3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellante] , geboren op [geboortedatum] 1982, is op 1 september 2008 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) FNV. [appellante] was tot 15 november 2013 werkzaam als backofficeconsulent op het hoofdkantoor van FNV te [vestigingsplaats] . Deze functie is in 2013 opgeheven. [appellante] was vanaf 15 november 2013 werkzaam als juridisch medewerker op het regiokantoor van FNV te [vestigingsplaats] tegen een salaris van € 3.420,76 bruto per maand (exclusief emolumenten).
Op de arbeidsovereenkomst is de cao FNV-Organisaties van toepassing. Op grond van artikel 11 lid 2 van de cao geldt een opzegtermijn voor FNV van twee maanden.
Op 18 augustus 2014 is [appellante] door FNV aangesproken op haar verzuimgedrag. Bij e-mail van 21 augustus 2014 heeft [appellante] aangegeven dat de redenen van verzuim deels samenhangen met haar privé situatie. Naar aanleiding van deze e-mail heeft de leidinggevende besloten om in aanwezigheid van P&O een gesprek te arrangeren.
Op 2 september 2014 heeft [appellante] zich ziek gemeld.
Op 3 september 2014 is [appellante] bij de bedrijfsarts geweest. In de opgestelde probleemanalyse heeft de bedrijfsarts aangegeven dat [appellante] verzuimt op basis van geestelijke problematiek die grotendeels werkgerelateerd is en voorts dat het belangrijk is dat er overeenstemming komt tussen [appellante] en haar leidinggevende over het functioneren van [appellante] en de eventuele verbeterpunten. Als er voldoende duidelijkheid is dan adviseert de bedrijfsarts het werk met halve dagen op te pakken. Mocht de gevraagde duidelijkheid in directe gesprekken niet haalbaar zijn dan adviseert de bedrijfsarts mediation te starten.
Op 24 september 2014 heeft tussen FNV en [appellante] een gesprek plaatsgehad. Tijdens het gesprek heeft FNV een verbetertraject voorgesteld. Afgesproken wordt de uitkomst van het door [appellante] aangevraagde deskundigenoordeel af te wachten.
Op 7 oktober 2014 heeft tussen FNV en [appellante] een vervolggesprek plaatsgehad. [appellante] laat weten open te staan voor een verbetertraject.
Op 30 oktober 2014 is [appellante] opnieuw bij de bedrijfsarts geweest. De bedrijfsarts acht [appellante] arbeidsongeschikt tot het moment dat zij – later die week – de curatieve sector zal hebben bezocht.
Op 9 november 2014 heeft de P&O medewerker van FNV aan de bedrijfsarts gevraagd of hij zijn eerder gegeven advies tot inzet van mediation handhaaft en of [appellante] – ondanks zijn oordeel van 30 oktober 2014 tot volledige arbeidsongeschiktheid – daartoe in staat is.
Bij e-mail van 11 november 2014 heeft de bedrijfsarts medegedeeld dat los van het feit of [appellante] al dan niet arbeidsongeschikt is, er mediation moet komen en dat het goed is dat daarmee wordt gestart.
Op 11 november 2014 is het (door [appellante] aangevraagde) deskundigenoordeel van UWV ontvangen, waarin geoordeeld wordt dat het per 25 september 2014 aangeboden werk als niet passend moet worden beschouwd, omdat niet is voldaan aan het advies van de bedrijfsarts dat partijen overeenstemming hebben over de vraag hoe [appellante] functioneert.
Op 12 november 2014 heeft FNV aan [appellante] voorgesteld om op korte termijn mediation op te starten.
Op 17 november 2014 heeft FNV het Plan van Aanpak WIA ter ondertekening aan [appellante] gestuurd. [appellante] heeft daarop niet gereageerd.
Op 21 november 2014 heeft opnieuw een gesprek plaatsgehad tussen de bedrijfsarts en [appellante] . De bedrijfsarts heeft naar aanleiding hiervan geadviseerd om zo snel mogelijk met mediation te starten.
Op 25 november 2014 heeft FNV aan [appellante] voorgesteld om op 1 december 2014 met mediation te starten. Op verzoek van [appellante] wordt de afspraak verplaatst naar 3 december 2014. De afspraak op 3 december gaat niet door vanwege opname van [appellante] door de crisisdienst.
In zijn rapportage van 14 januari 2015 heeft de bedrijfsarts aangegeven dat werkhervatting vooralsnog niet mogelijk is. Dit herhaalt hij in de rapportages van 9 februari 2015 en 16 maart 2015.
Nadat [appellante] een aantal keren niet of niet op tijd op het afgesproken spreekuur was verschenen, heeft FNV bij brief van 7 mei 2015 [appellante] gewaarschuwd dat zij zich aan de re-integratievoorschriften moet houden.
Op 1 juni 2015 heeft de bedrijfsarts, na een gesprek met [appellante] , de inzet van een arbeidsdeskundige geadviseerd.
Op 3 juni 2015 heeft FNV het door [appellante] “voor gezien” ondertekend Plan van Aanpak ontvangen.
Bij brief van 3 juni 2015 heeft [appellante] aangegeven dat zij haar uiterste best doet om te re-integreren en dat zij het er niet mee eens is dat sprake is van een arbeidsconflict.
Op 24 juni 2015 heeft de bedrijfsarts bericht dat [appellante] , gezien de voor haar verstoorde verhouding met haar leidinggevende, geen mogelijkheid ziet terug te keren naar [vestigingsplaats] om het spreekuur te bezoeken.
Op 20 juli 2015 is een arbeidsdeskundig onderzoek gepland. Het onderzoek is verplaatst naar 10 augustus 2015 in verband met ziekte van de arbeidsdeskundige. Tijdens het onderzoek heeft [appellante] aangegeven dat zij niet kan terugkeren naar het kantoor in [vestigingsplaats] .
Op 26 augustus 2015 heeft de arbeidsdeskundige zijn rapport uitgebracht. De arbeidsdeskundige is van oordeel dat re-integratie in [vestigingsplaats] eerder zal leiden tot volledige arbeidsgeschiktheid in eigen werk.
In zijn brief van 16 september 2014 zegt de bedrijfsarts dat [appellante] heeft aangegeven de komende twee maanden niet in [vestigingsplaats] te willen re-integreren.
Bij e-mail van 5 oktober 2015 heeft FNV [appellante] uitgenodigd voor een gesprek op 7 oktober 2015, met als doel verdere afspraken te maken over re-integratie. In reactie daarop heeft [appellante] medegedeeld dat zij niet in staat is naar [vestigingsplaats] te komen.
Op 9 oktober 2015 heeft FNV een nieuwe uitnodiging voor een gesprek op
14 oktober 2015 gestuurd. FNV kondigt aan over te gaan tot het stopzetten van de loonbetaling als [appellante] niet verschijnt. [appellante] is die dag niet bij FNV verschenen. Wel is zij op die dag bij de bedrijfsarts geweest, die de inzet van mediation adviseert om tot een oplossing te komen. Volgens hem zijn de beperkingen niet veranderd in vergelijking met het vorige spreekuur.
Op diezelfde dag heeft FNV [appellante] opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 21 oktober 2015. FNV zegt verder in deze brief dat zij besloten heeft per 15 oktober 2015 de loonbetaling stop te zetten wegens het schenden van de re-integratieverplichtingen, dat [appellante] de plicht heeft mee te werken aan re-integratie op het regiokantoor [vestigingsplaats] en dat deze re-integratie zal plaatsvinden op een andere afdeling en onder een andere leidinggevende.
[appellante] heeft niet gereageerd op de brief van 14 oktober 2015 en is niet verschenen op 21 oktober 2015.
Bij brief van 22 oktober 2015 heeft FNV aan [appellante] een laatste mogelijkheid geboden voor een gesprek op 26 oktober 2015. FNV schrijft dat zij de weigering naar [vestigingsplaats] te komen voor een gesprek ziet als een ernstige schending van de re-integratieverplichtingen en dat zij ontslag zal vragen bij de kantonrechter als [appellante] geen gehoor geeft aan de uitnodiging.
Bij e-mail van 22 oktober 2015 heeft [appellante] aan FNV medegedeeld dat zij niet komt.
Op 27 oktober 2015 heeft FNV een deskundigenoordeel als bedoeld in artikel 7:671b lid 5 sub b bij UWV aangevraagd.
Op 13 november 2015 heeft FNV het inleidend verzoekschrift van de onderhavige procedure bij de kantonrechter ingediend.
Op 9 december 2015 heeft UWV het deskundigenoordeel uitgebracht. Hieruit blijkt het volgende:
“Werkgever stelt de vraag of werknemer in staat te achten is om voor een gesprek naar kantoor [vestigingsplaats] te komen. Alles overwegende kom ik tot de volgende bevindingen:Werkgever heeft werknemer diverse keren uitgenodigd voor een gesprek om te praten over de re-integratie van werknemer. (…). In de eerste uitnodiging stond vermeld dat de leidinggevende van werknemer kort bij het gesprek aanwezig zou zijn (…). Hoewel werkgever telefonisch aan mij aangeeft dat de leidinggevende bij de 2e en 3e uitnodiging niet aanwezig zou zijn, is dit mijns inziens niet nadrukkelijk kenbaar gemaakt aan werknemer.(…). Werknemer heeft te kennen gegeven dat zij niet komt omwille van medische redenen, maar heeft zelf geen initiatief genomen, zoals bijvoorbeeld een alternatieve locatie. Dit had mijns inziens wel van werknemer verwacht mogen worden.Op de vraag of werknemer in staat te achten was om in oktober 2015 naar kantoor [vestigingsplaats] te gaan voor gesprekken, geeft de verzekeringsarts aan dat het op dat moment aannemelijk is dat werknemer niet naar kantoor [vestigingsplaats] kon gaan.4. CONCLUSIEHet is aannemelijk dat werknemer in oktober 2015 niet in staat te achten was om naar de gesprekken op kantoor [vestigingsplaats] te gaan. Haar re-integratie-inspanningen kunnen ten aanzien van dat aspect dan ook niet als onvoldoende worden beoordeeld.”