ECLI:NL:GHSHE:2016:3761

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
24 augustus 2016
Zaaknummer
20-002766-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van mestvarkenshouderij

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 35.332, dat aan de veroordeelde is opgelegd. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat hij voordeel had genoten door het houden van een te groot aantal vleesvarkens in strijd met de geldende vergunningen.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd en het verweer van de verdediging verworpen. De verdediging stelde dat de veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel had genoten, omdat hij binnen het toegestane aantal mestvarkenseenheden zou zijn gebleven. Het hof oordeelde echter dat de veroordeelde in 2012 gemiddeld 2.292 vleesvarkens had gehouden, terwijl hij slechts 1.476 vleesvarkens mocht houden op basis van de vigerende vergunning. Dit resulteerde in een overschrijding van 816 vleesvarkens, wat in strijd was met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Het hof overwoog dat de ontnemingsmaatregel van toepassing is, ongeacht of de veroordeelde het voordeel ook op een andere manier had kunnen verkrijgen. De beslissing van het hof is gebaseerd op de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij het hof de argumenten van de verdediging niet overtuigend achtte. De uitspraak bevestigt de noodzaak om wettelijke voorschriften te respecteren en de gevolgen van overtredingen daarvan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-002766-14
Uitspraak : 24 augustus 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juni 2014 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-997019-13 tegen:

[veroordeelde] ,

statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , [adres] ,
waarbij aan verdachte ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk voordeel de verplichting tot betaling aan de Staat is opgelegd van een geldbedrag van € 35.332.
Hoger beroep
De veroordeelde heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat de ontnemingsvordering zal worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
i.
Het hof verenigt zich met het vonnis en met de redengeving waarop dit berust.
ii.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, omdat veroordeelde binnen het toegestane aantal mestvarkenseenheden is gebleven. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat:
  • enkel nog vleesvarkens werden gehouden binnen het bedrijf van veroordeelde, waarbij het totaal aantal toegestane mestvarkenseenheden niet of nauwelijks is overschreden;
  • de opbrengst van de vleesvarkens in de plaats is gekomen van de opbrengst van de verdwenen dieren.
Voorts is aangevoerd dat veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit het reeds invullen van de nog niet in werking getreden vergunning, omdat:
  • alle investeringen waren gedaan, zodat er geen sprake is van concurrentievervalsing;
  • er geen sprake is van overschrijding van de emissiewaarden;
  • de vergunning was afgegeven en het houden van 2.076 vleesvarkens toegestaan was;
  • veroordeelde voldoende rechten had aangekocht om de dieren te mogen houden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
iii.
Het hof stelt voorop dat de in art. 36e Sr bedoelde maatregel strekt tot ontneming van voordeel dat de veroordeelde met schending van een wettelijk voorschrift heeft verkregen. Aan oplegging van die maatregel staat niet in de weg staat dat de veroordeelde eenzelfde voordeel had kunnen verkrijgen zonder zodanige schending.
iv.
Zoals het hof heeft overwogen in het arrest in de strafzaak, parketnummer 20-002765-14, is de bij vergunning van 26 juli 2006 vergunde uitbreiding van stal 1 niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning voltooid en in werking gebracht, zodat de vergunning voor de uitbreiding van stal 1 en de daarin te houden 450 varkens is komen te vervallen. Nu de vergunning van 19 mei 2011 eerst op 7 april 2013 in werking is getreden, was in 2012, gelet op hetgeen het hof in de strafzaak heeft overwogen, slechts het houden van 1.476 vleesvarkens toegestaan op grond van de vergunning van 26 juli 2006.
Nu de vergunning ten aanzien van 450 vleesvarkens is komen te vervallen, is ook het dienovereenkomstige aantal mestvarkenseenheden komen te vervallen. Het totaal aantal toegestane mestvarkenseenheden betrof derhalve, zoals het hof in de strafzaak heeft overwogen, niet 2.271,34, maar 1.821,34. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat veroordeelde het aantal toegestane mestvarkenseenheden niet of nauwelijks heeft overschreden, zodat het verweer in zoverre feitelijke grondslag ontbeert.
v.
Het hof stelt vast dat veroordeelde in 2012 gemiddeld 2.292 vleesvarkens heeft gehouden, terwijl zij op grond van de vigerende vergunning slechts 1.476 vleesvarkens mocht houden. Veroordeelde heeft aldus, in strijd met art. 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, (2.292 - 1.476 =) 816 vleesvarkens meer gehouden dan was vergund. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat veroordeelde door het houden van deze 816 vleesvarkens voordeel heeft verkregen, welk voordeel aldus is verkregen met de schending van voormeld wettelijk voorschrift. Hetgeen de verdediging dienaangaande heeft aangevoerd, kan daaraan niet afdoen.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.

BESLISSING

Het hof:

Bevestigt het vonnis waarvan beroep.

Aldus gewezen door
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. N.J.M. Ruyters en mr. F.P.E. Wiemans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 24 augustus 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.