ECLI:NL:GHSHE:2016:3591

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 augustus 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
200 135 179_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht en uitleg grondslag vordering in brandzaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van Kachels en Openhaarden B.V. tegen Schadeverzekering N.V. en een andere geïntimeerde. De zaak betreft een brand die is ontstaan in een binnenhaard, waarbij de vraag centraal staat of de flexibele rookafvoerbuis correct is geïnstalleerd en of deze is omwikkeld met brandwerend isolatiemateriaal. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen op 15 maart 2016, waarin bewijsopdrachten zijn gegeven aan beide partijen. Kachels en Openhaarden B.V. is bevolen om een rapport van een brandexpert over te leggen, terwijl de geïntimeerden zijn bevolen om foto’s van de brand te overleggen. Tijdens de procedure zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder een schade-expert en een brandonderzoeker. Het hof heeft vastgesteld dat er tegenstrijdige verklaringen zijn over de aanwezigheid van isolatiemateriaal om de rookafvoerbuis. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat de buis niet met brandwerend isolatiemateriaal is omwikkeld. De geïntimeerden worden in de gelegenheid gesteld om aanvullend bewijs te leveren. Het hof houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor het opgeven van getuigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht
zaaknummer 200.135.179/01
arrest van 9 augustus 2016
in de zaak van
[Kachels en Openhaarden] Kachels en Openhaarden B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. B.M. Stroetinga te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats] ,
en
[Schadeverzekering] Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. H.J. Arnold te ‘s-Gravenhage,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 15 maart 2016 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, handelsrecht gewezen vonnis van 26 juni 2013 tussen appellante - [Kachels en Openhaarden] - als gedaagde en geïntimeerden - [geïntimeerde 1] resp. [Schadeverzekering] , tezamen [geïntimeerden c.s.] - als eisers.
Het hof zal de nummering van voormeld tussenarrest voortzetten.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het hiervoor genoemde tussenarrest van 15 maart 2016;
  • de door [Kachels en Openhaarden] genomen akte na tussenarrest 15 maart 2016 waarbij producties zijn overgelegd;
  • de door [geïntimeerden c.s.] genomen antwoordakte waarbij als productie een fotomap dossiernummer [dossiernummer] met foto’s is overgelegd;
  • de door [Kachels en Openhaarden] genomen antwoordakte na tussenarrest 15 maart 2016;
  • de door [geïntimeerden c.s.] genomen antwoordakte na tussenarrest.
Vervolgens is bepaald dat arrest zal worden gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

7.De beoordeling

7.1
Het hof heeft in het arrest van 15 maart 2016 [Kachels en Openhaarden] bevolen om over te leggen het van de brand door [expertise] ( [expertise] Expertise B.V.) opgemaakte rapport, desgewenst vergezeld van een toelichting. [geïntimeerden c.s.] zijn bevolen om over te leggen alle van de brand door [getuige 1] en/of CED gemaakte foto’s, desgewenst vergezeld van een toelichting. Beide partijen hebben gehoor gegeven aan het aan ieder van hen gegeven bevel.
Het hof heeft deze bevelen gegeven omdat de betreffende informatie van belang kan zijn bij de beoordeling van de aan [geïntimeerden c.s.] in eerste aanleg gegeven bewijsopdracht inhoudende, kort gezegd, dat [geïntimeerden c.s.] dienden te bewijzen dat [Kachels en Openhaarden] de aangebrachte flexibele rookafvoerbuis (hierna de pijp) niet heeft omwikkeld met brandwerend isolatiemateriaal.
7.2
Het hof heeft in het arrest van 15 maart 2016 in rov. 4.5.8.1 geoordeeld dat de antwoorden van de getuigen op de vraag of de pijp al dan niet met brandwerend isolatiemateriaal is omwikkeld aan elkaar tegengesteld zijn. Verder, aldus het hof in die rechtsoverweging, is de getuige [getuige 2] schade-expert en salvage-coördinator, die naar eigen zeggen vaker soortgelijke branden heeft gezien, maar dit maakt hem niet zonder meer deskundig in onderzoek naar de toedracht van branden als de onderhavige. Vast staat wel dat de brandonderzoeker [getuige 1] een rapport technisch brandonderzoek (rov. 4.1 sub h arrest 15 maart 2016) heeft opgemaakt waarin hij heeft geconcludeerd:
“Gelet op het vorenstaande, daarbij gebruikmakend van de tactische informatie verwerkt in de rapportage van expert [expert] (…), maakt het zéér wel mogelijk, dat de brand is ontstaan:
 door warmteoverdracht van de flexibele metalen voering naar de papieren cachering van het isolatiemateriaal;
 of door pyrolyse(noot hof: afbraak door verhitting)
van de papieren cachering van het isolatiemateriaal. (…).”In dit rapport van [getuige 1] is niet expliciet aandacht besteed aan de vraag omtrent het al dan niet (volledig) omwikkeld zijn van de pijp met brandwerend isolatiemateriaal en/of dit de brandoorzaak (ook of mede) zou kunnen zijn. [getuige 1] heeft echter als getuige gehoord verklaard dat hij de dag van de brand ter plekke onderzoek heeft gedaan waarbij het hem opviel dat op het onderste deel van de pijp wel isolatie aanwezig was en op het bovenste deel niet. In zijn getuigenverklaring valt niet te lezen waarom hij in zijn rapport niet heeft vermeld dat dit hem was opgevallen, terwijl dit, zo begrijpt het hof zijn getuigenverklaring, moet worden gezien als brandoorzaak. Het hof voegt daar nu verder aan toe dat in de inleidende dagvaarding niet is aangevoerd dat de pijp niet met brandwerend isolatiemateriaal omwikkeld is geweest. In die dagvaarding is aan de vordering ten grondslag gelegd dat in strijd met de regelgeving achter de pijp isolatiemateriaal met een papieren cahering zou zijn aangebracht en dat de ruimte rondom de pijp alleen van brandvrij (plaat)materiaal mag zijn gemaakt hetgeen niet het geval is geweest, en dat daardoor de brand is veroorzaakt. Het hof merkt zijdelings op dat het niet duidelijk is of, en zo ja welke deskundige als eerste als (mede-)oorzaak van de brand heeft genoemd het feit dat de flexibele rookafvoerbuis ten tijde van de brand niet omwikkeld zou zou geweest met brandwerend isolatiemateriaal. Mevrouw [geïntimeerde 1] heeft wel blijkens het van de comparitie na antwoord opgemaakte proces-verbaal tijdens de comparitie verklaard dat er geen isolatiemateriaal om de flexibele buis is aangebracht. De advocaat van [geïntimeerden c.s.] , mr. Arnold, heeft toen verklaard dat [Kachels en Openhaarden] wordt verweten dat zij de aangebrachte buis niet heeft geïsoleerd, waardoor de omgevingstemperatuur heel hoog kan worden en het omringende materiaal vlam kon vatten. Zie wat dit betreft ook de weergave door het hof in rov. 4.4 van het tussenarrest van de door de rechtbank gegeven bewijsopdracht. Verder is van belang de getuigenverklaring van [getuige 3] inhoudende dat hij zoveel stukken isolatiemateriaal heeft aangebracht als nodig was om de hele buis te bedekken. Gelet op al het voorgaande, tezamen met de thans bij antwoordakte door [geïntimeerden c.s.] in het geding gebrachte foto’s, met name de foto’s nummer 39, 48 en 49 waarop hetgeen volgens de getuigen isolatiemateriaal is, duidelijk is te zien, is het zonder nadere toelichting, die ontbreekt, zodanig onduidelijk waarom [getuige 1] in zijn rapport niets vermeld over het slechts gedeeltelijk omwikkeld zijn van de pijp met brandwerend isolatiemateriaal, terwijl uit zijn getuigenverklaring moet worden afgeleid dat dit een belangrijk aspect is voor de brandoorzaak, dat niet tot de conclusie kan worden gekomen dat het bewijs is geleverd dat de flexibele rookafvoerbuis ten tijde van de brand niet omwikkeld was met brandwerend isolatiemateriaal. Het hof merkt voor de volledigheid nog op dat het erop lijkt dat de bij de getuigenverhoren overgelegde foto nr. 12 een detail-uitvergroting is van de foto 39 en dat het erop lijkt dat de bij de getuigenverhoren overgelegde foto nr. 11 een detail-uitvergroting is van foto 49. Tevens benadrukt het hof hierbij dat [getuige 1] op de dag van de brand ter plekke de situatie heeft gezien en dat ervan kan worden uitgegaan dat [getuige 1] alle foto’s heeft gezien voordat hij zijn rapport schreef. Wat dit betreft slaagt de eerste grief.
7.3
Dit betekent niet dat daarmee de vordering moet worden afgewezen en/of dat [geïntimeerden c.s.] doordat zij niet terstond alle foto’s in het geding hebben gebracht art. 21 Rv zodanig hebben geschonden dat daaraan gevolgen moeten worden verbonden, zoals [Kachels en Openhaarden] heeft gesteld in haar antwoordakte van 26 april 2016. Het kan immers niet worden uitgesloten dat voornoemde, in elk geval voor het hof bestaande, onduidelijkheid uit de weg kan worden geruimd door een nadere verklaring van bijvoorbeeld [getuige 1] . Het hof zal [geïntimeerden c.s.] dan ook (opnieuw) in staat stellen te bewijzen dat de oorzaak van de brand is gelegen in het feit dat [Kachels en Openhaarden] bij de reparatie van de binnenhaard door [getuige 3] en [collega] , de flexibele rookafvoerbuis niet volledig heeft omwikkeld met brandwerend isolatiemateriaal.
7.4
Resteert nog een mogelijke onduidelijkheid en wel wat precies het feitelijke verwijt is dat [geïntimeerden c.s.] ten grondslag hebben gelegd aan hun vordering. In hun inleidende dagvaarding hebben zij wat dat betreft gesteld dat [Kachels en Openhaarden] ten onrechte niet heeft toegepast art. 184 van het Bouwbesluit en wel dat niet overeenkomstig NEN 6062 een binnenhaard is geïnstalleerd omdat achter de flexibele voering isolatiemateriaal met een papieren cachering is aangebracht, waarmee de ruimte rondom de flexibele voering niet alleen van brandvrij (plaat)materiaal is gemaakt. Tijdens de comparitie na antwoord heeft mevrouw [geïntimeerde 1] verklaard dat zij heeft gezien dat geen isolatiemateriaal om de flexibele buis is aangebracht. De advocaat van [geïntimeerden c.s.] heeft toen verklaard dat [Kachels en Openhaarden] wordt verweten dat zij de aangebrachte buis niet heeft geïsoleerd, waardoor de omgevingstemperatuur heel hoog kan worden en het omringende materiaal vlam kon vatten. Het hof begrijpt dat [geïntimeerden c.s.] met deze uitlatingen hun vordering hebben verduidelijkt en dat aan hun vordering feitelijk ten grondslag is gelegd dat [Kachels en Openhaarden] geen isolatiemateriaal om de flexibele buis heeft aangebracht, waardoor de omgevingstemperatuur zo hoog is worden dat het omringende materiaal (al dan niet (mede) bestaand uit materiaal met een papieren cachering) vlam kon vatten. Dit betekent dat als [geïntimeerden c.s.] niet weten te bewijzen dat [Kachels en Openhaarden] bij de reparatie van de binnenhaard door [getuige 3] en [collega] , de flexibele rookafvoerbuis niet volledig heeft omwikkeld met brandwerend isolatiemateriaal hun vordering moet worden afgewezen.
7.5
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

8.De uitspraak

Het hof:
stelt [geïntimeerden c.s.] in staat te bewijzen dat bij de reparatie van de binnenhaard door [Kachels en Openhaarden] de flexibele rookafvoerbuis niet volledig is omwikkeld met brandwerend isolatiemateriaal;
bepaalt, voor het geval [geïntimeerden c.s.] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. J.R. Sijmonsma als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 23 augustus 2016 voor opgave van het aantal getuigen zijdens [geïntimeerden c.s.] en van de verhinderdata van de verschenen partij(en), hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerden c.s.] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.R. Sijmonsma en T.C.M. Hendriks-Jansen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 augustus 2016.
griffier rolraadsheer