovereenkomst te sluiten bij [Recycling en Beheer] B.V. zou zijn geweest dat zij met de geldleningsovereenkomst geld wilde witwassen, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk is dat [Investments] , die niet heeft ontkend dat zij € 500.000,- nodig had noch dat zij van plan was om de gebroeders [Recycling en Beheer] of een door hen aan te wijzen rechtspersoon voor € 850.000,- te laten participeren in [Investments] , bij het sluiten van de geldleningsovereenkomst heeft gedwaald conform art. 6:228 lid 1 BW.
7.7.3
Indien [Investments] heeft willen aanvoeren dat zij is bedrogen omdat [Recycling en Beheer] B.V. via de geldleningsovereenkomst geld wilde witwassen, is ook wat dat betreft onvoldoende toegelicht waarom dat in het kader van de door [Investments] gewenste geldlening en participatie van de gebroeders [Recycling en Beheer] of een door hen aan te wijzen rechtspersoon in [Investments] bedrog in de zin van art. 3:44 lid 3 BW oplevert.
Het hof begrijpt dat [Investments] ook van mening is dat sprake is van bedrog omdat [Recycling en Beheer] B.V. nooit de intentie heeft gehad om te participeren in [Investments] , en de overeenkomst alleen heeft gesloten om gelden wit te wassen. [Recycling en Beheer] B.V. wist namelijk dat [Investments] de geleende som niet zou kunnen terugbetalen en dan zou [Recycling en Beheer] B.V. de boete kunnen innen.
Die stelling passeert het hof alleen al omdat niet valt in te zien dat [Recycling en Beheer] B.V., wetende dat [Investments] niet in staat zou zijn tot terugbetaling van € 500.000,-, dit bedrag toch daadwerkelijk uitleent om niet alleen slechts enkele maanden later dit bedrag terug te vorderen, maar ook een boete van € 500.000,-.
7.7.4
Zo in het kader van de onderhavige geldleningsovereenkomst het achterliggende motief van [Recycling en Beheer] B.V. zou zijn het witwassen van geld, maakt dat niet dat de onderhavige overeenkomst, gelet op de hele inhoud daarvan, door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of openbare orde in de zin van art. 3:40 BW, en dat de daaraan verbonden gevolgen zouden moeten intreden. [Investments] heeft ook niet gesteld dat deze bedoeling voor haar ten tijde van het sluiten van de overeenkomst kenbaar was; een niet kenbaar motief is in het kader van art. 3:40 BW niet relevant.
7.8.1
De als productie 6 bij inleidende dagvaarding overgelegde geldleningsovereenkomst is een onderhandse akte in de zin van art. 157 lid 2 Rv en levert daarmee dwingend bewijs op (zie ook nr. 62 memorie van antwoord). De stelling van [Investments] dat geen sprake is van geldlening maar van een feitelijke betaling voor het leveren van een aandeel in [Investments] , is onvoldoende onderbouwd en zodanig in strijd met de inhoud van die akte, dat die stelling van [Investments] wordt gepasseerd. Het hof wijst hierbij met name op het feit dat in de overeenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat het “(…)
uitdrukkelijk de bedoeling is het (…) bedrag van € 500.000,- te zijner tijd op enige wijze te verrekenen met de aankoopprijs van (…) te verkrijgen aandelen in [Investments] Investments [vestigingsnaam] Limited;“en het feit dat de overeenkomst in art. 3 een aflossingsbepaling kent. Het hof weegt verder mee dat de heer [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] , lid van de directie van [Investments] en degene die namens [Investments] de leningsovereenkomst heeft ondertekend, in die tijd advocaat was, zodat mag worden verondersteld dat [Investments] het verschil tussen een geldleningsovereenkomst en een overeenkomst waarin is verwoord een feitelijke betaling voor de levering van aandelen kende en ook schriftelijk zou weten te verwoorden. Voor zover om belastingtechnische redenen in strijd met de waarheid een geldleningsovereenkomst op schrift is gesteld, gaat het hof daaraan voorbij omdat concrete belastingtechnische redenen niet zijn aangevoerd, waarmee die stelling onvoldoende is onderbouwd. Het hof gaat er dan ook van uit dat partijen in het vooruitzicht van een mogelijke aandelenkoop, een geldige geldleningsovereenkomst hebben gesloten.
7.8.2
Uit de inhoud van de geldleningsovereenkomst blijkt dat het de bedoeling is dat [broer 2] en [broer 1] of (een) door hen aan te wijzen (rechts-) perso(o)n(en) voor 45% gaan participeren in [Investments] tegen betaling van € 850.000,-, dat [broer 2] en [broer 1] zich zullen inspannen om zo spoedig mogelijk aan [Investments] kenbaar te maken op welke wijze en/of door welke (rechts-) perso(o)n(en) wordt geparticipeerd en om zo spoedig mogelijk aan [Investments] die documenten te bezorgen welke nodig zijn om de levering van aandelen in [Investments] mogelijk te maken en dat het uitdrukkelijk de bedoeling is het geleende bedrag van € 500.000,- te verrekenen met de aankoopprijs van de aandelen in [Investments] . In elk geval zolang die participatie niet is verworven, is sprake van een geldlening voor onbepaalde tijd, waar tegenover [Investments] binnen 60 dagen alle aandelen die zij houdt in [Investments] aan [Recycling en Beheer] B.V. in pand zal geven. Het geven van deze zekerheid is zodanig verbonden aan de lening van € 500.000,- dat alleen al om die reden [Investments] de verplichting om dat pandrecht te verlenen niet mag opschorten omdat volgens [Investments] [Recycling en Beheer] B.V. niet zou hebben voldaan aan haar hiervoor vermelde inspanningsverbintenis. Voor een dergelijke opschorting bestaat onvoldoende samenhang, en zij is niet proportioneel. Indien [Investments] in dit verband haar verplichting om het pandrecht te verlenen wel zou mogen opschorten, zou dat leiden tot een renteloze en risicoloze lening voor onbepaalde tijd ten gunste van [Investments] , terwijl partijen de risicovolle periode juist hadden beperkt tot 60 dagen. Gelet hierop hoeft de vraag niet te worden beantwoord of [Recycling en Beheer] B.V., die betwist dat zij niet zou hebben voldaan aan haar inspanningsverbintenis, in de nakoming van die verbintenis is tekortgeschoten.
Een en ander betekent dat hetgeen [Investments] heeft aangevoerd zoals hiervoor is vermeld in r.o. 7.6, sub b en e onjuist is.
7.9.1
[Recycling en Beheer] B.V. heeft de geldlening opgezegd omdat niet binnen 60 dagen na 25 mei 2011 door [Investments] het overeengekomen pandrecht was verleend (zie r.o. 7.1 sub n). [Investments] heeft wat dat betreft aangevoerd dat de door [Recycling en Beheer] B.V. voorgestelde tekst van de pandovereenkomst niet was afgesproken en dat zij een drietal pandovereenkomsten heeft opgesteld die zonder goede reden door [Recycling en Beheer] B.V. van de hand zijn gewezen. [Investments] heeft verder gesteld dat zij naar aanleiding van het voorstel van [Recycling en Beheer] B.V. twee mogelijke opties heeft voorgesteld. De eerste optie hield in om in de door [Recycling en Beheer] B.V. voorgestelde tekst van de pandovereenkomst (r.o. 7.1 sub m) te schrappen art. 4, art. 5, voor zover inhoudende “
Schuldeiser heeft het recht namens schuldenaar terzake alle daden te verrichten en stukken te tekenen, welke volgens de wet of bijzondere statutaire bepalingen in verband daarmee nodig zijn.”, art. 8 (het stemrecht) en de toestemmingsverklaring van de echtgenote. De tweede optie hield in dat een pandrecht werd verleend op 45% van de aandelen (zie r.o. 7.1 sub o, het proces-verbaal van comparitie na antwoord, pag. 3 onderaan en pag. 4 bovenaan en nr. 34 conclusie van dupliek). Het hof begrijpt dat [Investments] stelt dat bij de bespreking op 21 juli 2011 tussen enerzijds [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] en [betrokkene 2] en anderzijds [betrokkene 1] , [accountant van Recycling en Beheer] en [broer 1] (zie nr. 133 memorie van grieven) beide opties door [Recycling en Beheer] B.V. zijn verworpen.
7.9.2
Het hof leidt uit het over en weer gestelde af dat het eerste tekstvoorstel van een pandovereenkomst afkomstig was van [Recycling en Beheer] B.V. Zij heeft dat voorstel ook al ondertekend. Het hof leidt daaruit af dat [Recycling en Beheer] B.V. in elk geval tot en met 26 juli 2011 van mening was dat aan art. 7 van de geldleningsovereenkomst was voldaan nadat [Investments] de door [Recycling en Beheer] B.V. voorgestelde tekst van de pandovereenkomst zou hebben ondertekend. Nu uit niets blijkt dat dit voorstel van [Recycling en Beheer] B.V. was geënt op het recht van [vestigingsnaam] , gaat het hof voorbij aan de stelling van [Recycling en Beheer] B.V. dat [Investments] niet wist te melden hoe een pandrecht naar het recht van [vestigingsnaam] moest worden gevestigd (zie nr. 137 memorie van antwoord). Dat vond [Recycling en Beheer] B.V. zelf toentertijd immers ook niet noodzakelijk.
Verder blijkt uit het verslag van het op 1 juni 2011 gehouden overleg tussen [Recycling en Beheer] B.V., [betrokkene 1] en [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] (r.o. 7.1 sub i) dat [Recycling en Beheer] B.V. de tekst van de pandrechtovereenkomst zou (laten) opstellen. Dat verslag houdt immers in dat AcconAVM, de accountnat van [Recycling en Beheer] B.V., een voorstel opstelt voor de pandrechtovereenkomst.
7.9.3
In de geldleningsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat [Investments] een pandrecht zou verlenen op alle aandelen die zij hield in [Investments] . Gelet daarop en met inachtneming van het feit dat aandelen geen vaste waarde hebben, mocht [Recycling en Beheer] B.V. het voorstel om alsnog genoegen te nemen met een pandrecht op slechts 45% van de aandelen die [Investments] in [Investments] hield, zonder meer van de hand wijzen. Dat [Investments] eventueel ten opzichte van [Investments] zou handelen als slecht bestuurder indien zij alle door haar gehouden aandelen in [Investments] zou verpanden, regardeert de verhouding en de overeenkomst [Recycling en Beheer] B.V. – [Investments] niet.
7.9.4
[Recycling en Beheer] B.V. heeft niet, in elk geval niet voldoende onderbouwd gesteld dat het pandrecht op de aandelen [Investments] dat [Investments] zou verlenen, ook zou inhouden dat
[Recycling en Beheer] B.V. bevoegd zou worden om de tijdens de duur van het pandrecht op de aandelen tot uitkering komende dividenden en andere uitkeringen te innen, dan wel dat [Recycling en Beheer] B.V. het recht zou krijgen om namens [Investments] alle daden te verrichten en stukken tekenen, welke volgens de wet of bijzondere statutaire bepalingen in verband daarmee nodig zijn, dan wel dat [Recycling en Beheer] B.V. het stemrecht op de verpande aandelen zou krijgen en/of dat de echtgenote van [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] toestemming zou verlenen voor alle in de pandovereenkomst en in de geldleningsovereenkomst opgenomen rechtshandelingen van haar echtgenoot, zodat die stellingen worden gepasseerd. [Investments] heeft wat dit betreft, zo begrijpt het hof uit hetgeen is vermeld onder “Ad 4” in de in rov. 7.1 sub o genoemde brief, voorts aangevoerd dat zij tijdens de bespreking op 21 juli 2011 alsnog heeft voorgesteld dat zij alle door haar gehouden aandelen in [Investments] alsnog in pand zou geven aan [Recycling en Beheer] B.V., zodat [Recycling en Beheer] B.V. de geldleningsovereenkomst niet heeft mogen opzeggen omdat [Investments] niet tijdig het overeengekomen pandrecht zou hebben verleend (zie ook nr. 43 conclusie van antwoord en pag. 3-4 van het proces-verbaal van comparitie). Het was immers aan [Recycling en Beheer] B.V. om die akte op te stellen, en daarvoor was genoeg tijd tussen 21 juli 2011 en 26 juli 2011.
7.9.5
Het hof overweegt dat het aan [Recycling en Beheer] B.V. is, die aan haar vordering tot terugbetaling van de door haar uitgeleende € 500.000,- en de volgens haar door [Investments] verschuldigde boete ten grondslag heeft gelegd het feit dat [Investments] in verzuim is geraakt door geen pandrecht te willen geven, om die feitelijke stelling zoals hierna in het dictum verwoord te bewijzen.
Het hof zal [Recycling en Beheer] B.V. toelaten tot het leveren van dit bewijs.
Indien [Recycling en Beheer] B.V. niet slaagt in de bewijslevering, moet de gevorderde boete worden afgewezen. Die is dan immers niet verschuldigd omdat niet is komen vast te staan dat [Investments] geen pandrecht wilde verlenen. Andere voldoende onderbouwde redenen dat de boete opeisbaar is, zijn niet door [Recycling en Beheer] B.V. in haar brief van 26 juli 2011 aangevoerd. Het hof merkt nog op dat alle acties van partijen over en weer om ook na die 60 dagen, dus na 26 juli 2011, nog tot verlening van een pandrecht te komen (zo is [Investments] op vordering van [Recycling en Beheer] B.V. in kort geding bij vonnis van 29 maart 2012 veroordeeld om tot zekerheid van betaling van al hetgeen waartoe [Investments] in de gerechtelijke procedure onder zaaknummer 111589/11/563 (dus de onderhavige zaak in eerste aanleg) zal worden veroordeeld, ten gunste van [Recycling en Beheer] B.V. een pandrecht van zo hoog mogelijke rang te vestigen op alle aandelen die [Investments] houdt in [Investments] ) in dit hoger beroep niet relevant zijn.
7.1
Voor zover [Investments] van mening is dat de vordering tot terugbetaling van de geleende som van € 500.000,- niet toewijsbaar is, is dit onjuist. Het hof stelt allereerst voorop dat uit het vorenstaande blijkt dat sprake is van een geldlening. Deze kan krachtens art. 4 lid 7 worden beëindigd indien het in de overeenkomst bedoelde project beduidend wordt gewijzigd. Het beroep op dit art. 4 lid 7 dat is gedaan bij brief van 8 augustus 2011 (productie 17 inleidende dagvaarding) is niet, in elk geval niet voldoende gemotiveerd door [Investments] bestreden, waarbij het hof meeweegt dat [Investments] bij monde van [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] blijkens het proces-verbaal van comparitie na antwoord heeft verklaard “
Ik zeg niet dat [Recycling en Beheer] niet gerechtigd is tot terugvordering van € 500.000,--; integendeel ik bevestig dat.”. Zonder voldoende toelichting, die ontbreekt, ontgaat het het hof waarom redelijkheid en billijkheid dit anders zouden maken.
Daarnaast wijst het hof erop dat partijen in art. 3 van de geldleningsovereenkomst zijn overeengekomen dat de geleende som dient te worden terugbetaald na schriftelijke opzegging van de geldlening. Bij brief van 26 juli 2011 (productie 16 inleidende dagvaarding) en/of bij brief van 8 augustus 2011 (productie 17 inleidende dagvaarding) is een dergelijke opzegging gedaan. Het feit dat in die brieven geen opzeggingstermijn van drie maanden is vermeld, maakt niet dat geen sprake is van een opzegging, maar slechts dat de gevorderde rente indien het hof tot het oordeel komt dat enkel sprake is van een opzegging, niet eerder dan na drie maanden is verschuldigd. Het enkele feit dat een crediteur bij de opzegging weet dat niet (snel) kan worden terugbetaald, brengt niet mee dat niet zou mogen worden opgezegd, zodat het verweer van [Investments] dat misbruik is gemaakt van de voorwaarden in de geldleningsovereenkomst omdat [Recycling en Beheer] B.V. wist dat [Investments] het geleende geld in onroerend goed had geïnvesteerd, en dus niet zo snel kon terugbetalen, faalt. Gelet daarop gaat het hof voorbij aan het door [Investments] gestelde zoals is vermeld in r.o. 7.6 sub c.
7.11
Met grief 26 voert [Investments] aan dat zij de onderhavige geldleningsovereenkomst niet kon sluiten wegens het ontbreken van de naar Belgisch recht vereiste toestemming van de echtgenote van [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] , terwijl [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] en zijn echtgenote in België wonen. Om dezelfde reden is het evenmin mogelijk om het toegezegde pandrecht te verlenen, aldus [Investments] .
Het hof stelt voorop dat de in dit geding optredende procespartijen [Investments] en [Recycling en Beheer] B.V. beiden Nederlandse rechtspersonen zijn. Zij hebben een geldleningsovereenkomst gesloten waarbij [Investments] € 500.000,- leent van [Recycling en Beheer] B.V. [Investments] en [Recycling en Beheer] B.V. zijn hierbij overeengekomen dat op deze geldleningsovereenkomst Nederlands recht van toepassing is en dat de aandelen in [Investments] die volledig worden gehouden door [Investments] , door [Investments] in pand worden gegeven aan [Recycling en Beheer] B.V.
Zelfs indien naar Belgisch recht de regel bestaat dat [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] toestemming van zijn echtgenote nodig heeft voor het sluiten van deze geldleningsovereenkomst en voor het verlenen van het pandrecht, is deze regel van Belgisch recht, gelet op de in deze rechtsoverweging voorop gestelde feiten, in dit geding niet van toepassing.
Indien de stelling juist is dat [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] zich zonder toestemming van zijn echtgenote niet privé aansprakelijk mag stellen voor het geval dat [Investments] geen verhaal zou bieden jegens [Recycling en Beheer] B.V. uit hoofde van deze overeenkomst, heeft dat geen rechtsgevolg voor de onderhavige vordering, waarbij [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] immers geen partij is. Juistheid van deze stelling brengt in een geval als het onderhavige in elk geval niet met zich dat [Recycling en Beheer] B.V. het door haar in het kader van de geldleningsovereenkomst aan [Investments] uitgeleende geld niet zou kunnen terugvorderen.
7.12
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

8.De uitspraak

Het hof:
laat [Recycling en Beheer] B.V. toe om te bewijzen dat [Investments] in of omstreeks juli 2011 geen pandrecht heeft willen geven aan [Recycling en Beheer] B.V. op alle door [Investments] gehouden aandelen [Investments] , waarbij het een “kaal” pandrecht betrof (dus een pandrecht op aandelen waarbij [Recycling en Beheer] B.V. niet tevens de bevoegdheid zou verkrijgen om de tijdens de duur van het pandrecht op de aandelen tot uitkering komende dividenden en andere uitkeringen te innen, [Recycling en Beheer] B.V. niet het recht zou krijgen om namens [Investments] alle daden te verrichten en stukken tekenen, welke volgens de wet of bijzondere statutaire bepalingen in verband daarmee nodig zijn en waarbij [Recycling en Beheer] B.V. niet het stemrecht op de verpande aandelen zou krijgen noch dat vereist zou zijn dat de echtgenote van [enig aandeelhouder en bestuurder van Investments] toestemming zou verlenen voor alle in de pandovereenkomst en in de geldleningsovereenkomst opgenomen rechtshandelingen van haar echtgenoot);
bepaalt, voor het geval [Recycling en Beheer] B.V. bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. J.R. Sijmonsma, raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 13 september 2016 voor opgave van het aantal getuigen zijdens [Recycling en Beheer] B.V. en van de verhinderdata van de verschenen partij(en), hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [Recycling en Beheer] B.V. tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, J.R. Sijmonsma en Th.C.M. Hendriks-Jansen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 augustus 2016.
griffier rolraadsheer