In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] is met ingang van 1 september 2011 voor bepaalde tijd (1 jaar) in dienst getreden van [geïntimeerde] als vrachtwagenchauffeur tegen een uurloon van (laatstelijk) € 13,23 bruto exclusief vakantietoeslag. De overeenkomst bevat onder meer de navolgende bedingen:
“4) Werknemer is aangesteld voor 18 uur per week. De werkzaamheden zullen in beginsel worden verricht op de maandag, dinsdag en donderdag.
(…)
6) Op deze overeenkomst zijn verder van toepassing de bepalingen zoals vastgelegd in de van kracht zijnde Collectieve Arbeidsovereenkomst voor Beroepsgoederen vervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen.”
Met ingang van 1 september 2012 is deze overeenkomst verlengd voor de duur van één jaar, waarna hij door tijdsverloop is geëindigd op 31 augustus 2013. Bij brief van 20 augustus 2013 heeft [appellant] gereageerd op de aanzegging dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. In deze brief schrijft hij – zakelijk weergegeven – dat hij nimmer heeft ingestemd met de gang van zaken betreffende de tijd-voor-tijd regeling die [geïntimeerde] heeft gehanteerd en verlangt hij de uitbetaling van tijd-voort-tijd uren vakantie-uren en overige emolumenten,
6.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] , na vermindering van eis bij memorie van grieven (randnummer 9), betaling van:
ten onrechte niet betaald loon over de periode van 1 september 2011 tot 1 september 2013 ad € 6.022,56 bruto, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
een bedrag ad € 264,29 bruto aan achterstallige toeslag voor ééndaagse nachtritten;
een bedrag ad € 934,46 bruto aan opgebouwde, maar niet genoten vakantie-uren;
een bedrag ad € 13,08 bruto aan achterstallige reiskostenvergoeding;
en bedrag ad € 17,53 bruto aan achterstallige reistijdvergoeding;
de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over sub a t/m c;
de wettelijke rente over sub a t/m e vanaf de dag van het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
de buitengerechtelijke kosten ad € 822,52;
de kosten van de procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
6.2.2.In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] met betrekking tot de posten b., d. en e. toegewezen, alsmede de wettelijke rente over deze posten. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd. Voor het overige zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen.