[appellant] heeft als getuige gehoord verklaard, voor zover relevant:
“
Ik had in 2010 een juwelierszaak in [het adres] te [vestigingsplaats] . Ik denk dat ik deze zaak sinds april/mei 2010 had. Ik heb geen opleiding voor juwelier genoten. Ik ben begonnen met goudinkoop (…). Ik had destijds twee personeelsleden, [medewerker juwelierszaak 1] en [medewerker juwelierszaak 2] . (…) Ikzelf was er bijna altijd, op zondag stond ik alleen in de winkel, de rest van de dagen waren we minimaal met twee personen.
Ik blijf erbij dat ik op of omstreeks 29 oktober 2010 niet in één keer een hoeveelheid sieraden van ongeveer 5 kilo heb gekocht. Ik blijf erbij dat ik deze hoeveelheid sieraden van verschillende particulieren heb gekocht. Als iemand mij bijvoorbeeld een gouden collier ter verkoop aanbood, dan is de gang van zaken als volgt. Eerst wordt het gehalte (karaat) van het goud bepaald, daarna wordt het gewogen en dan bepaal ik de prijs. Dan is het ja of nee en in geval van ja koop ik het sieraad. Ik houd daar een administratie van bij. Ik maak een kopie van het legitimatiebewijs van de klant, ik noteer de datum, het gewicht en de prijs. De klant krijgt van mij een bon en deze moet de klant tekenen. Ik behoud zelf een exemplaar van de bon. Ik heb destijds in het kader van het strafrechtelijk onderzoek mijn administratie aan de politie gegeven en volgens mij heeft de politie de administratie daarna aan de belastingdienst doorgegeven. De koopprijs van een sieraad is afhankelijk van het gewicht en gehalte. De klant wordt vrijwel altijd contant uitbetaald. U vraagt mij hoe ik aan het geld kom om de klant te betalen. Ik pin een paar keer per dag zodat er niet al te veel contant geld in de winkel aanwezig is. Mijn twee personeelsleden deden dezelfde werkzaamheden, alleen zij pinden niet, dat deed ik altijd zelf. Mijn personeelsleden mochten ook zelfstandig inkopen en ook de prijs bepalen en uitbetalen.
U houdt mij voor de volgende passage uit het arrest van Hof Amsterdam van 18 juli 2013: “De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij omgesmolten hoeveelheden goud met enige regelmaat bij Schöne inleverde en dat hij, wanneer hij dit deed, al het omgesmolten goud dat hij op dat moment voorhanden had inleverde.” Dat klopt, ik blijf bij deze verklaring.
(…)
U houdt mij voor dat uit het strafdossier blijkt dat ik op donderdag 28 oktober 2010 2.744,7 gram goud bij Schöne heb ingeleverd en op 1 november 2010 een hoeveelheid van 5.413,7 gram goud. U zegt mij dat dit betekent dat ik in de periode 28 oktober 2010 – 1 november 2010 een hoeveelheid van 5.413,7 gram goud van particulieren moet hebben ingekocht.
Dat is inderdaad zo. U vraagt mij of deze inkoop van particulieren uit mijn administratie bleek. Ik zeg u dat dat het geval is. (…)
U houdt mij voor dat uit het strafdossier blijkt dat ik op 29 oktober 2010 ben gebeld door [persoon 1] en [persoon 2] . Ook blijkt uit het strafdossier dat ik op 29 oktober 2010 bij diverse pinautomaten in de buurt van mijn winkel €22.300,- heb gepind. Daarnaast zijn er op 3 november 2010 door de politie in mijn winkel vijf colliers in beslag genomen met het meesterteken T.G. U zegt mij dat dat allemaal wel erg toevallig is.
Ik zeg u dat als ik zou hebben geweten dat er iets niet in de haak was, ik de sieraden niet zou hebben ingekocht. Ik vind het ook raar dat de vijf colliers in mijn winkel lagen en dat deze niet waren omgesmolten. Ik wijs u er op dat er ook een zendmast in [het adres] staat en dat daar ook een juwelierszaak is gevestigd die goud inkoopt. Ik bedoel de juwelierszaak die naast de winkel van [bedrijf] zit. De telefoon met nummer [telefoonnummer] was toentertijd de mobiele telefoon van mijn juwelierszaak, mijn zakelijke telefoon. Ik zeg u dat deze telefoon altijd door [medewerker juwelierszaak 1] werd gebruikt, [medewerker juwelierszaak 1] had deze telefoon altijd op zak. (…)
Toen ik het pand aan [het adres] kreeg had ik een vast nummer (073). Er werd het meest naar het 073-nummer gebeld. Op mijn website stond dat men in geval van geen gehoor naar het 06-nummer kon bellen. Het abonnement op de mobiele telefoon was een abonnement met onbeperkt bellen en SMS-en. [medewerker juwelierszaak 1] had de telefoon altijd want dan kon hij gratis bellen.
In mijn administratie werd niet genoteerd wie de sieraden had ingekocht, de naam van de [medewerker juwelierszaak 1] , [medewerker juwelierszaak 2] of mij is daarin niet vermeld. U vraagt mij of er in mijn administratie kopieën van de legitimatie bewijzen van [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] zaten. Voor zover ik mij herinner niet. (…)
Er bestond in 2010 nog geen protocol van de overheid waaraan in geval van goudinkoop aan moest worden voldaan. Volgens mij was dat protocol er pas in 2012.
Er werd dagelijks goud omgesmolten, meestal één a twee keer per dag. Halverwege de dag en vaak nog tegen sluitingstijd. In de smeltoven kan ongeveer twee kilo goud. U vraagt mij hoe druk het in mijn winkel destijds was. Dat is moeilijk te zeggen, soms tien mensen, soms stond men ook in een rij te wachten. Deze mensen stonden dan ook buiten in de rij, net zoals wel eens bij bakkerij [bakkerij] . Ik weet niet wanneer eerdergenoemde vijf gouden colliers zijn ingekocht. (…)
U vraagt mij of [medewerker juwelierszaak 2] en [medewerker juwelierszaak 1] vrienden van mij waren. [medewerker juwelierszaak 2] kende ik al langer. Omdat het zo druk was in mijn winkel had ik meer personeel nodig. Ik kwam [medewerker juwelierszaak 1] toevallig tegen. Ik weet niet meer waar ik hem ben tegengekomen. Ik heb nu niet veel contact meer met [medewerker juwelierszaak 2] en [medewerker juwelierszaak 1].”