ECLI:NL:GHSHE:2016:3700

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 augustus 2016
Publicatiedatum
18 augustus 2016
Zaaknummer
20-000993-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bedreiging en veroordeling voor mishandeling met pepperspray

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte is vrijgesproken van de bedreiging van aangeefster [A], maar is wel veroordeeld voor mishandeling van aangeefster [B] met behulp van pepperspray. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft uiteindelijk een taakstraf van 60 uren opgelegd, subsidiair 30 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 350,-- aan immateriële schade, plus wettelijke rente. Het hof heeft de kosten van de benadeelde partij, begroot op € 36,40, ook toegewezen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 oktober 2013, waarbij de verdachte met pepperspray in het gezicht van aangeefster [B] heeft gespoten, wat leidde tot letsel. Het hof heeft de verklaringen van de betrokkenen en de omstandigheden van het incident zorgvuldig gewogen en heeft geoordeeld dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de mishandeling, maar dat de bedreiging niet bewezen kon worden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-000993-15
Uitspraak : 18 augustus 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 25 maart 2015 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-040227-13 en 03-128092-14, tegen de verdachte:

[naam van de verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [een datum in het jaar] 1990,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het in de zaak met parketnummer 03-040227-13 en het in de zaak met parketnummer 03-128092-14 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Haar vordering behelst voorts de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen is ten laste gelegd in de zaak met parketnummer 03-040227-13. Voorts heeft de raadsman bepleit dat de verdachte in de zaak met parketnummer 03-128092-14 een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, aangezien daarvan slechts aantekening is gemaakt als bedoeld in artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
In het dossier bevindt zich een vordering tot wijziging van de tenlastelegging van de officier van justitie. Deze vordering ziet op de zaak met parketnummer 03-040227-13 en houdt in dat de datum “2 april 2012” moet worden gewijzigd in “9 maart 2012”. Het hof kan aan de hand van de stukken niet vaststellen dat de vordering is toegewezen, maar heeft de raadsvrouwe zo begrepen dat dit wel het geval is.
Aan de verdachte is - na de wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 03-040227-13
hij op of omstreeks 9 maart 2012 te Gennep [A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk voornoemde [A] dreigend de woorden toegevoegd: "Kankerhoer wat kijk je? Wil je dat ik je real life dood?", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak met parketnummer 03-128092-14
hij op of omstreeks 18 oktober 2013, in de gemeente Gennep, opzettelijk mishandelend (een) perso(o)n(en) (te weten [B] en/of [C] ), met pepperspray in zijn/haar/hun gezicht heeft gespoten, waardoor hij/zij letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 03-040227-13 ten laste gelegde feit
Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal heeft het hof uit de inhoud van de bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van aangeefster [A] . De verdachte heeft verklaard dat de aangifte niet op waarheid berust. De reden dat aangeefster een valse aangifte zou hebben gedaan, is volgens hem gelegen in het feit dat hij eerder aangifte tegen haar heeft gedaan en dat die aangifte heeft geresulteerd in een veroordeling wegens mishandeling. Desgevraagd heeft hij ook verklaard dat zij hem daarnaast een schadevergoeding heeft moeten betalen. De advocaat-generaal heeft vervolgens op verzoek van het hof een uittreksel uit de justitiële documentatie van aangeefster aan het dossier toegevoegd. De inhoud van dat uittreksel bevestigt dat aangeefster is veroordeeld wegens mishandeling en dat daarbij tevens de vordering van een benadeelde partij (deels) is toegewezen; de inhoud van het uittreksel past derhalve bij de verklaring van de verdachte. Daar komt bij dat de verklaring van aangeefster bij het hof bevreemding wekt, in die zin dat zij eerst heeft verklaard dat zij de verdachte eigenlijk niet kent en later verklaart dat hij haar een keer eerder heeft bedreigd en geslagen. De verklaring van de moeder van aangeefster, die getuige van de ten laste gelegde bedreiging zou zijn geweest, levert naar het oordeel van het hof onvoldoende steun op om die bevreemding te kunnen wegnemen.
Gelet op het voorgaande is het hof met de raadsman van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte het laste gelegde feit heeft gepleegd. De verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 03-128092-14 ten laste gelegde feit
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-128092-14 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
op 18 oktober 2013, in de gemeente Gennep, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [B] , met pepperspray in haar gezicht heeft gespoten, waardoor zij letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte door de vriend van aangeefster, [C] , is aangevallen en dat de verdachte zich daartegen heeft verdedigd. De verdachte komt daarom een beroep toe op noodweer dan wel noodweerexces, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer op feitelijke gronden. Anders dan de raadsman is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. De verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen en heeft ter terechtzitting van de politierechter verstek laten gaan. Eerst in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij met pepperspray heeft gespoten, omdat hij door [C] zou zijn aangevallen. De details van deze aanval kon hij zich evenwel niet meer voor de geest halen. Het hof stelt vast dat de aanval waarover de verdachte heeft verklaard, een duw is geweest. Aangeefster heeft namelijk het volgende verklaard:
“Ik zag dat [verdachte] samen met zijn vriendin (…) en hond tegenover [C] stond. Ik hoorde [verdachte] en zijn vriendin meermaals roepen: “Wat kijk jij ons altijd na. Van de ene hoek naar de andere hoek van de straat.Je weet niet met wie je te maken hebt.” (…) Ik hoorde dat [C] hierop reageerde door te zeggen: “Mag ik dan niet meer kijken” (…). Ik hoorde [verdachte] hierop reageren: “Je moeder is een hoertje.” (…) Ik zag dat [C] toen in de richting van [verdachte] liep en hem een duw gaf. Ik zag dat [C] dit deed met twee handen op de borst van [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] iets uit zijn broek haalde en daarmee in de richting van [C] spoot. Ik zag dat [C] zijn hoofd wegdraaide en hoorde [C] zeggen: “Durf je wel met pepperspray”.Ik zag dat [verdachte] in de tussentijd constant bezig was met zijn telefoon. Ik had hierdoor de indruk dat [verdachte] er iemand bij wilde halen. (…) Toen wij naar binnen wilden lopen, kwam er ineens van de andere kant een jongen aan lopen. Ik herkende de jongen als een vriend van [verdachte] . (…) Ik stond op dit moment al bij de voordeur (…). [C] stond nog iets meer bij de straat. Ik zag dat de jongen voor [C] ging staan. (…) Ik zag dat de jongen (…) uithaalde met een gebalde vuist in het gezicht van [C] . (…) Wij zijn toen direct naar hen toegelopen en probeerden [C] weg te trekken bij de jongen. Toen dit gelukt was, zijn wij richting de voordeur (…) gelopen. Ik zag dat de jongen ons direct achterna kwam en een trap maakte in de richting van [C] . Hierdoor ontstond er een worsteling tussen [C] en deze jongen. Op dit moment kwam ook [verdachte] er weer bij. (…) Ik voelde ineens een knietje in mijn zij/rug. (…) Ik keek om en zag [verdachte] staan. Ik zag dat [verdachte] vervolgens recht voor mijn neus ging staan. Ik zei hierop tegen hem: “Durf je wel tegen een meisje?” (…) Al snel voelde ik een straal pepperspray in mijn gezicht komen.”
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de inhoud van deze verklaring. De verklaring is direct na het voorval afgelegd en vindt bevestiging in de verklaringen van [C] , [D] en [E] . Het hof concludeert dat aangeefster op geen enkel moment de agressor is geweest en dat de verdachte niet uit verdediging heeft gehandeld toen hij pepperspray in haar gezicht spoot. Daarom strandt niet alleen het beroep op noodweer, maar ook dat op noodweerexces.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

Mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het daarop gestelde wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.
De politierechter heeft de verdachte, uitgaande van zowel de mishandeling als de door het hof niet bewezen geachte bedreiging, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft, uitgaande van dezelfde feiten als de politierechter, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof overweegt als volgt.
Voor wat betreft de ernst van het bewezen verklaarde kan aansluiting worden gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Voor “een mishandeling, enig letsel ten gevolge hebbend” wordt als indicatie een geldboete van € 750,-- gegeven, voor “een mishandeling, met behulp van een slagwapen of door een kopstoot, enig letsel ten gevolge hebbend” een taakstraf voor de duur van 120 uren. De bewezen verklaarde mishandeling is een mishandeling die tot een tussenliggende categorie behoort: een mishandeling met behulp van een wapen niet zijnde een slagwapen (pepperspray) die enig letsel ten gevolge heeft gehad.
Van belang is dat voormelde oriëntatiepunten voor zogenaamde first offenders gelden, terwijl de verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie (zij het jaren geleden, door de kinderrechter) onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte sinds 1,5 à 2 jaren in rustiger vaarwater terecht lijkt te zijn gekomen.
Het hof is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat in dit geval een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Schadevergoeding
Aangeefster [B] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 536,40 te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350,-- te vermeerderen met de wettelijke rente, met daarnaast een veroordeling in de kosten van de benadeelde partij, begroot op € 36,40. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
De vordering van de benadeelde partij valt uiteen in een kostenpost van € 500,-- aan immateriële schade en een kostenpost van € 36,40 aan materiële schade. De materiële schade bestaat uit reiskosten die zijn gemaakt om de terechtzitting in eerste aanleg bij te wonen. De politierechter heeft met juistheid geoordeeld dat die kosten, niet als materiële schade van het bewezen verklaarde feit, maar als proceskosten moeten worden aangemerkt.
Het hof volgt de politierechter ook ten aanzien van de beoordeling van de immateriële schade. Anders dan de advocaat-generaal is het hof met de raadsman van oordeel dat niet voldoende is komen vast te staan dat de kosten van de verhuizing een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. Een verdere behandeling van dit gedeelte van de vordering zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom in zoverre niet in haar vordering worden ontvangen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof wel genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 350,-- te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding om in dat kader een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De proceskosten van de benadeelde partij zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op een bedrag van € 36,40.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-040227-13 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-128092-14 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [B] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 350,-- (driehonderdvijftig euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2013 tot en met de dag der voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op een bedrag van
€ 36,40 (zesendertig euro en veertig cent);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [B] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 350,-- (driehonderdvijftig euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2013 tot en met de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. P.M. Frielink en mr. M. Malsch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 18 augustus 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. Malsch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.