4.1De kantonrechter heeft in het vonnis onder 2.1 een feit vastgesteld, waartegen geen bezwaren zijn aangevoerd, zodat het hof ook van dat feit zal uitgaan. Daarnaast staan nog enige gestelde en erkende of onvoldoende gemotiveerd weersproken feiten vast. Het hof geeft hierna een overzicht van alle relevante vaststaande feiten.
a. [appellant] heeft op 6 juli 2006 de woning aan de [straatnaam][nr 1] te [woonplaats 1] (hierna: de woning), groot 19 are en 55 centiare van [geïntimeerde] en zijn echtgenote gekocht. In de koopovereenkomst (productie 1 dagvaarding in eerste aanleg) is in art. 5.11 vermeld “Verschil tussen de opgegeven en de werkelijke grootte verleent aan geen der partijen enig recht.” De levering van de woning aan [appellant] heeft plaatsgevonden op 1 februari 2007.
b. Het proces-verbaal van voorlopig getuigenverhoor (productie 5 dagvaarding in eerste aanleg) houdt in, voor zover relevant:
- als verklaring van de als getuige gehoorde partij [appellant] , voor zover van belang:
“(…)
Ik (…) heb (,,,) met mevrouw [getuige 2] in de tuin achter de struiken gestaan (…). Op die plek heb ik met mevrouw [getuige 2] gesproken over de perceelsgrens. Mevrouw [getuige 2] heeft daarop iets gezegd zoals: “als je zo ruim woont, dan kan de exacte locatie van een perceelsgrens niet duidelijk worden aangegeven. Die grens moet hier ergens liggen”. (…) Ik had er begrip voor dat die grens niet afgepaald was en niet duidelijk zichtbaar was tegen de achtergrond van het bosperceel dat daar vervolgens begon. (…)”;
- als verklaring van de als getuige gehoorde [vader appellant] , vader van partij [appellant] , voor zover van belang:
“(…)
Ik ben samen met mijn zoon (…) met architect [architect] (…) het door mijn zoon aan te kopen pand in [woonplaats 1] (…) gaan bezichtigen. Behalve deze drie (…) was mede tegenwoordig een vrouwelijke makelaar (…) ik veronderstel (…) mevrouw [getuige 2] (…). Na deze bezichtiging (…) hebben wij gevieren naast het pand nagepraat. Toen heeft iemand (…) de perceelsgrens aan de orde gesteld, in de zin van “waar die precies lag”. Daarop kon mevrouw [getuige 2] geen duidelijk antwoord geven. Ik heb daaruit de herinnering overgehouden dat die perceelsgrens dus gelegen zou zijn ter hoogte van een bospad, lees: een verhard gedeelte in de vorm van een pad (…). Voor mij was dat de ter plaatse zichtbare grensscheiding. (…)
Alvorens naar de notaris te gaan is er een toevallige bijeenkomst ter plaatse geweest waarbij ook de heer [geïntimeerde] aanwezig is geweest. Samen, de heer [geïntimeerde] en ik dus, hebben wij op dat bospad gestaan (…). Toen heb ik hem gevraagd waar de grens daarachter precies liep. Ook de heer [geïntimeerde] wist dat niet precies aan te geven, maar zei: ter zijde van dat bospad aan de zijde van het bosperceel, wellicht ook deels hier en daar nog een tikkeltje verspringend. (…)
Het bospad waarover ik sprak was niet bijzonderlijk aangelegd maar kennelijk, zo presenteerde zich dat, door herhaald en frequent gebruik, ontstaan.”;
- als verklaring van de als getuige gehoorde [getuige], voor zover van belang:
“Ik ben één keer aanwezig geweest in het kader van de aankoop door mijn destijdse client [appellant] van het pand te [woonplaats 1] (…). In mijn herinnering(zijn)
vier personen aanwezig, (…).
In ieder geval heeft volgens mij de heer [appellant] op enig moment, toen wij na de bezichtiging naast het pand (…) aan het napraten waren, de grens van het perceel aan de orde gesteld door te vragen waar die precies lag in de overgang naar het aanpalende bosperceel/buitengebied. Vanaf de parkeerplaats is toen door die verkopende partij naar de overgang van de tuin en het bos gewezen, waar zich een rij heesters of struiken bevond. Meer precies is die grens toen in mijn herinnering niet aan de orde geweest. (…)”;
- als verklaring van de als getuige gehoorde mevrouw [getuige 2] , voor zover van belang:
“(…)
Een eerste bijeenkomst moet hebben plaatsgevonden op een zondag, (…). Volgens mij moet de heer [appellant] toen reeds in het bezit zijn geweest van een (…) brochure, waarbij de kadastrale tekening was gevoegd. Als vanzelf zal dus duidelijk moeten zijn geweest waar die kadastrale grens zich bevond - op papier- maar niet feitelijk in het terrein. Mij staat op dit punt bij dat een gedeelte van het aanpalende bosterrein mee gekocht kon worden (…). Maar in mijn herinnering is toen niet over een precieze locatie van een perceelsgrens gesproken anders dan zoals het terrein er nu eenmaal bijlag. Dat betrof een tuin met door begroeiing aangegeven randen daarvan.
(…)
Ik herinner mij dat iemand, wie weet ik echt niet meer, mij op enig moment gevraagd heeft naar de locatie van de perceelsgrens, in het terrein. Ik heb daarop aangegeven die grens niet aan te kunnen wijzen. (…)”;
- als verklaring van de als getuige gehoorde partij [geïntimeerde] , voor zover van belang:
“(…)
Verkoop heeft plaatsgevonden via bemiddeling door makelaar [getuige 2] . Die heeft het pand ook aan de heer [appellant] verkocht toen wij op vakantie waren (…).
Eerst na terugkeer van vakantie en na verkoop heb ik ter plaatse de heer [appellant] ontmoet. Toen hebben wij inderdaad in de tuin gestaan en gesproken over de perceelsgrens ter plaatse van dat bospad (…). Ik heb toen duidelijk gezegd tegen de heer [appellant] dat ikzelf niet precies wist waar de perceelsgrens daar ter plaatse gelegen was. Dat kwam door de familiaire achtergrond en de uitbouw van de tuin over de tijd heen. Ik heb ook ter voorkoming van problemen de heer [appellant] aangereikt een gedeelte van het aangrenzende bosperceel erbij te kopen.(…)
Mij wordt de vragenlijst voorgehouden zoals die door mevrouw [getuige 2] aangereikt is met het oog op een ter hand te nemen verkoop van het vastgoed. Op die lijst staan een aantal informatiepunten ingevuld, doch de specifieke vraag naar een aanwezige afwijking tussen kadastrale grenzen en feitelijke grenzen, is niet ingevuld. Ik kan slechts zeggen dat die lijst door mevrouw [getuige 2] gereed gemaakt zou zijn en dat ik die blootweg, op haar verzoek, getekend zal hebben. (…)
Wat dat bospad betreft: dat was een door feitelijk gebruik ontstaan looppad, gebruikt door mijn kinderen die in het bos speelden en ook door mijzelf als toegang tot het tuinhuis, (…)”.
c. [appellant] heeft met bijbetaling van € 15.000,- 20 centiaire van zijn grond behorende bij de door hem van [geïntimeerde] en zijn vrouw gekochte woning geruild met zijn buurman [buurman] tegen 425 centiare grond van die buurman [buurman], gelegen tegen de kadastrale grens van het perceel waarop de woning van [appellant] staat.