ECLI:NL:GHSHE:2016:3752

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
200.185.615_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad van vonnis tot beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming

In deze zaak gaat het om een incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een vonnis dat de beëindiging van een huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde betreft. De appellant, [appellant], heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin werd bepaald dat de huurovereenkomst per 1 februari 2016 eindigt en dat hij het gehuurde uiterlijk op die datum moet ontruimen. De geïntimeerde, [geïntimeerde], heeft in incidenteel hoger beroep onder andere gevorderd dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de huurovereenkomst na opzegging van kracht blijft totdat de rechter onherroepelijk heeft beslist over de beëindiging. Het hof oordeelt dat uitvoerbaarverklaring bij voorraad in uitzonderlijke omstandigheden kan plaatsvinden, maar dat in dit geval de door de verhuurder aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om van het uitgangspunt van de wet af te wijken. Het hof wijst de incidentele vordering van [geïntimeerde] af en houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de eindbeslissing in de hoofdzaak. De zaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van antwoord in incidenteel appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.185.615/01
arrest van 23 augustus 2016
gewezen in het incident ex artikel 234 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. S. Atçeken-Ata te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
eiser in het incident,
advocaat: mr. M.C.E. Wirken te Oosterhout (Noord-Brabant),
op het bij exploot van dagvaarding van 13 januari 2016 en het exploot van anticipatie van
5 februari 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnisvan 14 oktober 2015, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen appellant – [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3992349 CV EXPL 15-1866)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het vonnis van 13 mei 2015.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het exploot van anticipatie;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel hoger beroep, met producties;
  • de memorie in het incident van [geïntimeerde] , met producties;
  • de antwoordmemorie in het incident van [appellant] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis – voor zover nu van belang – bepaald dat de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] als verhuurder en [appellant] als huurder betreffende de woonruimte gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] eindigt per 1 februari 2016 en [appellant] veroordeeld om het gehuurde uiterlijk op 1 februari 2016 met al de zijnen en het zijne te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [geïntimeerde] te stellen. Het vonnis is in zoverre niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Wél uitvoerbaar verklaard bij voorraad is de veroordeling van [geïntimeerde] om aan [appellant] een verhuis- en inrichtingsvergoeding te betalen van
€ 7.500,00.
3.2.
[appellant] vordert in hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen.
[geïntimeerde] vordert in incidenteel hoger beroep onder meer het bestreden vonnis te vernietigen wat betreft de verhuis- en inrichtingsvergoeding en aan [appellant] een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten toe te kennen van € 0,00, dan wel van een door het hof te bepalen bedrag van maximaal € 5.892,00.
3.3.
[geïntimeerde] vordert in het incident het bestreden vonnis alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren wat betreft de beëindiging van de huurovereenkomst en de veroordeling tot ontruiming, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident.
Deze vordering wordt door [appellant] gemotiveerd bestreden.
3.4.
Het hof stelt voorop dat in de onderhavige zaak sprake is van een huurovereenkomst ter zake van woonruimte die door de verhuurder is opgezegd. Op grond van artikel 7:272 lid 1 BW blijft een dergelijke huurovereenkomst na opzegging van kracht totdat door de rechter onherroepelijk is beslist omtrent de beëindiging van de huurovereenkomst. Dit artikel brengt mee dat beslissingen op de in artikel 7:272 lid 2 BW bedoelde vorderingen, waarvan in het onderhavige geval sprake is, in beginsel niet uitvoerbaar bij voorraad mogen worden verklaard.
Artikel 7:272 lid 1 BW heeft niet de strekking om aan de rechter elke bevoegdheid te ontnemen om zijn beslissing tot vaststelling van het tijdstip van beëindiging van de huurovereenkomst en van ontruiming van het gehuurde uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Naar het oordeel van het hof kan uitvoerbaarverklaring bij voorraad in afwijking van artikel 7:272 lid 1 BW echter slechts plaatsvinden in uitzonderlijke, door de verhuurder aan te voeren, omstandigheden. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer deze omstandigheden duiden op misbruik van recht, wanneer de huurder kennelijk alleen hoger beroep heeft ingesteld om een kansloze zaak te rekken, of wanneer van de verhuurder niet kan worden verlangd het gehuurde nog langer aan de huurder ter beschikking te stellen. Een enkele afweging van belangen volstaat niet.
3.5.
[geïntimeerde] legt aan zijn incidentele vordering allereerst ten grondslag dat [appellant] alleen hoger beroep heeft ingesteld om de zaak zo lang mogelijk te rekken. Aan [geïntimeerde] kan worden toegegeven dat de late datum waartegen [geïntimeerde] door [appellant] in hoger beroep is gedagvaard - [geïntimeerde] is bij exploot van 13 januari 2016 gedagvaard tegen 20 december 2016 - in combinatie met de mededelingen van [appellant] in zijn brief van 22 december 2015 doet vermoeden dat [geïntimeerde] door het instellen van hoger beroep het moment van ontruiming van de woning zoveel mogelijk probeert uit te stellen. Uit de inhoud van de brief van 22 december 2015 zou immers kunnen worden afgeleid dat [appellant] van plan is om nog lang te blijven doorprocederen tegen de beslissing tot beëindiging van de huurovereenkomst en de veroordeling tot ontruiming en dat hij zowel in de woning wil blijven wonen als de vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten wil ontvangen.
Gesteld noch gebleken is echter dat [appellant] in hoger beroep is gekomen in de wetenschap dat zijn gevoerde weren en nog te voeren weren in hoger beroep kansloos zijn, laat staan dat nu al uitgesloten is dat het door [appellant] ingestelde hoger beroep kans van slagen heeft. Ook de grieven van [appellant] bieden voor een dergelijke conclusie geen, althans onvoldoende aanknopingspunten. Gelet hierop kan niet, althans onvoldoende worden aangenomen dat [appellant] misbruik maakt van zijn recht om tegen het bestreden vonnis een rechtsmiddel aan te wenden.
3.6.
[geïntimeerde] stelt voorts dat van hem als verhuurder niet kan worden verlangd het gehuurde nog langer aan [appellant] ter beschikking te stellen. Hij voert in dat kader aan dat hij de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik, omdat hij thans verblijft bij een kennis en hij daar niet langer kan blijven, en dat voor [appellant] passende woonruimte beschikbaar is.
Het hof stelt vast dat de kantonrechter in rechtsoverweging 3.23. van het bestreden vonnis heeft gemotiveerd waarom hij de vordering van [geïntimeerde] tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad afwijst. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015, ECLI:HR:2015:688 betekent dit dat [geïntimeerde] aan zijn incidentele vordering tot alsnog uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis waarvan beroep feiten en omstandigheden ten grondslag dient te leggen, die bij de door de kantonrechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na het vonnis hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] al aangevoerd dat hij niet langer bij zijn kennis kan verblijven en dat voor [appellant] andere passende woonruimte voorhanden is en deze omstandigheden zijn door de kantonrechter meegewogen bij zijn beslissing om de vordering van [geïntimeerde] tot beëindiging van de huurovereenkomst op grond dringend eigen gebruik toe te wijzen (vgl. 3.8 en 3.11 van het bestreden vonnis). Gelet hierop kan ervan worden uitgegaan dat de kantonrechter deze omstandigheden ook heeft meegewogen bij zijn beslissing om de veroordeling van [appellant] tot ontruiming van de woning niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Bij de beoordeling van de incidentele vordering heeft het hof van deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen uit te gaan.
3.7.
Het hof komt tot de conclusie dat bovengenoemde door [geïntimeerde] aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om van het uitgangspunt van artikel 7:272 lid 1 BW af te wijken en een afweging van de belangen van partijen in het voordeel van [geïntimeerde] uit te laten vallen. De door [geïntimeerde] aangevoerde omstandigheid dat [appellant] niet (meer) in het gehuurde staat ingeschreven is daarvoor eveneens onvoldoende, nu het daarbij om een administratieve handeling gaat en [appellant] zich op elk gewenst moment weer kan inschrijven op het adres van het gehuurde.
De incidentele vordering van [geïntimeerde] zal dan ook worden afgewezen.
3.8.
De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.9.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor memorie van antwoord in incidenteel appel. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 4 oktober 2016 voor memorie van antwoord in incidenteel appel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 augustus 2016.
griffier rolraadsheer