ECLI:NL:GHSHE:2016:377

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
200.108.360_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar verzekeringsmogelijkheden na verkeersongeval

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep na een verkeersongeval waarbij schadevergoeding werd gevorderd op basis van artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten en betreft de vraag of de appellante, [automotive 1] Automotive B.V., adequaat verzekerd was en of de volledige schade of het verzekeringsplafond van toepassing was. De appellante heeft in hoger beroep de rechtbankuitspraak van 23 mei 2012 aangevochten, waarin zij als eiseres was opgetreden tegen de geïntimeerde, [geïntimeerde]. De procedure omvatte een deskundigenonderzoek naar de verzekeringsmogelijkheden en de adequaatheid van de afgesloten verzekering. Het hof heeft de deskundige mr. R.B. van Beem benoemd om vragen te beantwoorden over de verzekeringsmogelijkheden en de voorwaarden die van toepassing waren op het moment van het ongeval. Het hof heeft ook bepaald dat de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig ten laste van de Rijkskas komen voor de geïntimeerde, die een toevoeging heeft ontvangen. De zaak is verwezen naar de rol in afwachting van het deskundigenbericht, waarna verdere beslissingen zullen volgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.108.360/01 en HD 200.123.595/01
arrest van 9 februari 2016
in de zaak van
[automotive 1] Automotive B.V., voorheen genaamd [automotive 2] Automotive B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. P.A.J.M. Lodestijn te Plasmolen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.F. Vermeulen te Nijmegen,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 10 september 2013, 15 april 2014, 10 februari 2015 en 1 september 2015 (HD 200.108.360/01) in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Venlo, gewezen vonnis van 23 mei 2012 tussen appellante, [automotive 1] , als eiseres en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde,
en als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 15 april 2014, 10 februari 2015 en 1 september 2015 (HD 200.123.595/01) in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond, sector burgerlijk recht, gewezen vonnis van 16 januari 2013 tussen appellante, [automotive 1] , als gedaagde en geïntimeerde, [geïntimeerde] , als eiser.

17.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

17.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 1 september 2015;
- de akte van 29 september 2015 van [geïntimeerde] ;
- de aanvullende akte van 29 september 2015 van [geïntimeerde] ;
- de akte van 29 september 2015 van [automotive 1] ;
- het proces-verbaal van comparitie van 17 november 2015.
Partijen hebben arrest gevraagd.

18.De verdere beoordeling in principaal en incidenteel appel

18.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de zaak verwezen naar de rol voor een akte waarin partijen zich kunnen uitlaten over de vraag of het hen is gelukt een deskundige te vinden en zo niet, voor opgave verhinderdata om een comparitie van partijen te bepalen. Bij genoemde aktes hebben partijen laten weten niet tot overeenstemming te zijn gekomen over de persoon van een te benoemen deskundige. [automotive 1] heeft in haar akte een deskundige voorgesteld waartegen [geïntimeerde] bezwaar heeft gemaakt. Vervolgens is een comparitie van partijen bepaald en heeft de raadsheer-commissaris met partijen gesproken over de (on)mogelijkheden van een deskundigenbericht.
18.2.
[geïntimeerde] heeft tijdens de comparitie van partijen medegedeeld dat ernstige twijfels bestaan of een onderzoek, zoals in deze procedure aan de orde, verricht kan worden. Het hof begrijpt dat die twijfels zijn gerezen, maar ziet thans onvoldoende aanleiding om daarom nu reeds, dus voordat een poging daartoe is ondernomen, van een onderzoek af te zien.
18.3.
[automotive 1] heeft voorgesteld om als deskundige [deskundige] te benoemen. [geïntimeerde] heeft daartegen bezwaar gemaakt. Hoewel het hof niet direct de door [geïntimeerde] geuite bezwaren tegen de voorgestelde deskundige als een beletsel ziet voor benoeming, zal het hof toch niet overgaan tot benoeming van deze persoon als deskundige, omdat het hof heeft geconstateerd dat meer draagvlak bestaat voor de benoeming van mr. R.B. van Beem tot deskundige. Immers, de raadsheer-commissaris heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen medegedeeld dat het hof mr. R.B. van Beem bereid heeft gevonden om als deskundige op te treden en partijen hebben geen bezwaren geuit tegen zijn benoeming als deskundige. Het hof zal daarom tot zijn benoeming overgaan.
18.4.
[automotive 1] heeft voorgesteld om mr. Van Beem en een nog nader te noemen persoon samen te benoemen tot deskundigen en hen te vragen het onderzoek gezamenlijk te verrichten. Het hof ziet daartoe vooralsnog geen aanleiding. De omstandigheid dat de deskundige niet uit eigen wetenschap de hierna genoemde vragen kan beantwoorden ziet het hof niet als een beletsel. Het gaat erom of de deskundige voldoende mogelijkheden heeft om het onderzoek naar die vragen te verrichten. Het hof heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de deskundige die mogelijkheden niet heeft. Evenmin ziet het hof vooralsnog dat de benoeming van twee deskundigen de toegang tot het verzekeringsbedrijf zal bevorderen.
18.5.
Het hof verzoekt de deskundige voorts om ter inleiding op zijn uit te brengen rapport de door [geïntimeerde] in zijn antwoordakte van 7 april 2015 geformuleerde vragen te beantwoorden (het disclosure statement van de Interdisciplinaire Werkgroep Medische Deskundigen). [automotive 1] heeft geen bezwaren geuit tegen die vragen. [automotive 1] heeft aangegeven dat het de voorkeur verdient dat de deskundige deze vragen beantwoordt voordat hij zijn onderzoek aanvangt. Het hof zal dat verzoek niet honoreren, omdat het geen aanwijzingen heeft om te twijfelen aan de deskundigheid en/of objectiviteit en/of onafhankelijkheid van de deskundige en verdere vertraging voorkomen dient te worden. De als vraag 2 geformuleerde vragen over wetenschappelijke opvattingen zal het hof niet stellen, nu in de onderhavige procedure niet is gebleken dat er uiteenlopende wetenschappelijke opvattingen bestaan over hetgeen onderzocht dient te worden.
Het gaat om de volgende vragen:
a. a) Waar bent u werkzaam? (Indien u bij meerdere organisaties werkzaam bent gaarne alle noemen.)
b) Heeft u aan uw beroep gerelateerde nevenfuncties en zo ja, welke?
c) Wat kwalificeert u voor het uitbrengen van een expertiserapport in de onderhavige zaak?
(Te noemen zijn met name opleiding en professionele ervaring.)
d) Heeft u in het verleden reeds als expertiserend deskundige opgetreden en zo ja, hoe vaak en in wiens opdracht? (Met “in wiens opdracht” wordt bedoeld: in opdracht van de eisende partij, van de aangesproken partij of van de rechter; het is uiteraard niet nodig namen te noemen.)
18.6.
Zoals reeds in het tussenarrest van 1 september 2015 is overwogen zal het hof de deskundige de volgende vragen voorleggen:
i. i) Had [automotive 1] de mogelijkheid variatie aan te brengen in de modules van de pakketpolis die zij bij Bovemij had afgesloten en zo ja, welke?
ii) Zou het mogelijk zijn geweest om een verzekering af te sluiten specifiek voor het rijden met een auto-ambulance? Zo ja, wat voor soort verzekering zou dat dan zijn geweest en wat zou dan de verzekerde som/het verzekerde bedrag zijn geweest? Wat zouden de voorwaarden zijn geweest? Deze vraag dient niet alleen te worden beantwoord voor wat betreft de verzekeringsmogelijkheden bij Bovemij, maar ook bij andere verzekeringsmaatschappijen.
iii) Was de module ‘Schade Inzittenden/Opzittenden’ van de door [automotive 1] bij Bovemij afgesloten pakketpolis slechts bedoeld om dekking te bieden tegen verlies van eigendommen van werknemers, en zo nee, was het in dat geval mogelijk om de verzekerde som/ het verzekerde bedrag op een hoger bedrag te stellen? Was het mogelijk om bij een andere verzekeringsmaatschappij een dergelijke verzekering af te sluiten tegen een hogere verzekerde som/verzekerd bedrag?
iv) Was het mogelijk om de verzekerde som van de module ‘Ongevallenverzekering inzittenden Collectief’ van de door [automotive 1] bij Bovemij afgesloten pakketpolis op een hoger bedrag te stellen? Was het mogelijk om bij een andere verzekeringsmaatschappij een ongevallenverzekering inzittenden af te sluiten waarbij de verzekerde som op een hoger bedrag kon worden gesteld?
v) Wilt u in uw beantwoording van de vorige vraag aandacht besteden aan de wijze waarop de verzekerde som werd vastgesteld? Werd aansluiting gezocht bij een factor van het jaarinkomen van één of meer werknemers? Hoe werd rekening gehouden met verschillende jaarinkomens van de diverse werknemers?
vi) Was het voor [automotive 1] mogelijk een SVI af te sluiten voor haar werknemers? Zo ja, tegen welke voorwaarden en tegen welke verzekerde som/welk verzekerd bedrag? Deze vraag dient niet alleen te worden beantwoord voor wat betreft de verzekeringsmogelijkheden bij Bovemij, maar ook bij andere verzekeringsmaatschappijen.
vii) Als het antwoord op één van de vorige vragen tot gevolg heeft dat een andere, voor [geïntimeerde] gunstigere, verzekering mogelijk was geweest, kunt u dan aangeven welk bedrag in dat geval naar alle waarschijnlijkheid (maximaal) aan [geïntimeerde] was uitgekeerd? Zouden daaraan voorwaarden verbonden zijn geweest? Welke premie had [automotive 1] daarvoor moeten betalen?
viii) Zou het voor [automotive 1] mogelijk zijn geweest om bij Bovemij en/of een andere verzekeringsmaatschappij een verzekering af te sluiten specifiek voor de bestuurder van een auto-ambulance, gekoppeld aan het kenteken van deze auto-ambulance? Zo ja, wat voor soort verzekering zou dat zijn geweest en wat zou dan de premie in relatie tot de (maximaal) verzekerde som/het verzekerde bedrag zijn geweest? Wat zouden de voorwaarden zijn geweest?
ix) Hebben bij de cao aangesloten werkgevers uitvoering gegeven aan de in rov. 12.22 van het tussenarrest van 10 februari 2015 weergegeven bepalingen? Zo ja, op welke wijze? Hebben de werkgeversorganisaties of vakbonden die de cao hebben gesloten adviezen of richtlijnen gegeven of aanbevelingen gedaan over hetgeen in die bepalingen is vermeld? Zijn er verzekeringsmaatschappijen geweest die met het oog op die bepalingen producten hebben aangeboden? Zo ja, kunt u dan aangeven wat de aard was van die producten, de voorwaarden, het verzekerde bedrag en de hoogte van de premie? Zijn er producten aangeboden die in het bijzonder zien op risico’s voor werknemers in de automobielbranche?
x) Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt?
Bij de beantwoording van alle hiervoor geformuleerde vragen dient de deskundige antwoord te geven naar de stand van zaken kort voor de peildatum (22 juli 1998). Voorts dient de deskundige bij de beantwoording van de vragen aan te geven wat de maatschappelijke opvattingen waren over de vraag voor welke schade (zowel naar aard als naar omvang) een behoorlijke verzekering dekking diende te verlenen in relatie tot het betreffende verzekeringsproduct, binnen het MKB en meer specifiek binnen de hier aan de orde zijnde branche, dat wil zeggen, de automobielbranche, waaronder wordt verstaan: garagebedrijven in Nederland, ongeacht in welk automerk werd gehandeld.
18.7.
Het hof heeft in zijn tussenarrest van 10 februari 2015 het voornemen uitgesproken om het voorschot op de kosten van de deskundige voorshands ten laste van beide partijen te brengen, ieder voor de helft. [geïntimeerde] heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen verzocht om zijn gedeelte van het voorschot ten laste van ’s Rijks kas te brengen. Inmiddels heeft [geïntimeerde] een toevoeging in het geding gebracht. Het hof zal daarom bepalen dat het door [geïntimeerde] te betalen gedeelte van het voorschot op de kosten van het deskundigenbericht voorlopig ten laste van ’s Rijks kas zal komen. Hangende het geding wordt het ten laste van ’s Rijks kas betaalde bedrag voorlopig in debet gesteld.

19.De uitspraak

Het hof:
19.1.
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 18.6 van dit arrest geformuleerde vragen en verzoekt de deskundige tevens de in rechtsoverweging 18.5 genoemde vragen te beantwoorden;
19.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
Mr. R.B. van Beem,
[adres]
[postcode] [plaats]
tel. [telefoonnummer]
19.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
19.4.
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
19.5.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
19.6.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
19.7.
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
19.8.
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
19.9.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 7.260,- inclusief BTW, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
19.10.
bepaalt dat ieder van partijen wordt belast met de helft van genoemd voorschot van € 7.260,- derhalve € 3.630,-;
bepaalt dat [automotive 1] laatstgenoemd bedrag zal overmaken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
bepaalt dat het voorschot van [geïntimeerde] , voorlopig ten laste van ’s Rijks kas komt, nu aan hem een toevoeging is verleend;
19.11.
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
19.12.
benoemt mr. M. van Ham tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
19.13.
verwijst de zaak naar de rol van 14 juni 2016 in afwachting van het deskundigenbericht;
19.14.
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van beide partijen waarna zij bij antwoordmemorie op elkaars memorie kunnen reageren;
19.15.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M. van Ham en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 februari 2016.
griffier rolraadsheer