De rechtbank heeft, zoals hiervoor ook al is vermeld, een deskundige benoemd. Zij heeft wat de onderhavige scheurvorming betreft, aan de deskundige gevraagd (1) of er sprake is van zetting van de achteruitbouw en gevolgschade aan wanden en vloeren, (2) of deze eventueel geconstateerde gebreken ook al aanwezig waren ten tijde van de koop in mei 2009 en met welke mate van zekerheid de deskundige dit kan aangeven, (3) of de geconstateerde gebreken, gelet op de leeftijd, de koopprijs en de bouwkundige staat van de woning gebruikelijk zijn, (4) hoe ernstig de geconstateerde gebreken zijn, of herstel nodig is en op welke termijn, (5) welke werkzaamheden nodig zijn om de gebreken te laten herstellen en (6) welke kosten redelijkerwijze met de werkzaamheden zijn gemoeid.
Op vraag 1 heeft de deskundige geantwoord:
“Geconstateerd is dat op de aansluiting van de achteruitbouw met de bestaande woning een ernstige scheurvorming is opgetreden. Deze scheurvorming wordt veroorzaakt door zetting c.q. zettingsverschil tussen de bestaande woning en de nieuwe uitbouw, waarbij de overgang onvoldoende flexibiliteit biedt om deze beweging te kunnen volgen. Enige éénmalige zetting wordt in dergelijke situaties in de regel als normaal beschouwd. Van belang is derhalve de vraag of sprake is van een stabiele situatie na een dergelijke beginzetting of dat sprake is van een voortschrijdende zetting. Laatstgenoemde duidt immers op een structureel gebrek aan de fundering. (…) Bijbehorende gevolgschade bestaat uit scheurvorming op, met name, aansluitingen van bestaande bebouwing met aanbouw en een wijd opstaande voeg in de tegelvloer, waarbij eveneens een niveauverschil aanwezig is.”
Op vraag 2 heeft de deskundige geantwoord:
“De uitbouw is door [geïntimeerde 1] gerealiseerd in fasen tussen 2002 en 2004. (…) Niet is komen vast te staan welke mate van dichtheid en draagkracht deze ondergrond bezat bij het realiseren van de dragende fundering van de uitbouw.
Aannemelijk is dat in de jaren na de bouw onder invloed van het op de fundering geplaatste gewicht een zeker(e
) mate van zetting heeft plaatsgevonden. Er zijn geen aanwijzingen dat in de achterliggende periode (vanaf de koop tot heden -noot hof: mei 2014-
) zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan welke een plotselinge zetting zouden hebben veroorzaakt. Derhalve is aannemelijk dat een bepaalde mate van zetting, al dan niet, ten minste de oorzaak van deze zetting reeds aanwezig was ten tijde van de koop in mei 2009. De mate van zekerheid waarmee eerstgenoemde (de aanwezigheid van zetting) kan worden gesteld is kleiner dan voor laatstgenoemde (de initiële oorzaak van de zetting) geldt. Oorzaak en gevolg zijn immers op basis van het beeld ter plaatse in combinatie met kennis van onderliggende bouwkundige schadeprincipes met enige zekerheid aan elkaar te koppelen. Wat het schadebeeld in mei 2009 precies moet zijn geweest is moeilijker aan te geven. Het is echter wel aannemelijk dat enige zetting reeds vanaf de bouw moet zijn opgetreden, te meer daar concrete aanwijzingen voor een plotselinge zetting na 2009 ontbreken.
Aanvullend hierop acht ik het niet onwaarschijnlijk dat zichtbare gevolgschades zich pas in een later stadium meer zichtbaar manifesteren. Afwerkingen, zoals de aanwezige tegelvloer, kunnen in eerste instantie ten gevolge van een zetting ‘overgang woonhuis/aanbouw’ meer onder spanning komen te staan, zonder direct een zichtbare gevolgschade in de wand of vloerafwerking te laten zien.”
Op vraag 3 heeft de deskundige geantwoord:
“Ongelijkmatig zetting en/of verzakking van aangebouwde delen en hierbij optredende gevolgschade komen vaker voor en zijn met enige regelmaat eveneens onderwerp van geschil. De oorzaken liggen daarbij in hoofdzaak in de volgende invloedsfactoren:
Verschil in funderingswijze en gewichtsbelasting van aangebouwde deel met bestaande
bebouwing, waardoor verschillende bouwdelen een ander zettingspatroon volgen.
Bouwen op onvoldoende draagkrachtige ondergrond, waardoor nazetting optreedt van het
aangebouwde deel.
Met betrekking tot gevolgschade: een starre, niet flexibele verbinding tussen bestaande en
nieuwbouw, waardoor kleine verschilzettingen niet kunnen worden opgenomen en direct
leiden tot scheurvorming. Hiertoe behoren ook het ontbreken van dilatatievoegen in wand-
en vloerafwerkingen.
Het in geringe mate zetten van een aanbouw moet als aannemelijk worden beschouwd. Enige zetting is derhalve niet geheel te voorkomen. De eerste zetting treedt in de regel op in de eerste drie jaar na de bouw. Van wezenlijk belang echter, is de wijze waarop de bouw is gerealiseerd, meer in het bijzonder in relatie tot de eigenschappen van de onderliggende ondergrond waaraan de bouw haar draagkracht ontleent. Deze dient goed afgestemd te zijn op de gewichtsbelasting van het erop te realiseren bouwwerk. Wanneer dit optimaal wordt uitgevoerd dan is een beperkte tot zeer beperkte nazetting te verwachten die als gebruikelijk is aan te merken. Is hier weinig aandacht of zorg voor geweest dan is een meer serieuzere zetting te verwachten.
Met betrekking tot dit aspect zijn vraagtekens te plaatsen bij de kwaliteit van uitvoering door [geïntimeerde 1] ten tijden van de realisatie van de grondverbetering onder het fundament voor de uitbouw. Zo zijn geen aantoonbare eisen gesteld aan de benodigde draagkracht van de ondergrond en is een toetsing van dit aspect beperkt tot het “prikken” van de ondergrond, waarna deze volgens zeggen als voldoende draagkrachtig is getaxeerd.
De oorzaak van de zetting en de mate waarin deze is opgetreden, lijken hier in de optiek van de deskundige voor een belangrijk deel naar terug te herleiden.
Met betrekking tot de gevolgschade is deze met name veroorzaakt doordat aansluitingen tussen oorspronkelijke bouw en aanbouw niet flexibel zijn uitgevoerd. De beweging kon hierdoor niet worden gevolgd, waardoor scheurvorming is ontstaan.
Voornoemde impliceert dat de leeftijd van de gerealiseerde aanbouw niet van primaire invloed is op het ontstaan van de schade. Met betrekking tot de bouwkundige staat van de woning, ligt de primaire vraag voor, had [geïntimeerde 1] een betere grondverbetering en meer deugdelijke aanbouw kunnen realiseren om de mate en omvang van aanwezige schade meer te voorkomen? (zie vraag 4).”
Op vraag 4 heeft de deskundige geantwoord:
“Wanneer de ernst van de gebreken wordt gespiegeld aan de primaire functievervulling -constructief- is de beoordeling van deskundige dat deze vooralsnog niet in geding is.
Vanuit oogpunt van bruikbaarheid is echter een vlakke vloerafwerking gebruikelijk, hier is dus sprake van een verminderde functievervulling. Hetzelfde geldt voor het nadelige effect van scheurvormingen in afwerkingen op de esthetische uitstraling van de woning.
Op welke termijn herstel nodig is, wordt grotendeels bepaald door de mate van hinder die door de gebruiker wordt ervaren en de mate waarin de voortschrijding van zetting zich de komende jaren zal ontwikkelen. Indien het hoogteverschil tussen woonkamer en aanbouw nog eens 2-4 mm toeneemt, ligt vanuit pragmatisch perspectief een directe bouwkundige ingreep het meest voor de hand.
Met betrekking tot de termijn is dus met name van belang de vordering van de zetting in beeld te brengen. In een poging hiertoe is een vergelijk gemaakt tussen de opnamen van het Bureau voor Bouwpathologie (verder afgekort met “BB”) op 25 juli 2012 en 9 april 2013 en de opname door deskundige d.d. 14 mei 2014.
Interieur BG (dijkniveau) oordeelt BB op 9 april 2013 dat de scheurvorming tussen woonkamer en aanbouw gelijk is gebleven (circa 3 mm scheurwijdte). Deskundige stelt tijdens de opname in mei 2014 een scheurwijdte van ruim 4 mm vast (zie foto 10). Of hier daadwerkelijk sprake is van een toename, is aannemelijk, maar echter in welke mate is niet zeker omdat de meetlocaties en meetwaarden niet exact zijn te herleiden. Ook zijn deze door verschillende deskundigen gemaakt. Enig voorbehoud is daarmeegerechtvaardigd. De bevindingen leiden tot de volgende beoordeling:
Met betrekking tot het hoogteverschil tussen de plavuizen vloerafwerking aansluitend op de onthechtte voeg stelt BB vast dat dit hoogteverschil (tot 4 mm) lijkt te zijn toegenomen. Fotovergelijk tussen de opnames van BB (diens foto 46 - 47) en deskundige (foto 11) zijn ook hier moeilijk exact te maken.Deskundige meet een hoogteverschil van 8 à 9 mm, welke overeen lijkt te komen met de laatste meting van BB. Daarmee lijkt van een geringe toename sprake.
Ter plaatse van de keuken is door BB op beide opnamedata een scheurwijdte van 0,4 mm vastgesteld. Deskundige ziet op deze locatie evenmin een toename.
Met betrekking tot de verticale wandaansluitingen:
Tussen bestaande woning en achteruitbouw aan de zijgevel stelt BB (diens foto 48 - 49) een duidelijke toename van scheurwijdte vast. Deskundige stelt op basis van fotovergelijk een vergelijkbare situatie vast (scheurwijdte circa 2 mm). Weliswaar heeft intussen een schilderbeurt plaatsgevonden. Dus ook hier lijkt de scheur te zijn toegenomen of teruggekomen. Ongewis blijft of de verticale aansluiting tussen aanbouw en bestaande bouw (hier is door [geïntimeerde 1] destijds een nieuwe dragende binnenwand geplaatst) deugdelijk is afgedicht. Indien dit niet is gebeurd, is het hoogst aannemelijk dat de scheur op deze locatie terugkomt. Het kan dan, onterecht, overkomen dat de 'scheurvorming is toegenomen'.
In algemene zin geldt dat bij funderingen op staal enige zetting niet ongebruikelijk is en dat dit normaal gesproken een eindig proces is. Derhalve mag worden verwacht dat na enkele jaren na realisatie een stabiel evenwicht is bereikt en vervolgzettingen zich zullen minimaliseren. Ernstige instabiliteit waardoor de uitbouw zal blijven zakken is op dit moment niet "hard" vastgesteld. Hiervoor was een grotere aantoonbare toename van scheurwijdten en scheurpatroon noodzakelijk geweest. Deze is niet vastgesteld.Echter, een geringe toename in de toekomst valt evenmin uit te sluiten.
De zetting/verzakking van de aanbouw is als gering (10 mm) te beschouwen. De gevolgschade echter, met name in de vorm van scheurvorming, kan wel als relatief ernstig worden getypeerd. Het stadium van "dichtsmeren en sauzen" is gepasseerd. Scheurherstel zal op meer zorgvuldige en doordachte wijze dienen te worden vorm gegeven (zie ook vraag 5 en 6).”
Op vraag 5 heeft de deskundige geantwoord:
“Een meest duurzaam herstel kan in basis worden verkregen wanneer eerst de fundering c.q. de ondergrond van de achteruitbouw wordt gestabiliseerd. Op deze wijze is een eventueel voortgaande zetting meer te neutraliseren en vervolgzettingen tot een minimum te beperken.
Deze "funderingsverbetering" kan op verschillende wijzen worden gerealiseerd. Zo kan bijvoorbeeld een grondverbetering middels injectie van de ondergrond (type "Uretek") worden toegepast. Ook kunnen aanvullende funderingspalen rond de aanbouw worden aangebracht, zoals reeds door het Bureau voor Bouwpathologie is aangegeven. Deskundige heeft zijn visie omtrent de noodzaak voor deze maatregel reeds verwoord bij vraag 4.
Zeer sterke gegevens omtrent de vordering van de zetting zijn op dit moment niet hard aanwezig. Deze zouden het beeld vanuit de geschilsituatie echter meer objectief maken. Waren er bijvoorbeeld metingen beschikbaar over een verloop van jaren dan hadden de zettingswaarden van de aanbouw beter afgezet kunnen worden tegen een 'gebruikelijk/te verwachten natuurlijke zetting'. Dan had ook een objectievere afweging gemaakt kunnen worden omtrent de juridische vraag wie dan in welke mate verantwoordelijk tehouden.
Ten aanzien van herstel van gevolgschades dienen de volgende werkzaamheden te worden uitgevoerd:
Egaliseren vloeroppervlak BG (dijkniveau) en aansluitend aanbrengen van een nieuwe
vloerafwerking, waarbij ter plaatse van de overgang een dilatatievoeg wordt
opgenomen.
Scheuren in wanden en plafonds dienen te worden uitgehaald en gerepareerd.
Oppervlakken dienen te worden gewapend met bijvoorbeeld een glasvezel behang.
Hoekverbindingen dienen flexibel te worden afgedicht, of te worden opengeslepen,
zodat geen nieuwe scheurvorming meer kan ontstaan. Opnieuw aanbrengen vloer-, wand- en plafondafwerkingen.”
Op vraag 6 heeft de deskundige geantwoord:
“Funderingsverbetering
Uitgangspunt: herstel met aanvullende funderingspalen.